In dit document wordt een samenvatting gegeven van de colleges van loonheffingen, de werkgroepen en de jurisprudentie. Een aanrader voor het leren voor je tentamen!
Jurisprudentie voor het vak Loonheffingen ................................................................................................ 31
Klokkenistarrest - HR 29 oktober 1969, ECLI:NL:HR:1969:AX6849 ............................................................. 31
HR 22 juli 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9782 ................................................................................................. 31
Verduisteringsarrest - HR 24 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5026 ............................................................. 31
Coffeeshoparrest - HR 6 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4473 ........................................................... 31
Gouden Kooi-arrest - HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887 .......................................................... 32
DGA- arrest - HR 22 maart 2013, nr. 12/02909, ECLI:NL:HR:2013:BY9295 ................................................ 32
Groen / Schoevers arrest - HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495 ............................................ 32
HR 6 november 2020, nr. 19/03369, ECLI:NL:HR:2020:1746 ........................................................................ 32
HR 26 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AX5942 ................................................................................................. 33
Smeerkuilarrest – HR 25 mei 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439 ................................................................... 33
HR 1 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7993 ......................................................................................... 33
HR 15 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3850........................................................................................ 33
Dow Chemicalarrest – HR 10 augustus 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3150 .................................................... 33
RVU-arrest – HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:958 ................................................................................. 34
HR 12 november 2021, nr. 20/03229, ECLI:NL:HR:2021:1595 ...................................................................... 34
2
,Hoorcollege week 1
17 februari 2022
15:30 – 17:15
Deze week zullen wij ons bezighouden met het rechtssubject die betrokken is bij de heffing
van loonheffing. Een aantal kernbegrippen zijn hierbij van belang welke vandaag behandeld
zullen worden; werknemer, inhoudingsplichtige, en loon. Het begrip loonheffingen is een
overkoepelende term voor alle verschillende loonbelastingen. De verschillende loonheffingen
zijn de loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en
bijdrage zorgverzekeringswet. Deze wetten hebben verschillen en overeenkomsten. Het
verschilt er soms in wie de heffing verschuldigd is, dat wil zeggen voor wiens rekening de
belasting komt. Zij hebben allemaal dezelfde maatstaf van heffing, namelijk over loon. Ook
heffen ze allemaal bij de bron, namelijk de werkgever die het loon uitbetaalt. De werkgever is
in de meeste gevallen slechts inhoudingsplichtige en de medewerker is de uiteindelijk
belastingplichtige. Het komt voor zijn rekening omdat er op zijn loon wordt ingehouden door
de werkgever die dat vervolgens afstaat aan de Staatskas. De loonbelasting dient als
voorheffing op de inkomstenbelasting. Het totaal te betalen bedrag aan inkomstenbelasting
verandert niet door het bestaan van loonbelasting. De loonbelasting die bij de werkgever
wordt ingehouden is ertussen geschoven zodat de Staat wordt verzekerd van haar inkomsten
en daarmee het incassorisico verminderd.
Met de materiele eindheffing wordt bedoeld dat voor een werknemer in de IB wordt berekend
hoeveel belasting verschuldigd is en dit wordt verrekend met de LB. Bij de formele
eindheffing is de belasting niet verschuldigd door de werknemer maar door de werkgever, dat
wijkt dus af van de hoofdregel. Bij de pseudo-eindheffing wordt een extra heffing op de
werkgever neergelegd, náást de heffing bij de werknemer. Dit doet zich bijvoorbeeld voor
indien de werknemer met vervroegd pensioen gaat met gebruik van de RVU. De Hoge Raad
heeft in een arrest gezegd dat die aanvullende heffing niet gezien moet worden als boete, maar
zo wordt het vaak wel ervaren. Er zijn twee soorten premies; de premies die door de
werknemer moet worden betaald (premies volksverzekeringen en AOW) en premies die door
de werkgever betaald worden (WW/WIA/ZVW). Hierbij een schematisch overzicht van de
loonheffingen:
In de inkomstenbelasting staat dat er over loon wordt geheven in artikel 3.1 lid 1 sub b IB. De
loonbelasting (hierna; LB) is een zelfstandige heffing en vormt dus de voorbelasting op de
inkomstenbelasting. Het kan door die zelfstandigheid voorkomen dat iets in de LB wél als
3
, loon wordt aangemerkt maar in de IB niet. Een voorbeeld hiervan is het Klokkenistarrest.
Daarin werd ten opzichte van een bepaald resultaat voor de LB bepaald dat het loon is, maar
voor de IB werd het gekwalificeerd als winst uit onderneming. De Hoge Raad heeft in dat
arrest bepaald dat de rangorde eerst de IB is en daarna de LB. Het subject voor de LB is
werknemer en voor de IB is dat het veel ruimere begrip inwoner. Het object is loon, maar dat
kan dus zoals hiervoor aangegeven wel leiden tot verschillende kwalificaties. Voorbeelden
van deze verschillende kwalificaties zijn de rangorde (art. 2.14 IB), fooien (3.81 IB) en het
eindheffingsloon (3.84 lid 1 IB). De LB geldt als voorheffing van de IB en kan worden
verrekend mits de belasting daadwerkelijk geheven is. Heffen in dit verband betekend dat de
werkgever de belasting heeft ingehouden met het oogmerk om deze af te dragen. In het geval
dat de werkgever wel heeft ingehouden maar niet het oogmerk had om af te dragen, kan de
werknemer slechts verrekenen met de IB indien hij te goeder trouw was en dacht dat de
werkgever zou afdragen. De bewijslast hiervoor ligt bij de werknemer.
De kernbegrippen zijn voor de loonbelasting dus werknemer, inhoudingsplichtige en loon.
We zoomen nu even in op het begrip werknemer. Dit staat in artikel 2 lid 1 LB en houdt in
een natuurlijk persoon die in privaat- of publiekrechtelijk dienstverband staat tot de
inhoudingsplichtige. Voor de beoordeling of sprake is van een privaatrechtelijke
dienstbetrekking wordt aangesloten bij het civiele begrip dienstverband in artikel 7:610 BW.
In dat artikel zijn drie eisen opgenomen met elk subvereisten. De vereisten om civielrechtelijk
van een dienstverband te spreken zijn als volgt:
1. De verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten
a. Arbeid
b. Persoonlijk (zie ook art. 7:659 BW)
c. Gedurende een zekere tijd
2. De verplichting van de werkgever om loon te betalen
a. Civielrechtelijk loonbegrip; niet het fiscale loonbegrip!
3. Een gezagsverhouding
a. Het kunnen geven van instructies of aanwijzingen/ recht om toezicht uit te
oefenen of leiding te geven
b. Formeel of materieel gezag
1. De verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten.
Het begrip arbeid is erg ruim, allerlei soorten en handelingen kunnen hieronder vallen.
Persoonlijk houdt in dat de arbeid slechts kan worden verricht door de persoon die daarvoor is
aangenomen. Als de arbeidsovereenkomst slechts vereist dat een persoon met een rijbewijs
pakketjes bezorgt dan kunnen heel veel mensen dit werk doen en lijkt het niet
persoonsgebonden. Als een persoon zich ongelimiteerd kan laten vervangen bij de
werkzaamheden is het niet persoonsgebonden. Het vereiste gedurende een zekere tijd is ook
niet heel erg afgebakend; een paar uren werken of een paar dagen is hiervoor ook voldoende.
2. De verplichting van de werkgever om loon te betalen
Hierbij is het belangrijk om in de gaten te houden dat hiervoor wordt gekeken naar het
civielrechtelijke begrip loon en niet de fiscale. De civiele definitie van loon staat in artikel
7:617 BW.
3. Een gezagsverhouding
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller E2738. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.21. You're not tied to anything after your purchase.