Behaald cijfer: 9! Dit document bevat een schematisch overzicht van de gehele stof van het vak Staatsrecht 3 (RGBST0005) aan de Rijksuniversiteit Groningen.
SCHEMATISCH OVERZICHT STAATSRECHT 3
WEEK 1: DE BETEKENIS VAN GRONDRECHTEN; REIKWIJDTE EN BEPERKING
Reikwijdte en beperkingssystematiek
De bescherming die een klassiek grondrecht biedt tegen ingrijpen van de overheid wordt bepaald door een samenstel van
twee factoren: de reikwijdte en de beperkingsmogelijkheden. Wanneer én het grondrecht van toepassing is én de handeling
van de overheid geen geoorloofde beperking is, dan dient de overheid zich te onthouden.
Er zijn dus twee belangrijke vragen te beantwoorden:
1. Reikwijdte-vraag: Is er sprake van een inmenging in een recht?
→ Als het antwoord op deze vraag ‘ja’ is, dan kijken naar de tweede vraag.
→ Als het antwoord ‘nee’ is, dan is vraag 2 overbodig, want dan is er geen grondrechtelijk probleem.
● De leer van de redelijke uitleg gaat ervan uit dat de reikwijdte van een grondrecht niet alleen wordt bepaald door de
woorden die in de tekst staan, maar óók door de omstandigheden waarin dat grondrecht wordt ingeroepen. Grondrechten
werken niet zo dat je ze altijd en overal kunt inroepen. Je moet ze redelijk kunnen uitleggen. Voor elk grondrecht geldt dat
er logische beperkingen aan gesteld zijn (vb. vrijheid van onderwijs betekent niet dat dat midden om de snelweg kan
worden gedaan). Handelingen die in abstracto binnen de reikwijdte van een grondrecht vallen, mogen daarom in concreto
toch niet altijd en overal worden verricht.
2. Beperkingsmogelijkheden-vraag: Is deze inmenging toegestaan?
Je kunt twee vormen van beperkingssystematiek onderscheiden:
1. Formele beperkingssystematiek: Wie is er bevoegd om het grondrecht te beperken bij of krachtens de wet?
→ Onze Grondwet kent een formele beperkingssystematiek; er wordt gekeken wie bevoegd is om een grondrecht te beperken.
2. Materiële beperkingssystematiek: Is het voorzienbaar, proportioneel en noodzakelijk om te beperken?
→ Het EVRM kent een materiële beperkingssystematiek; er wordt gekeken aan de hand van inhoudelijke vragen
(noodzakelijkheid, proportionaliteit etc.) of een beperking toelaatbaar is. De eisen die het EHRM hanteert zijn de
Sunday Times-criteria:
Een beperking is mogelijkheid als cumulatief aan de volgende drie eisen is voldaan:
1. Bij wet voorzien
● ‘Wet’ betekent in het EVRM iets anders dan in onze Grondwet. In het EVRM wet niet ‘wet in formele zin’,
maar gewoon het recht; dit is een materieel begrip en iedere kenbare regeling valt hieronder. Een beperking
is voorzienbaar als de regeling 1. toegankelijk en 2. duidelijk genoeg is.
2. Noodzakelijk in een democratische samenleving
● Van ‘noodzakelijkheid’ is sprake als het een ‘dringende maatschappelijke behoefte’ heeft, er moet tevens
sprake zijn van evenredigheid/proportionaliteit t.a.v. het nagestreefde legitieme doel en de aangevoerde
gronden moeten toereikend en relevant zijn.
3. Doelcriteria, zoals opgesomd in het desbetreffende artikel
Er zijn twee leren m.b.t. de beperkingssystematiek te onderscheiden:
● De leer van de algemene beperkingen = Algemene beperkingen zijn beperkingen van grondrechten die
voortvloeien uit regelgeving, zonder dat die regelgeving gericht is op de beperking van een grondrecht. Het is dus niet
beoogd om grondrechten te beperken.
● De leer van de bijzondere beperkingen = Bijzondere beperkingen kunnen worden omschreven als maatregelen van
de overheid die ertoe strekken om een grondrecht te beperken. Het is dus beoogd om grondrechten te beperken.
Toetsingsverbod (art. 120 Gw)
Op grond van artikel 120 van de Grondwet mag een rechter niet de grondwettigheid van wetten en verdragen beoordelen.
Er geldt een toetsingsverbod. De beoordeling wordt overgelaten aan de formele wetgever. Het toetsingsverbod van art. 120
GW ziet op formele wetten en het Statuut [Harmonisatiewet-arrest].
,Een gemeentelijke verordening, of andere lagere wetgeving, wordt niet gemaakt door de formele wetgever (= regering +
Staten Generaal) ex. art. 81 Gw. Dit zijn dus geen formele wetten. Deze verordeningen mogen wél getoetst worden aan de
Grondwet of het EVRM. Lagere regelgeving mag niet in strijd zijn met hogere regelgeving. In dat geval worden deze
verordeningen buiten toepassing gelaten ex. art. 94 Gw.
Dragers van grondrechten (p. 40 HG)
● Buitenlanders genieten niet dezelfde rechten als Nederlanders. Er is onderscheid te maken tussen les droits
d’homme en les droits du citoyen. De eerste komt iedereen toe, de tweede alleen de burgers van de desbetreffende
staat (vb. art. 2 Gw: Nederlanders kunnen niet uitgezet worden, vreemdelingen wel).
● Grondrechten komen wél degelijk toe aan ambtenaren, militairen en gedetineerden [Dronken marine officier].
● Kinderen zijn ook dragers van grondrechten (VN-Verdrag inzake Rechten van het Kind). Of een kind een effectief
beroep kan doen op een grondrecht, hangt af van de leeftijd van het kind en het grondrecht.
● Ongeborenen genieten niet dezelfde rechten als natuurlijke personen.
● Grondrechten zijn niet toegeschreven op overledenen. Er kan ook schending zijn van art. 2 EVRM als iemand niet is
overleden.
● Groepen kunnen ook drager zijn van grondrechten (vb. vrijheid van vereniging, vergadering, betoging).
● Rechtspersonen kunnen ook bepaalde grondrechten uitoefenen. Daarvoor zijn drie redenen:
1. Individuen verenigen zich in een rechtspersoon om juist hun grondrechten effectief uit te kunnen oefenen.
2. De verspreiding van meningen en informatie wordt waardevol geacht.
3. Grondrechten zijn niet alleen bedoeld voor de ontplooiing van de natuurlijke persoon, maar juist ook om de overheid
binnen de perken te houden.
WEEK 2: SAMENLOOP, BOTSING, HORIZONTALE WERKING, RECHT OP EIGENDOM
Samenloop van grondrechten (p. 174 - 177 HG)
Met samenloop van grondrechten wordt de situatie bedoeld dat iemand zich op meerdere grondrechten tegelijkertijd kan
beroepen. Het kan gaan om twee grondrechten uit de Grondwet, maar ook uit verschillende bronnen, bijvoorbeeld het EVRM
of een ander verdrag.
Bij samenloop is de hoofdregel dat de bescherming van de ingeroepen grondrechten cumuleert: dat wil zeggen dat de staat
moet voldoen aan beide rechtsnormen. Dit betekent effectief dat steeds per artikel de hoogste mate van rechtsbescherming
voorgaat.. Er zijn echter uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld bij een lex specialis. Dat is het geval wanneer een
grondwetsartikel een lex specialis vormt ten opzichte van een ander artikel.
Vuistregels met betrekking tot samenloop:
1. De burger krijgt het hoogste beschermingsniveau, omdat de bescherming cumuleert (vb. zowel de formele aspecten
van de Grondwet als de materiële aspecten van het EVRM).
2. Wanneer je verschillende grondrechten uit hetzelfde document inroept, moet je altijd eerst de lex specialis
onderzoeken.
Botsing van grondrechten (p. 178 - 183 HG)
Met botsing van grondrechten doelen we op de situatie waarin verschillende grondrechten van toepassing zijn, maar deze
grondrechten een tegengestelde werking hebben. Dit wijkt dus af van samenloop van grondrechten, waarbij de grondrechten
parallel lopen. Het betreft een situatie waarin verschillende partijen zich tot de overheid wenden met grondrechtelijke claims
die met elkaar in strijd zijn.
Wat gebeurt er als grondrechten botsen en hoe wordt bepaald welke van de twee voorrang krijgt?
, Grondrechten kennen geen hiërarchie. Daarom moet er een belangenafweging gemaakt. Het komt neer op een
belangenafweging. Er moet sprake zijn van een fair balance tussen de twee grondrechten. De rechter stelt zich veelal
terughoudend op over de gemaakte belangenafweging. De belangenafweging is namelijk vaak afhankelijk van een politieke
en/of maatschappelijke opvatting. Dankzij jurisprudentie en literatuur is redelijk duidelijk welke factoren een rol moeten spelen
bij het maken van die belangenafweging en in welke gevallen meer of minder gewicht aan die factoren toekomt.
[Von Hannover]: Belangenafweging bij botsing van grondrechten: vrijheid van meningsuiting vs. recht op privéleven.
Uit RO 108 - 133 volgen vijf criteria voor de belangenafweging:
1. Het moet een bijdrage zijn aan een debat van algemeen belang/algemene interesse voor het publiek;
2. De bekendheid van de betreffende persoon en het onderwerp van de zaak;
3. De gedraging van de persoon in kwestie;
4. De inhoud, vorm en consequenties van de publicatie;
5. De omstandigheden waaronder de foto’s zijn genomen.
Horizontale werking van grondrechten (p. 157 - 172 HG)
Met horizontale werking van grondrechten wordt de werking van grondrechten tussen burgers onderling bedoeld. Dit zijn
verhoudingen waarbij geen overheidsorgaan is betrokken. Als het gaat om een civielrechtelijke procedure, waarbij een
overheidsorgaan eigenaar is van bijvoorbeeld een stuk grond, dan is er geen sprake van horizontale werking [Rasta
Rostelli]. We spreken dus van horizontale werking van grondrechten als grondrechten in meer of mindere mate betekenis
hebben in de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling.
[Edamse bijstandsontvanger]:Het EVRM bevat een norm over de persoonlijke levenssfeer en die geldt óók in civielrechtelijke
betrekkingen. De Hoge Raad erkent in civiele verhoudingen een beroep op de persoonlijke levenssfeer. Art. 8 EVRM geldt ook tussen
burgers onderling en levert bij een inbreuk van dit recht een onrechtmatige daad op. De grondrechten geven invulling aan een burgerlijk
rechtelijke norm (indirecte werking) (RO 4.4).
[1] Hoe komen grondrechten in een horizontale verhouding terecht?
● Directe werking van grondrechten in horizontale verhoudingen = De gecodificeerde grondrechtelijke bepaling
wordt als dusdanig in een horizontale verhouding toegepast, dus inclusief beperkingssystematiek. Directe werking is
de werking van een grondrecht zonder tussenkomst van de wetgever. De rechter verwijst met zoveel woorden naar
een bepaald grondwetsartikel, stelt vast of sprake is van een beperking en toetst eventueel aan de hand van
beperkingsclausules.
○ De beperkingssystematiek van grondrechten is niet geschreven voor de horizontale verhouding en past daar dus ook
niet zo goed op. Competentievoorschriften, dus met name grondwettelijke grondrechten, leveren problemen op; er
moet immers een wettelijke grondslag zijn. Art. 6:162 BW kan zo’n wettelijke grondslag zijn [Verplichte Aidstest I].
Echter, gelet op de leer van de bijzondere beperkingen kan dit eigenlijk niet. De beperking heeft volgens die leer
immers een specifieke beoogde bepaling nodig om het grondrecht te beperken. Art. 6:162 BW voldoet daar niet aan.
Daarnaast kunnen doelcriteria een probleem zijn, bijvoorbeeld ‘met het oog op strafbare feiten’. Als burger kun je
immers niet het belang van het voorkomen van strafbare feiten beschermen, want de doelen zijn niet geschreven om
door burgers te worden nagestreefd. Delen van het Burgerlijk Wetboek zijn natuurlijk geschreven met het oog op
grondrechten, maar die bepalingen zijn niet specifiek bedoeld voor het beperken van grondrechten. Om die reden kan art.
6:162 BW niet gehanteerd worden als wettelijke grondslag, zoals in het competentievoorschrift vereist. Het is moeilijk te
verenigen, maar je wilt ook niet dat het helemaal onmogelijk wordt om op een civielrechtelijke bepaling te kunnen
beroepen.
● Indirecte werking van grondrechten in horizontale verhoudingen = Het grondrecht werkt als dusdanig door in de
horizontale context, doordat het als representant van een fundamenteel principe ‘inschrijft’ binnen een reeds duidelijk
uitgezet privaatrechtelijk kader. Het grondrecht is (slechts) een leidraad tot interpretatie van privaatrechtelijke
bepalingen en meer in het bijzonder tot de invulling van open normen (vb. ‘maatschappelijke zorgvuldigheid’,
‘redelijkheid en billijkheid’). De rechter toetst niet aan het grondrecht zelf, maar past de wettelijke voorschriften van
het privaatrecht toe. Het grondrecht werkt alleen in die zin dat het invloed heeft op de uitleg van de privaatrechtelijke
norm.
○ Grondrechten spelen alleen in de verhoudingen tussen burgers in zoverre dat ze worden gebruikt om invulling te geven
aan open civielrechtelijke normen. Die open normen geven de rechter een zekere ruimte die aan de hand van
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rechtenstudentje050. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.68. You're not tied to anything after your purchase.