Wie zegt wat? – Tentamen bedrijf & regio | Maas van Haaren 26-10-2021
Raspe et al. (2012):
Twee beleidsvormen om regionale verschillen aan te pakken:
1. Equity- of egaliseringsbeleid: ondersteuning gefocust op achterblijvers en herverdeling
economische activiteit en bronnen
2. Efficiëntie-beleid: Ondersteun regio’s met hoogste potentieel en doel is om de nationale
welvaart te vergroten
In Nederland: Ambitie om tot de sterkste kenniseconomieën te behoren; momenteel efficiency
beleid: Topsectoren. Sectorale ipv regionale focus, maar de sectoren zijn (bijna altijd) gecontenteerd
in specifieke regio’s.
Marshall (1890):
Marshall heeft het als eerst over de ‘’principles of economics’’. Hij spreekt over kostenvoordelen,
gespecialiseerde arbeidsmarkt, kennisuitwisseling (knowledge spillovers) en over specialisatie op
dezelfde industrie.
Porter (1990):
Porters definitie van een cluster: ‘’Clusters are geographic concentrations of interconnected
companies, specialised suppliers, service providers, firms in related industries, and associated
institutions in a particular fieldt hat compete but also coöperate.’’ In het kort: Geografische co-
locatie, onderlinge verbindingen, bedrijven en andere organisaties als actoren, gemeenschappelijk
interessegebied en concurrentie & samenwerking. Er zijn een aantal factoren van invloed op het
concurrentievermogen van clusters:
1. Aanbodcondities
2. Vraagcondities
3. Relaties met leveranciers
4. Concurrentie
5. Lokale context instellingen
Hij vindt ook dat bestaande clusters ondersteund en geüpgraded moeten worden omdat het creëren
van nieuwe clusters moeilijk is. Hierbij moet gefocust worden op het verwijderen van obstakels, er
moet een lokaal (economisch) clusterbeleid zijn, de gerelateeerde deelnemers en organisaties
moeten erbij betrokken worden en de persoonlijke relaties moeten bevorderd worden.
Door deze theorie is Porter enorm populair bij beleidsmakers; het is een relatief simpel en
belangrijke beleidsaanbeveling en het perspectief ligt op regionaal niveau in tijden van globalisering.
Echter is er ook veel kritiek vanuit wetenschappelijk perspectief; het is namelijk te
conceptueel, theoretisch en methodologisch.
Martin & Sunley (2003):
Martin en Sunley zijn juist heel erg tegen clusters, zij onderscheiden drie problemen:
1. Conceptueel: Dubbelzinnig en vaag concept; waar liggen de grenzen? Wat is de schaal? Hoe
gespecialiseerd moet het zijn? En er is een hoge diversiteit in clusters en clustervorming
2. Theoretisch: Porter zegt dat er overal een gelijk concurrentievermogen is, maar dat ligt
complexer. Ook zegt hij dat bedrijven en regio’s/landen gelijk concurreren maar dat hoeft
, niet persé zo te zijn. Verder zegt hij nog dat clusters worden geanalyseerd als eilanden
(geïsoleerd), maar er is ook dynamiek en connectie met bedrijven om het cluster heen.
3. Empirisch: Er is geen overeenstemming over de methode om clusters te identificeren en in
kaart te brengen er zijn bijv. ook zelfverklaarde clusters zonder empirisch bewijs
Newlands (2003):
5 cluster theorieën
1. Standaard agglomeratie theorie: minimaliseer productiekosten
2. Californië School: minimaliseer transactiekosten
3. ‘Flexibele Specialisatie’: Onderscheid product van concurrenten
4. Innovatief Milieux: Kennis vergaren en menselijk kapitaal
5. Evolutionaire Economische Geografie: Vaardigheid om te innoveren en aan veranderingen
aan te passen; competenties zijn ‘statisch’ (zoektocht naar lagere kosten met bestaande
technologieën) en ‘dynamisch’ (zoektocht naar nieuwe technologische paden)
Schumpeter (1930s):
Ondernemerschap is de ultieme kracht achter innovatie
Feldman et al. (2005):
Case study van Washinton DC. 3 fasen:
1. Exogene veranderingen (beleidsveranderingen)
2. Zelforganisatie (Bestaande ondernemers creëren kansen voor nieuwkomers en
Universiteiten reageren hierop door aanbod aan te passen)
3. Kritieke massa en volwassenwording (Spin-offs, weerbaar, gespecialiseerd)
Menzel & Fornahl (2009):
Ontwikkeling van clusters in stadia.
1. Ontstaan: paar heterogene ondernemingen experimenteren (met elkaar).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maasvanhaaren. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.