Paragraaf 1
De energiehuishouding van de aarde
3 factoren bepalen het klimaatsysteem op aarde
De invallende kortgolvige straling van de zon .
o De stralingsdichtheid is bij de evenaar het grootst door de grote invalshoek van de
zon
De terugkaatsing (reflectie) van een deel van zonnestraling op wolken en deeltjes in de
atmosfeer en op het aardoppervlak
o Deze terugkaatsing is vooral op lichte oppervlakken (sneeuw en ijs) groot
De absorptie van broeikasgassen (H2O, CO2 en CH4) in de atmosfeer van de door het
aardoppervlak uitgezonden langgolvige warmtestraling
o Wat de aardoppervlak aan warmtestraling afgeeft, wordt door de atmosfeer
vastgehouden. Zonder broeikaseffect zou de temp op aarde onder 0 liggen.
o Gevolg: opwarming van de aarde
Het stralingsbalans is de hoeveelheid energie door de inkomende kortgolvige straling en de
uitgaande langgolvige straling van het aardoppervlak zijn gemiddeld voor de hele aarde (= is het
saldo van alle inkomende en uitgaande straling op een bepaalde plaats.)
Dit kan positief (stralingsoverschot) zijn, zoals tussen de evenaar en de 40 graden breedte maar ook
negatief (stralingstekort), zoals op de hogere breedten.
Transport van energie van de overschotgebieden naar de tekort gebieden zorgt ervoor dat de
energiebalans van de aarde in balans blijft.
Transport van energie van lage naar hoge breedten
Op aarde zijn er 3 manieren van transport van energie van lage naar hoge breedten. Altijd van hoge
luchtdruk naar lage luchtdruk
1. Oceaanstroming
Zeestromen worden aangedreven door de dichtheid (temperatuurverschillen en zoutgehalte van
water.
Koud water heeft een hogere dichtheid dan warm water
Zout water heeft een hogere dichtheid dat zoet water
Zeewater warmt op bij de evenaar (door het stralingsoverschot). Vervolgens stroomt het richting de
hogere breedte (noordpool) door de oceanische circulatie. Onderweg geeft het water veel warmte af
waardoor de atmosfeer wordt verwarmd maar het water zelf koelt af. Ook verdampt er veel water
waardoor het zout achterblijft. Kortom de dichtheid van het water neemt toe waardoor het naar
beneden zakt naar de afzinkgebieden die fungeren als een diepwaterpomp. Via de bodem van het
water stroomt het weer terug.
2. Luchtstromen
Circulatiecellen zorgen voor lage- en hogedrukgebieden:
- warme lucht stijgt bij evenaar op (hadleycel) en er ontstaat lage luchtdruk/ veel neerslag
, - in subtropen daalt de lucht en er ontstaat hoge
luchtdruk/ droogte
- warme lucht gaat naar gematigde hoge breedten
(ferrelcel) en stijgt door botsing koude polaire lucht,
er ontstaat lage luchtdruk/ depressies/ veel neerslag
3. Hydrologische kringloop
Veel energie opgeslagen in verdamping zeewater (sterkst in
subtropen), waterdamp naar gematigde breedten en bij
condensatie en neerslag in een zone met depressie komt
opgeslagen energie vrij
De spreiding van klimaten
Bij de klimaatsysteem van Köppen is hij uitgegaan van de verschillen in plantengroei op aarde.
Factoren die het klimaat bepalen:
1. Geografische breedte
2. Ligging in het circulatiesysteem
Die ligging bepaalt de hoogte van de luchtdruk, de hoeveelheid neerslag en de
windrichting.
De verschuiving van de hadleycel en de ITCZ (= De zone met stijgende
luchtbewegingen in de buurt van de evenaar). De verschuivende ligging van de ITCZ
heeft invloed op de windrichting en op waar de passaat waait. In sommige gebieden
keert de windrichting van de passaat ieder half jaar om en dan wordt een passaat
moesson genoemd.
Passaat = constant waaiende winden aan het aardoppervlak van het
subtropische hogedrukgebied rond de 30 graden breedte naar de ITCZ rond
de evenaar
Moesson = een passaat waarbij er sprake is van een halfjaarlijkse omkering
van de windrichting. In de zomer is er een natte moesson en in de winter een
droge moesson
3. Afstand tot de zee of zeestromen.
4. Hoogteligging en reliëf
Koude lucht kan minder vocht vasthouden en daardoor gaat het regenen.
Paragraaf 2
Sinds ongeveer 1860 wordt de temperatuur gemeten. het is duidelijk dat de mens door het gebruik
van fossiele brandstoffen (vooral sinds 1960) invloed heeft op het klimaat.
Voor alle klimaatgegevens gelden onzekerheidsmarges. Er kunnen allerlei afwijkingen optreden door
de meetmethoden, meetperiode en de hoeveelheid meetplekken.
Het paleoklimaat = gegevens over klimaten in geologisch verleden, bijv geologische afzettingen en
landschapsvormen lagen steenkool/ steenzout in ondergrond verschilt door verplaatsing van
continenten
Verplaatsing aangetoond door magnetisch veld in gesteenten = paleomagnetisme
Passieve klimaatverandering: door veranderde locatie op aardbol
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annavandenappels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.04. You're not tied to anything after your purchase.