Week 1
Ontwikkeling: verandering binnen het leven van een individu
Kijken naar ontwikkeling:
- ontwikkelingsperioden
- bepaald domein ontwikkeling (ontwikkelingsgebieden)
Perioden van ontwikkeling
- prenatal period: 0 tot 9.5 maanden
- infancy: eerste jaar tot eerste 1.5 jaar
- preschool period: 1.5 tot 4 jaar
- young school age: 5 tot 7 jaar
- later school age: 8 tot 12 jaar
- adolescence: 13 tot 20 jaar
- young adulthood: 21 tot 30 jaar
- middle adulthood: 31 tot 60 jaar
- late adulthood: vanaf 60 jaar
Perceptual development: hoe de mens groeit in vaardigheid van opvatten sensorische informatie
Development of action: hoe de vaardigheid van de mens om zich te bewegen over de wereld
verandert
Cognitive development: hoe mensen veranderen in het opvatten en gebruiken van informatie
Moral development: hoe waarden en normen veranderen
Social development: hoe relaties tussen mensen veranderen en worden gevormd
Emotional development: hoe al je emoties langzaam vorm nemen
Nature/nurture debate: gedrag aangeboren vs aangeleerd door ervaringen
Ontwikkelingsplasticiteit: het aanpassen van ontwikkeling op basis van omgevingsfactoren
Graduele specialisatie: sub proces binnen ontwikkelingsplasticiteit waarbij een organisme zich
gradueel (langzaam) aanpast
Ontwikkelingsprogrammering: de effecten van prenatale en neonatale ervaringen op het volwassen
functioneren
Soorten perspectieven
Comparatief perspectief: vergelijkingen tussen soorten
Evolutionaire perspectief: hoe en waarom evolueren eigenschappen?
Cross-cultureel perspectief: hoe ontwikkelen eigenschappen in verschillende culturen?
Neuro-wetenschappelijk perspectief: neurobiologische systemen die ontwikkeling veroorzaken
Behavioristisch perspectief: zichtbare gedragingen en hoe deze vorm worden gegeven door externe
factoren tijdens de ontwikkeling
Psychoanalytisch perspectief: interne mentale toestanden en processen
Cognitief perspectief: beetje mengelmoes van alle perspectieven, hier ligt de nadruk op de
verwerkingsprocessen van informatie
Empiricism perspectief: een leersysteem voor alles zonder biases is aanwezig bij de geboorte, vanuit
hier kan door middel van ervaringen worden geleerd
Nativism perspectief: verschillende leersystemen aanwezig bij geboorte. Het ene systeem is beter
geschikt om bepaalde informatie te verkrijgen dan andere.
,Cultuur: eigenschappen van een groep mensen die wordt overgedragen door middel van sociaal
leren (normen, gebruiken, voedsel...)
Onderzoekdesigns:
- observationele studie (design: niet-experimenteel/geen manipulatie, meten: observeren (in
natuurlijke setting)
- experimentele studie (manipulatie onafhankelijke variabele, meting afhankelijke variabele)
- longitudinale (variant is microgenetic analysis, waarbij een meting elke paar dagen of weken
plaatsvindt ipv elke paar jaar) vs cross-sectionele studie (dezelfde groep op verschillende leeftijden
vs verschillende groepen bijvoorbeeld van verschillende leeftijden)
Cohort effects: een groep verschilt in belangrijke opzichten van mensen in dezelfde cultuur maar
een iets andere leeftijd hebben (bijv kinderen van 4 weten waarschijnlijk meer over media dan wij
toen we 4 waren)
Converging methods: het combineren van verschillende benaderingen om een beter beeld te krijgen
Reliability: zijn anderen of jijzelf in staat om dezelfde resultaten te verkrijgen met dezelfde type
deelnemers?
Replicability: de mogelijkheid voor anderen om de studie opnieuw maar op een soortgelijke manier
te herhalen en dezelfde resultaten te vinden
Soorten validiteit
Internal validity: hardheid conclusie onderzoek
External validity: generaliseerbaarheid naar maatschappij
Ecological validity: zou je deze resultaten ook in normale omstandigheden krijgen?
Sensatie: stimulatie van zintuigen
Perceptie: betekenis die wij toekennen aan stimuli
Kleur constantheid: het waarnemen van objecten als hebbende zelfde kleur onder verschillende
verlichting
Methodes babyonderzoek
Preferential looking: 2 beelden worden gelijktijdig gepresenteerd, kijkt de baby meer naar het ene
beeld dan het andere beeld? Met als doel om te kijken of baby's onderscheid kunnen maken tussen
verschillende beelden. Als baby's even lang kijken naar beide beelden, weten we niet of ze in staat
zijn om onderscheid te maken.
Habituatie: interesse neemt af na langer kijken naar stimulus
Dishabituatie: plaatje verandert iets en interesse stimulus is weer terug. Bij dishabituatie kun je
concluderen dat een baby onderscheid kan maken tussen de plaatjes
Optokinetic nystagmus method: kijken naar het verspringen van aandacht ogen terwijl objecten
voorbijgaan (bijv je zit in een trein en kijkt naar telefoonpalen die voorbijkomen)
Visually evoked potential (VEP) method: meten elektrische activiteit brein totdat het patroon niet
, meer het bijbehorende patroon vertoond
! Schending van verwachting en voorkeurskiezen ook methoden, maar komen later aan bod!
Scherpheid (visual acuity): helderheid van zien
Optical acuity: scherpte beeld op netvlies
Processing acuity: hoe goed het brein de informatie van het netvlies verwerkt
Astigmatism: stimuli met verschillende invalshoeken worden met verschillende scherpheid gezien
Kinderen kunnen al snel vanaf hun geboorte goed kleuronderscheid maken, ze nemen net als onze
verschillende hue's (lichtgolven) waar en kunnen ze net als volwassenen categoriseren
Categorische waarneming: clusteren van stimuli die continu variëren in discrete categorieën
Twee verschillende systemen beïnvloede categorische waarneming van kleur:
- taal-vrij, al aanwezig bij baby's, resultaat van rijping
- taal-gebaseerd, ontwikkeld tijdens peuterjaren door ervaring
Diepte waarneming
Cue: waarneembare entiteit (bijv line) die informatief is over een eigenschap van de omgeving (bijv
diepte)
Dynamische cues zijn gebaseerd op de relatieve bewegingen van stationaire objecten tegen de
achtergrond
- effectief voor verre objecten
- handig in de natuur
- vereist geen visuele scherpheid
- nuttig in babytijd
Looming: een snel uitbreidend voorwerp beweegt dichterbij
Motion paralax: type dynamische cue, kijkt hoe voorwerpen ver weg en dichtbij lijken te bewegen
ten opzichte van de beweging van het oog
Gebruik tussen verschil beeld van de ogen om afstand in te schatten is een binoculaire cue
- Binocular parallax: verschil tussen beelden op retina wordt vergeleken. Hoe groter het verschil,
hoe dichterbij het voorwerp. Dit proces wordt heet stereopsis
- Convergence: gebaseerd op hoe de ogen bewegen ten opzichte van elkaar. Als je je vinger
langzaam naar je gezicht beweegt voel je je oogspieren aanspannen, zo wordt de afstand bepaald.
Pictorische cues: afstand weergaven op tweedimensionaal oppervlakte
Dynamische cues ontstaan eerst, dan de binoculaire en als laatste de pictorische cues
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller zelfoverschattingsamenvatting. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.35. You're not tied to anything after your purchase.