Overgang surseance en faillissement
Amro/Den Hollander
Wanneer faillissement volgt op surseance van betaling dan vormend zij een geheel (art. 249
lid 1 sub 3 en 4 Fw. Boedelschulden in de surseance (vb. het salaris van de bewindvoerder)
zijn ook boedelschuld in het faillissement. Voor de positie van de boedelschuldeiser is het
onverschillig of de schuld tijdens surseance of tijdens het faillissement is ontstaan. Het is dus
niet zo dat de boedelschulden worden gefixeerd per datum van het faillissement, maar dat zij
als geheel worden behandeld zodat overeenkomsten aangegaan met medewerking van de
bewindvoerder in surseance de boedel ook na de faillietverklaring blijven binden en dat
boedelschulden ontstaan tijdens de surseance gelden als boedelschulden in het faillissement,
dus als schulden die geen verificatie behoeven en onmiddellijke aanspraak op de boedel
geven.
Akkoord
Groenemeijer/Payroll
Misbruik van bevoegdheid door een akkoord te weigeren. Payroll was eerder door het Hof
veroordeeld omdat het misbruik van bevoegdheid had gemaakt door het faillissement van
Groenemeijer aan te vragen. De vordering van Payroll was immers erg klein ten opzichte van
de totale schuldenlast van Groenemeijer (971 t.o.v. 400.000). Dat een crediteur misbruik van
bevoegdheid (3:13 BW) maakt door het faillissement aan te vragen wil echter niet zeggen dat
deze crediteur ook misbruik van bevoegdheid maakt door niet akkoord te gaan met een
onderhands akkoord.
Het akkoord houdt in: betaling van een percentage tegen finale kwijting. Een schuldeiser staat
het in beginsel vrij om het aanbod van een akkoord te weigeren. Op een buitengerechtelijk
akkoord zijn de gewone regels van verbintenissenrecht van toepassing, waardoor het de
schuldeiser vrij staat een aanbod waarbij hij en deel van zijn vordering krijgt en het overige
kwijtscheldt te weigeren.
Er kan zich echter een situatie voordoen waarin de schuldeiser het aanbod naar redelijkheid
niet had kunnen weigeren. De schuldeiser maakt in dat geval misbruik van bevoegdheid. Met
de toewijzing van een vordering tot medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord is
terughoudendheid geboden: de enkele omstandigheid dat de schuldeiser wist dat de
schuldenaar failliet zou gaan of al failliet was is voor het aannemen van misbruik van
bevoegdheid niet voldoende. Daarnaast hoeft een schuldeiser zijn mogelijkheid om verhaal te
halen op alle goederen van de schuldenaar (art. 3:276 BW) niet minder zwaar te laten wegen
dan het belang van de schuldenaar om insolventie af te wenden. Het is dus evenwel slechts in
bijzondere omstandigheden mogelijk om geslaagd medewerking aan een akkoord te
vorderen. Het is aan de schuldenaar om te stellen en te bewijzen dat de schuldeiser in
redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen.
(Vereisten voor) aanvragen faillietverklaring
Adjuncten P./Söderqvist q.q.
Faillietverklaring van de ontbonden rechtspersoon. Wanneer een schuldeiser van de
ontbonden BV summierlijk kan aantonen dat er feiten en omstandigheden zijn waaruit moet
worden afgeleid dat er nog baten in de boedel aanwezig zijn, dan kan de rechter (indien ook
aan de andere vereisten voor faillietverklaring is voldaan ex art. 6 lid 3 Fw) het faillissement
uitspreken en moet de rechtspersoon geacht worden ter afwikkeling van het faillissement te
zijn blijven bestaan.
,Berzona (m.b.t. pluraliteitsvereiste)
Pluraliteitsvereiste van art. 1 en 6 lid 3 Fw. De Bank heeft zich voor steunvordering mede.
Beroepen op de vorderingen van de huurders van door Berzona verhuurde flats om het
huurgenot daarvan te verschaffen. Berzona stelt dat deze niet als steunvordering kunnen
gelden. Er moet summierlijk blijken van een steunvordering wanneer er faillietverklaring
geëist wordt door een schuldeiser. Dit omdat het doel van het faillissement is het vermogen
van de schuldenaar te verdelen onder diens gezamenlijke schuldeisers. De enige eis die aan
die steunvordering gesteld wordt is dat deze voor verificatie vatbaar is. Toetsing is ex nunc:
op het moment van faillietverklaring moet er sprake zijn van een steunvordering. Deze hoeft
niet opeisbaar te zijn en de omvang hoeft niet vast te staan.
Een steunvordering behoeft niet opeisbaar te zijn, de omvang van die vordering behoeft niet
vast te staan en die vordering behoeft geen betrekking te hebben op de betaling van een
geldsom, maar voldoende is dat het gaat om een vordering die ter verificatie in het
faillissement kan worden ingediend opdat de schuldeiser kan meedelen in de opbrengst van de
vereffening die in dat kader plaatsvindt, eventueel na toepassing van art. 133 Fw. Ook de
vordering tot verschaffen van het genot van een zaak kan dus als steunvordering gelden.
V/Bepro (VDV Totaalbouw)
Faillissement VOF. Bij de vraag of de VOF failliet kan worden verklaard is van belang of er
sprake is van een afgescheiden vermogen. Het faillissement van de VOF leidt niet tot het
faillissement der vennoten. Alhoewel de VOF (nog) geen rechtspersoonlijkheid heeft wordt
de VOF behandeld als een zelfstandig opererend rechtssubject dat zelfstandig aan het
rechtsverkeer kan deelnemen (zie o.a. art. 51 Rv en 4 lid 3 Fw). Dat strookt met het feit dat de
VOF een afgescheiden vermogen heeft. De VOF kan failliet worden verklaard. Dat valt o.a. af
te leiden uit de voorrang die VOF-schuldeisers hebben boven privé-schuldeisers op het
aanspreken van het afgeschermde vermogen van de VOF. Deze omstandigheden brengen mee
dat het niet noodzakelijk is dat het faillissement van de vennoten steeds en zonder meer
intreedt als gevolg van het faillissement van de VOF. Ook het bestaan van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen wijst in deze richting. Schuldsanering staat
immers open voor personen met zakelijke schulden. Vennoten die een Wsnp-verzoek hebben
ingediend dienen niet zonder meer failliet verklaard te worden omdat de VOF failliet
verklaard is.
De HR komt hiermee dus terug van oude rechtspraak waarin het faillissement van een VOF
wel het faillissement van de vennoten met zich meebracht. Vanaf nu moet de aanvrager dus
(voor zover dat kan) tevens het faillissement van alle individuele vennoten aanvragen. De
rechter moet dan t.a.v. de VOF en alle individuele vennoten bepalen of aan de voorwaarden
voor faillietverklaring is voldaan.
Megalim/De Veenbloem
Verpande vordering in het faillissement. Is de pandhouder van de vordering op de schuldenaar
bevoegd tot het aanvragen van diens faillissement? Het in pand geven van de vordering
betekent dat de inningsbevoegdheid overgaat van de pandgever op de pandnemer (indien het
pandrecht is medegedeeld). Ook de bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van
de schuldenaar strekt tot verhaal van de vordering op diens vermogen. Daarom moet de
houder van een pandrecht op een vordering vanaf het moment dat dit pandrecht aan de
schuldenaar is medegedeeld, worden aangemerkt als schuldeiser in de zin van art. 1 lid 1 Fw.
De pandgever heeft die bevoegdheid vanaf de bedoelde mededeling slechts met toestemming
van de pandhouder of machtiging kantonrechter. De inningsbevoegdheid en de
,faillissementsaanvraag zijn immers beide acties die zin op het verhaal op het vermogen van de
schuldenaar.
Medezeggenschap in faillissement
YVC IJsselwerf (aanvraag faillissement)
Medezeggenschap in het faillissement ex art. 25 WOR. Met betrekking tot het aanvragen van
het eigen faillissement of surseance heeft de OR geen medezeggenschap. Uit de parlementaire
geschiedenis blijkt dat de wetgever de OR geen medezeggenschap heeft willen geven ter zake
van voorgenomen besluiten tot het aanvragen van het (eigen) faillissement of surseance van
betaling.
Vooreerst valt niet in te zien dat het onderhavige besluit leidt tot een belangrijke wijziging in
de organisatie van de onderneming dan wel in de verdeling van de bevoegdheden binnen de
onderneming. Het besluit surséance van betaling of faillissement aan te vragen strekt niet
ertoe een belangrijke wijziging te brengen in de organisatie van de onderneming dan wel in de
verdeling van de werkzaamheden van de onderneming en de surséance van betaling tast, als
zij verleend wordt, de organisatie van de onderneming niet aan. De benoeming van een
bewindvoerder of curator brengt geen verandering in de interne verdeling van de
bevoegdheden, doch beperkt de bevoegdheden van degenen die daden van beheer en
beschikking mogen verrichten. Voor zover de surséance van betaling of het faillissement
aangevraagd zou worden in verband met de mogelijke bedoeling de onderneming geheel of
gedeeltelijk te staken, verdient opmerking dat het adviesrecht van de ondernemingsraad na de
verleende surséance van betaling in stand blijft.
Ondernemingsraad DA Retailgroep c.s./DA Retailgroep c.s. (tijdens faillissement)
Advies van Ondernemingsraad tijdens faillissement. De curator heeft verschillende
hoedanigheden in het faillissement. Voor zover het faillissement dat meebrengt, oefent de
curator tijdens het faillissement de bevoegdheden van de ondernemer uit en is hij als zodanig
op een lijn te stellen is met de ondernemer in de zin van de WOR. Dit sluit niet uit dat hij
tevens aangemerkt kan worden als bestuurder in de zin van die wet, namelijk als hij op grond
van zijn taken en bevoegdheden op grond van de Faillissementswet alleen dan wel samen met
anderen in de onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van
de arbeid.
Daarom moet de curator er zorg voor dragen dat de WOR wordt nageleefd in het
faillissement. Het adviesrecht van art. 25 WOR ziet in beginsel niet op de besluiten tot
verkoop van goederen (art. 176 Fw) en op besluiten tot ontslag van werknemers (art. 40 Fw),
ook niet als daardoor de onderneming eindigt. De curator heeft als taak de het
ondernemingsvermogen te liquideren en de WOR moet daarvoor wijken. De belangen van de
schuldeisers bij een spoedige afwikkeling prevaleert boven het belang van de OR bij
adviesrecht. Indien echter de verkoop van activa plaatsvindt in het kader van voortzetting en
doorstart van (delen van) de onderneming door dezelfde of een andere entiteit, waardoor
arbeidsplaatsen behouden worden (lees: pre-pack/overgang van onderneming), dan is een
besluit gericht daarop adviesplichtig. De Faillissementswet en de WOR zijn niet altijd met
elkaar te verenigen. Zo mag de curator afwijken van de formele vereisten die art. 25 lid 2-6
WOR stelt in verband met de advisering door de ondernemingsraad als de omstandigheden
van het geval dit vergen. Hierdoor moeten de curator en de OR zich jegens elkaar gedragen
naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid vordert.
Of de OR tijdens het faillissement adviesrecht heeft hangt af van de volgende vragen:
, 1. Is er sprake van verkoop van de goederen/ontslag werknemers (ontmanteling=staking
van de onderneming), zo ja, dan geen adviesrecht;
2. Is sprake van verkoop van de activa in het kader van voortzetting of doorstart van
(delen van) de onderneming en het vooruitzicht op behoud van arbeidsplaatsen? Zo ja,
dan adviesrecht ex art. 25 lid 1 WOR (bijvoorbeeld sub a of c).
Curator als belanghebbende (art. 10 Fw)
Hoeksma q.q./R.M. Trade
Verzet tegen de faillietverklaring door de curator als belanghebbende omdat er geen baten in
de boedel zijn en er geen baten te verwachten zijn ex art. 10 lid 1 Fw. Misbruik van
faillissementsaangifte door het bestuur van de vennootschap? Het gaat om de situatie waarin
ene rechtspersoon het eigen faillissement aanvraagt en dat faillissement wordt uitgesproken.
In deze zaak gaat de curator in privé (persoonlijk belang, dus niet q.q. maar pro se: daarom
geen toestemming R-C vereist) in verzet tegen het faillissement van R.M. Trade (de
rechtspersoon) i.d.z.v. art. 10 lid 1 Fw. De curator is uit eigen hoofde aan te merken als een
belanghebbende in de zin van art. 10 lid 1 Fw wanneer de failliet een rechtspersoon betreft.
De curator trof een lege boedel aan en tevens waren er geen nieuwe baten te verwachten
(bijvoorbeeld door actie uit 2:9 BW). Verzet komt dan ook slechts in aanmerking voor
gegrondverklaring indien sprake is van een (nagenoeg) lege boedel en er geen enkele
aanleiding bestaat om aan te nemen dat de boedel nog aangevuld kan of gaat worden.
Het bestuur heeft in hierboven geschetste omstandigheden de bevoegdheid tot aanvraag van
het eigen faillissement misbruikt. Ze heeft daarmee de curator belast met werkzaamheden die
tot beëindiging van het bestaan van de rechtspersoon moeten leiden zonder dat de curator enig
zicht heeft op vergoeding van die werkzaamheden. In dat kader is eens temeer belangrijk dat
het stelsel van de Faillissementswet verdeling van het vermogen beoogd tussen de
gezamenlijke schuldeisers. De rechtspersoon dient in een geval als hier aan de orde dan ook
de weg van art. 2:19 BW te bewandelen, namelijk (turbo)liquidatie waarmee ook, al dan niet
na vereffening van het vermogen, de beëindiging van het bestaan van de rechtspersoon
bewerkstelligd kan worden.
De rechter zal zich moeten overtuigen van de juistheid van de aan het verzet van de curator
ten grondslag te leggen stellingen omtrent de staat van de boedel, als hiervoor vermeld. De
Faillissementswet gaat ervan uit dat de curator met de nodige grondigheid een onderzoek
instelt naar de aanwezigheid van een vermogen van de schuldenaar. Ten tijde van de
behandeling van het verzet dient de uitkomst van dat onderzoek derhalve beschikbaar te zijn.
Boersen q.q./Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het levensmiddelenbedrijf
Uit Hoeksma q.q./R.M. Trade volgt dat de curator uitsluitend persoonlijk belanghebbende is
bij een verzet als bedoeld in art. 10 lid 1 Fw. Misbruik van bevoegdheid door het faillissement
aan te vragen en een lege boedel zijn cumulatieve vereisten voor de bevoegdheid van de
curator om verzet aan te tekenen. Stelt de curator zelf verzet in, dan kan hij ook in de
proceskosten worden veroordeeld.
Indien de boedel des schuldenaars leeg blijkt te zijn, dan kan het faillissement worden
opgeheven ex art. 16 Fw. Bij een rechtspersoon leidt dit tot ontbinding van rechtswege (en
houdt de rechtspersoon dus op te bestaan). Het enkele feit dat de boedel leeg is of blijkt te
zijn, is geen grond voor verzet door de curator op de voet van art. 10 Fw.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller svengommans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.37. You're not tied to anything after your purchase.