Hoofdstuk 1
Beschrijven waar is het? Wat zie je? Herken je dit? Waar zie je dit nog meer?
Factoren die in het landschap te zien zijn:
Klimaat: bijvoorbeeld zeeklimaat, woestijnklimaat (temp verschillen)
Mens: bv gebieden waar veel/weinig mensen wonen (respectievelijk in India of woestijnen)
Flora: bijvoorbeeld tropische planten in een tropisch regenwoud
Fauna: bv dieren die ergens voorkomen (ijsberen op de Noordpool, olifanten op de savanne)
Reliëf: bijvoorbeeld duinen of heuvels in Limburg
Water: bijvoorbeeld een meer of een rivier
Bodem: bijvoorbeeld grondsoorten (veen, klei, zand enzovoort)
Verklaren waarom zijn die verschijnselen precies daar te zien?
Bijvoorbeeld: In hooggebergte zullen weinig mensen wonen vanwege bv bereikbaarheid en
landbouw.
Voorspellen wat zou er gebeuren als …?
Fysische geografie (natuurkundige aardrijkskunde) = verschijnselen in het landschap
Hoofdstuk 2 De aarde
In ons zonnestelsel draaien 9 planeten om de zon in één jaar. Elk jaar heeft de aarde zes
extra uren nodig. Om te voorkomen dat onze kalender daardoor langzaam verschuift wordt
er om de vier jaar een extra dag toegevoegd aan de maand februari (schrikkeljaar).
1/3 van het aardoppervlak bestaat uit land en 2/3 uit water. Er zijn 7 continenten. De Stille
oceaan en de Grote oceaan zijn het grootst. Het diepste punt bevindt zich op ruim 12 km
onder het wateroppervlak vlakbij Japan in de Stille Oceaan.
,Lijnen die parallel aan de evenaar lopen heten breedtecirkels of parallellen. Een plek dicht
bij de evenaar is op lage breedte, een plek dicht bij een pool is op hoge breedte. Ten
noorden van de evenaar ‘noorderbreedte’, ten zuiden van de evenaar ‘zuiderbreedte’. Bij
de polen zit je op 90 graden Noorder- of zuiderbreedte.
Lijnen die van pool tot pool lopen heten meridianen (lengtecirkels) en snijden elkaar in de
Noordpool en de Zuidpool. Er zijn in totaal 360 meridianen. De nulmeridiaan ligt bij
Greenwich in Londen en verdeelt de aarde in een westelijk halfrond en een oostelijk
halfrond. Zo kun je op max 180 graden westerlengte en 180 graden oosterlengte komen.
Om tussen de graden in te kunnen meten, is één graad verdeeld in 60 minuten en één
minuut weer in 60 seconden.
De aarde draait in een etmaal (24 uur) tegen de klok in rond haar as. De aardrotatie
veroorzaakt dag en nacht. Door de draaiing van de aarde komt de zon op in het oosten en
gaat ze onder in het westen.
De seizoenen
De aardas staat altijd schuin en dezelfde kant op. Wanneer de aardas recht zou staan,
zouden er geen seizoenen op aarde zijn, omdat er dan nooit een halfrond is die dichter naar
de zon toegedraaid is. Nu is het zo dat in juni het noordelijk halfrond naar de zon toegekeerd
staat. Het grootste deel van de omwenteling legt het noordelijk halfrond daardoor in het
licht af waardoor de dagen langer zijn dan de nachten en de zon staat midden op de dag
hoog aan de hemel.
In december staat het noordelijk halfrond van de zon afgekeerd waardoor een groot deel
van de omwenteling in het donker wordt afgelegd en de dagen daardoor korter zijn.
Bovendien vallen de zonnestralen onder een veel schuinere hoek in dan in juni waardoor de
zonnestralen een veel groter oppervlak moeten verwarmen. Op 21 september en 21 maart
zijn de dagen en nachten overal op aarde precies even lang.
De getijden: eb en vloed
De maan draait in ruim 27 dagen om de aarde, waarbij steeds dezelfde kant naar de aarde
toegekeerd staat. Het zeewater staat onder invloed van de aantrekkingskracht van de maan,
de zon en een kracht die ontstaat door de draaiing van de aarde. In gebieden met de
hoogste waterstand is het vloed en in gebieden met de laagste waterstand is het eb. Per
etmaal is het twee keer vloed en twee keer eb.
Door de aantrekkingskracht van de maan stroomt het water richting de maan waardoor het
daar vloed wordt. Het gebied dicht bij de maan heeft dus altijd de hoogste waterstand
omdat de maan met de aarde meedraait in dezelfde richting. Als de zon, de maan en de
aarde op één lijn staan is de waterstand extra hoog, dat heet springtij. Als de zon en de
maan haaks op de aarde staan (in een hoek van 90 graden) is het verschil tussen hoog en
laag water klein en is er weinig stroming, je spreekt dan van doodtij.
Endogene krachten
, Krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken
Continentbewegingen: wanneer je een dwarsdoorsnede van de aarde bekijkt, bestaat de
buitenkant uit de aardkorst (schil van een ei). De dikte verschilt sterk.
Onder de aardkorst bevindt zich de mantel die voor een groot deel bestaat uit magma (=
vloeibaar gesteente > 1200 graden). In het midden van de aarde bevindt zich een vaste kern
van nikkelijzer. Stroming van magma in de mantel veroorzaakt plaattektoniek. Er zijn zes
grote aardkorstplaten, die op bewegen bij breuklijnen: uit elkaar, naar elkaar toe of langs
elkaar.
Op de bodem van de Atlantische Oceaan bewegen platen van elkaar af en komt er magma
naar boven door de stroming waardoor over de hele oceaanbodem vulkanen in de vorm van
een langgerekte rug liggen, de zogenaamde oceanische rug. Hier wordt nieuwe aardkorst
gevormd. Een plaat kan wel 8 cm per jaar opschuiven.
Als aardplaten naar elkaar toe bewegen verdwijnt er weer aardkorst. Er zijn drie manieren
waarop aardplaten naar elkaar toe bewegen. Daarbij kan ook gebergtevorming optreden.
1. Waar een oceaanplaat en een continentplaat naar elkaar toe bewegen. De dunne
oceaankorst schuift door de zijwaartse druk onder de dikkere continentkorst
(subductie). Aan de rand van het continent ontstaat een trog. Als de oceaankorst zich
diep onder de continentkorst bevindt, smelt deze door de hoge temperatuur en druk.
Er ontstaat magma dat zich via vulkanen langzaam omhoog werkt in de aardkorst.
Voorbeeld Andesgebergte langs westkust Zuid-Amerika.
2. Door botsing van continentplaten deuken aardlagen in elkaar en wordt de
continentkorst geplooid (plooiingsgebergte). Voorbeeld Himalayagebergte (India
botst tegen Azië) en Alpen.
3. De ene oceaanbodem schuift onder de andere door waarbij eveneens een
subductiezone ontstaat met verderop een vulkanisch gebergte (bv eilanden van
Indonesië).
Andesgebergte: subductie
Himalaya: plooiingsgebergte
Eilanden Indonesië: De ene oceaanbodem schuift onder de andere door waarbij een
subductiezone ontstaat.
Door aardplaten die langs elkaar bewegen ontstaan vooral aardbevingen en vulkanische
verschijnselen (bv bij de San Andreas-breuklijn bij San Francisco).
Aardbevingen: De beweging van de aardplaten gaat schoksgewijs. Aardbevingen komen
langs de gehele breuklijn voor en ontstaan door aardplaten die langs elkaar heen bewegen.
Aardbevingen zijn moeilijk te voorspellen. Dagelijks zijn er zo’n 25.000 kleine aardbevingen.
In arme landen is de schade en aantal slachtoffers vaak groter dan in rijke landen, doordat
bouwwerken gemakkelijker instorten.
Door aardbevingen in zee kan een golf op zee aanvankelijk een halve meter hoog zijn en in
de ondiepere kuststreken uitgroeien tot een metershoge vloedgolf tsunami komen
vooral voor in de kuststreken van de Grote Oceaan en de Indische Oceaan (vaak in Japan).
, Vulkanen: vulkanen komen vooral voor langs de breuklijnen. Er zijn globaal twee soorten
vulkanen.
1. Kegelvulkaan magma zit in delen van de aardkorst. Wanneer het magma aan de
oppervlakte komt, noem je de lava. Lava is erg stroperig en vormt bij elke uitbarsting
een nieuwe laag die op de vulkaan blijft liggen (stollingsgesteente). Bij een
vulkaanuitbarsting ontstaan er, naast langzaam uitvloeiende lava, bijna altijd
stenenregens en gloeiendhete gas- en aswolken. Voorbeelden: de Etna en de
Vesuvius in Italië.
2. Schildvulkanen vulkanen die magma rechtstreeks uit de mantel krijgen. Dit is het
geval in oceanische gebieden waar de aardkorst op veel plaatsen dun is. De zeer
vloeibare lava vloeit bij een uitbarsting razendsnel alle kanten op, om uiteindelijk af
te koelen en te stollen. Daardoor ontstaan er brede en platte vulkanen (Hawaii).
Een hot spot is een plek in de mantel waar magma altijd op dezelfde plek naar boven
komt. Boven een hot spot ontstaat een nieuwe actieve vulkaan. Door de
oceaanplaatbeweging komt deze vulkaan op den duur naast de hot spot te liggen
waardoor er in de loop van miljoenen jaren een vulkaaneilandenrij ontstaat.
Vulkanische verschijnselen (kokende modder, stoom, zwaveldamp, geisers) treden op daar
waar het grondwater op breuklijnen en bij vulkanen met de hete ondergrond in aanraking
komt. Het water wordt verwarmd.
Door rek en druk op de aardkorst kunnen ook op de aardplaten zelf breuklijnen ontstaan. Bij
rek kunnen delen van de aardkorst langzaam wegzakken slenk (Rijnslenk in Zuidwest-
Duitsland). Een slenk is vaak moeilijk te herkennen doordat het tijdens het langzaam
durende proces meteen weer wordt opgevuld door grind, zand en klein dat door rivieren
wordt aangevoerd. De delen die blijven staan of zelfs naar boven bewegen heet een horst.
Exogene krachten
Twee krachten van buitenaf vormen het landschap: verwering en erosie
Verwering = Proces waarbij gesteente op de aardkorst verbrokkelt of oplost. Door
temperatuurverschillen gaat gesteenten uitzetten en krimpen. Wanneer dit vaker achter
elkaar gebeurt, kan gesteente gaan scheuren. Het proces waarbij gesteente losscheurt en
afbrokkelt noemen we mechanische verwering.
Wanneer er zuren in de bodem zitten, kunnen die via het grondwater bij het gesteente
komen. Via een chemisch proces reageren de zuren met het gesteente dat zo grotendeels
kan oplossen. Dit noemen we chemische verwering (grotten van Han in België).
Erosie (uitschuren) = dit gebeurt doordat het afgebrokkelde gesteente gaat schuren over de
aardkorst. Dat kan op vier manieren: door zwaartekracht, gletsjerijs, door water en wind.
Zwaartekracht:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller melissaligthart. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.99. You're not tied to anything after your purchase.