Samenvatting van alle voorgeschreven jurisprudentie in 2021/2022. Ik heb alles vrij uitgebreid samengevat, omdat het een open boek tentamen was. Zelf het tentamen gehaald met een 7.
1A
EHRM 13 februari 2001, appl. nr. 29731/96 (Krombach /Frankrijk)
Feiten
Deze zaak gaat over een weduwnaar. Hij is hertrouwd en zijn tweede vrouw had de Franse nationaliteit.
Zij had ook twee dochters met de Franse nationaliteit. Een van de dochters was 14 jaar. Ze kwam thuis
en klaagde over dat ze moe was, waarop hij (de aanklager) haar injecteerde met een ijzerbereiding. De
dag erna werd ze dood gevonden in haar slaapkamer. Hij injecteerde haar opnieuw met meerdere dingen
in een poging haar tot leven te wekken. Dit mocht niet baten. Het OM ondernam geen verdere actie. De
biologische vader diende een klacht in en noemde de verdachte de verkrachter en moordenaar van zijn
dochter. Voor de derde keer werd besloten geen actie te ondernemen (dit kwam doordat de doodsoorzaak
niet gevonden kon worden, althans niet kon geconstateerd worden dat dit kwam door de injectie). Later
werd nog meer onderzoek gedaan, maar ook dat leidde niet tot verder onderzoek. De slachtoffer van het
vader diende later nog een klacht in, maar dan bij de Parijse onderzoeksrechter – op basis van art. 689
van de Franse Code of Criminal – waarin staat dat personen die een serieus misdrijf plegen buiten het
territorium van de republiek ze vervolgd en berecht kunnen worden onder Frans recht – als het
slachtoffer Frans is. In februari 1991 – bijna 7 jaar na het begin van de zaak werd de verdachte vervolgd
voor het misdrijf aanval gevolgd in onbedoelde dood. Hij werd geïnformeerd met de datum van de zaak.
Hij gaf echter aan dat hij niet naar Parijs kon gaan, en ook al had meegewerkt aan het beantwoorden van
vragen van de rechter. Hij zei dat hij wel bereid was om te antwoorden per brief op mogelijke andere
vragen. Hij werd op 28 januari 1993 uiteindelijk geïnformeerd met de datum en zijn advocaat op 3
februari 1993. Beide kwamen niet opdagen.
De Parijse rechtbank stelde dat de injectie reden was voor haar dood. Krombach loog over zijn intenties
– hij gaf aan dat zijn bedoeling was om zijn stiefdochter te helpen met sneller bruin worden en haar te
behandelen voor haar bloedarmoede. Hij loog ook over de volgorde van gebeurtenissen. Alles samen
maakt dat er voldoende grond is om te oordelen dat hij de fatale injectie niet gaf als geneesmiddel, maar
met het idee om haar te vermoorden. Krombach ging in beroep tegen zijn veroordeling. Hij meende dat
het non bis in idem principe was geschonden. Ook meende hij dat vervolging voor de Franse rechtbank
niet mogelijk was als er al een veroordeling ligt – en die was er volgens hem, namelijk een ontslag van
vervolging in zijn voordeel door het Duitse OM. Dit werd verworpen.
Zijn advocaat werd later geïnformeerd dat hij moest verschijnen voor het Parijse Assize Court. Hij gaf
aan dat hij wel wilde verschijnen maar wel zekerheid wilde dat hij zijn vrijheid zou behouden. Zijn
advocaat verzocht om hem bij te staan. The Court gaf uiteindelijk aan dat als de verdachte het had
aangegeven, de in absentie-procedure niet was doorgegaan en hij elk verzoek had mogen doen wat hij
wilde. Als een verdachte daar niet verschijnt, mag een advocaat ook niets zeggen.
Klacht
Verdachte klaagde dat zijn zaak in absentia onder hele gekke omstandigheden heeft plaatsgevonden. De
Duitse autoriteiten hebben op 4 momenten besloten geen verdere actie te ondernemen en het hele doel
van de zaak in Frankrijk was om die beslissingen te heroverwegen. Ook was er volgens hem geen reden
om naar Frankrijk te reizen en de onderzoeksrechter had zelfs geen warrant gebruikt, dat gebeurde pas
toen hij voor de zaak van the Assize Court moest komen. Hij had zijn advocaten geïnstrueerd om
bezwaar te maken, omdat the Assize Court op basis van de non bis in idem regel geen jurisdictie had
om hem te vervolgen omdat de Duitse autoriteiten al hadden besloten geen verdere vervolging in te
stellen (r.o. 71). Ook was het disproportioneel om hem te straffen voor dat hij niet kwam opdagen. Er
was volgens hem geen reden om te verschijnen.
,Oordeel
Een zaak die plaatsvindt in afwezigheid van een verdachte is op zichzelf niet onverenigbaar met het
Verdrag, als hij later van een rechter die hem heeft gehoord, een nieuwe uitspraak kan krijgen. De
rechtbank moet beoordelen of zijn recht op een eerlijk proces geschonden is. Hij wenste wel bijgestaan
te worden door zijn advocaten, die ook aanwezig waren en een machtiging hadden (r.o. 88). De
rechtbank kan de beperkte opvatting van het woord ‘assistence’ niet overnemen. Het recht om bijgestaan
te worden is een van de belangrijkste onderdelen van een eerlijk proces. Iemand verliest niet het voordeel
van dit recht als hij niet aanwezig is. De wetgevende macht moet wel ongerechtvaardigde afwezigheid
kunnen afraden, maar mag dit niet straffen door uitzonderingen op het recht van bijstand te formuleren.
Hier was de regel dat als verdachte niet aanwezig was, een advocaat hem ook niet bij verstek mag
bijstaan absoluut – dus was geen afwijking van die regel mogelijk (r.o. 90). De advocaten hadden een
mogelijkheid moeten krijgen om zijn zaak voor te brengen, zelfs in zijn afwezigheid. Er is sprake van
een schending van art. 6 lid 3 EVRM, doordat zij geen toestemming hadden om hem bij te staan in zijn
afwezigheid. Het feit dat de verzoeker niet is verschenen bestraffen met een absoluut verbod van
verweer, is kennelijk onevenredig (disproportionate).
Ook bespreken ze in deze uitspraak nog schending van art. 2 van het 7e Protocol. Klager geeft namelijk
aan dat hij is uitgesloten van een beroepsmogelijkheid op grond van art. 636 van de Code Criminal,
omdat sprake was van een in absentia proces. Zijn klacht was dat hij geen recht van beroep had tegen
problemen in de verstekprocedure (in absentia) zelf. Er wordt gewicht gehangen aan het feit dat hij geen
mogelijkheid had om een review te krijgen over de vertrekprocedure – en over het feit dat zijn advocaat
niet mocht pleiten. Hij had geen echte mogelijkheid om bijgestaan te worden of een oordeel van een
hogere rechter te krijgen – waardoor sprake is van schending.
Kern: sprake van schending van art. 6 EVRM – want de kern van dat artikel werd geraakt omdat er bij
afwezigheid van verdachte in het geheel geen mogelijkheid was voor zijn advocaat om namens hem deel
te nemen in het proces. Het recht om bijgestaan te worden is een van de belangrijkste onderdelen van
een eerlijk proces.
EHRM 21 september 1993, appl. nr. 12350/86 (Kremzow/Oostenrijk)
Feiten
Deze zaak gaat over iemand die als rechter werkte bij Oostenrijkse rechtbanken. Hij stond uiteindelijk
zichzelf bij voor de regionale rechtbank en gaf toe dat hij Mr. P. had vermoord. Vervolgens werd hij
opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis in Wenen. Het OM vervolgde hem voor moord, illegaal
wapenbezit en verschillende fraudedelicten. Hij werd bijgestaan door een advocaat, zijn verzoek om
zichzelf bij te staan werd afgewezen. Hij gaf toen opeens aan dat degene die hij vermoord zou hebben,
zelfmoord zou hebben gepleegd. In december werd hij toch veroordeeld voor moord. Zijn motief bleef
echter onduidelijk.
De verdachte klaagde dat zijn recht om zichzelf bij te staan hem was ontzegd en zijn proces oneerlijk
was (Nichtigkeitsbeschwerde). Het OM meende dat een levenslange straf moest worden opgelegd. Even
later stuurde de zoon van het slachtoffer dagboekpagina’s. De verdachte had hier vaker om verzocht
want dit zou zijn onschuld bewijzen. Hij verzocht later om the hearing of the pleas of nullity te mogen
bijwonen. Hij gaf aan bezwaar te hebben gemaakt tegen bijstand door een raadsman en dat hij het recht
had om zichzelf in persoon te verdedigen. Dit werd afgewezen. Uiteindelijk werden de
nietigheidsbezwaren zonder zijn aanwezigheid uitgesproken. De bezwaren door het OM werden geldig
verklaard en zorgden voor een levenslange veroordeling. Ook moest hij zijn staf uitzitten in een
‘gewone’ gevangenis.
Klacht/oordeel
Verdachte kwam met formele bezwaren. Hij meent dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM
(r.o. 43). Hij stelde allereerst dat hij maar 3 weken voor de zitting een kopie ontving van het standpunt
van het OM. Het EHRM oordeelt dat ondanks dat er wel enige achterstand was in zijn
vertegenwoordiging, hij desondanks adequate tijd en faciliteiten had om zijn reactie op het standpunt
van het OM te formuleren. Daarom geen sprake van schending van art. 6 EVRM. Dat hij de stukken
,niet in persoon kon bekijken, levert ook geen schending op. Beperkingen van het recht om een
procesdossier in te kijken is niet onverenigbaar met art. 6 EVRM.
Ook meent hij dat sprake is van schending, omdat hij niet bij de nulity pleas (nietigheidsbezwaren)
mocht zijn. Artikel 6 EVRM heeft ok betrekking op nietigheidsbezwaren zoals hier. De persoonlijke
aanwezigheid van de verdachte heeft niet hetzelfde belang als de aanwezigheid voor een zitting in hoger
beroep. Artikel 6 vereist niet altijd een recht op behandeling in het openbaar of een recht om aanwezig
te zijn (r.o. 58).
• Aanwezigheid nietigheidsbezwaren: hij voerde aan dat hij aanwezig moest zijn omdat het niet
alleen ging om het recht, maar ook om feiten (formaliteiten). Volgens het EHRM, met
inachtneming van het feit dat hij werd bijgestaan, vereist art. 6 EVRM zijn aanwezigheid niet
bij zoiets – nietigheidsbezwaren.
• Aanwezigheid horen van bezwaren tegen de straf: zijn recht om zichzelf bij te staan was
geschonden. In het beroep ging het om de vraag of hij levenslang most krijgen, vanwege zijn
motief. Dit was voor hem zo belangrijk en het ging niet alleen om zijn welzijn, maar ook om
zijn motief. In dergelijke omstandigheden is het essentieel dat hij aanwezig is bij het horen van
zijn bezwaren en de kans krijgt om mee te doen met zijn advocaat (r.o. 67). Het klopt wel dat,
door onduidelijke omstandigheden, hij zelf geen verzoek heeft gedaan om aanwezig te zijn. Het
is echter zo dat zelfs dan hij voor de rechtbank zou moeten worden gebracht, als zijn
persoonlijke omstandigheid noodzakelijk zijn in het belang van justitie. Gezien wat er op het
spel voor hem was het nodig zijn aanwezigheid te verzekeren (r.o. 69). Op dat punt is dus wel
sprake van schending van art. 6 EVRM.
Kern: de kern van artikel 6 EVRM is niet een recht op behandeling in het openbaar of een recht om
aanwezig te zijn. Bij bezwaren rondom formaliteiten, zoals hier de Nichtigkeitsbeschwerde, is het niet
nodig dat verdachte aanwezig is. Bij andere bezwaren, zoals hier de bezwaren tegen de straf, meer
materiele bezwaren, zoals over het motief, is het wel essentieel dat verdachte de mogelijkheid heeft om
aanwezig te zijn en dat hij kan worden bijgestaan door een raadsman. Het hangt dus af van wat voor
soort bezwaren worden besproken of de verdachte daarbij aanwezig behoort te zijn in het licht van art.
6 EVRM.
EHRM 18 oktober 2006, appl. nr. 18114/02 (Hermi/Italië)
Feiten
Deze zaak gaat over iemand die is aangehouden met een pakketje van 485 gram van heroïne (in Italië).
Hij gaf aan dat hij de verdenkingen begreep en Italiaans sprak. Hij gaf aan dat de drugs voor persoonlijk
gebruik was. De rechter oordeelde echter dat hij schuldig was en veroordeelde hem voor 6 jaar. De
hoeveelheid drugs betrof 8000 x de gebruikelijke dagelijkse hoeveelheid, dus deze hoeveelheid drugs
kon nooit voor persoonlijk gebruik zijn. Hij ging daartegen in beroep. Hij kreeg te horen dat zijn beroep
op 3 november zou plaatsvinden. Tijdens het beroep werd verzocht om uitstel, omdat een van de
advocaten ziek was. Dit werd afgewezen. De verdachte mocht ook niet zelf aanwezig zijn, omdat hij de
autoriteiten niet had geïnformeerd dat hij aanwezig wilde zijn bij de procedure. Daartegen kwam hij op.
Dit werd ook niet toegewezen.
Klacht
Verdachte meende dat sprake was van schending van art. 6 EVRM omdat hij niet aanwezig mocht zijn.
Oordeel
Al is dit niet uitdrukkelijk genoemd in art. 6 EVRM, het object en doel van het artikel in het geheel
bekeken laat zien dat een persoon het recht heeft om mee te doen aan de zaak. Echter, de persoonlijke
aanwezigheid van de verdachte is niet van dezelfde doorslaggevende betekenis voor een hoger
beroepszaak zoals het doet voor een zaak in eerste aanleg. Als het alleen gaat om vragen over het recht
– tegenover feitelijke vragen – kan dit aan art. 6 EVRM voldoen, ook al is verdachte niet in de
gelegenheid gesteld om persoonlijk te worden gehoord, op voorwaarde dat in eerste aanleg wel sprake
was van een openbare zitting. Hier was de reden dat de rechtbank niet de taak had om naar de feiten te
kijken, maar alleen te kijken naar de interpretatie van de gebruikte regels. Zelfs als een rechter in
, hoger beroep jurisdictie heeft om de zaak te herzien zowel wat betreft de feiten als het recht, eist art. 6
EVRM niet altijd een recht op een openbare zitting of om in persoon te verschijnen. Of dit nodig is
hangt af van de omstandigheden en of de belangen van verdachte gepresenteerd en beschermd zijn voor
het hoger beroepshof.
In Kremzow klaagde verdachte over het feit dat hij niet aanwezig was bij de behandeling voor the
Supreme Court over de vraag of zijn verzoek om bewijs te vergaren terecht was afgewezen en of de
uitgesloten feiten het oordeel hadden kunnen beïnvloeden. Het Hof oordeelde daar dat het essentieel
was voor de eerlijkheid van het proces dat de verdachte aanwezig was. Dat komt omdat het van cruciaal
belang voor hem was, omdat het niet alleen ging over zijn karakter – maar ook over zijn motief, wat
invloed had op de zwaarte van zijn straf.
• Recht aanwezig te zijn: als iemand niet in persoon is geïnformeerd over de zaak, kan daar niet
uit worden afgeleid dat hij zijn recht om te verschijnen en zichzelf te verdedigen afstand van
heeft gedaan. Aan een persoon die wordt verdacht van een feit mag niet de last worden opgelegd
om te bewijzen dat hij zich niet wilde onttrekken aan justitie of dat zijn afwezigheid door
overmacht komt. De autoriteiten mogen echter wel beoordelen of hij een goede reden had voor
afwezigheid of dat dit buiten zijn wil was. Artikel 6 EVRM legt de plicht op voor de rechtbanken
om te checken of een verdachte de kans heeft gehad zichzelf bekend te maken met de datum
van de zitting en stappen heeft kunnen nemen om aanwezig te kunnen zijn.
• In deze zaak was verdachte in staat om te realiseren wat de consequenties van zijn verzoek
waren. Het feit dat de hearings achter gesloten deuren waren, maakt het niet in strijd met het
EVRM (R.o. 81). Onder het Italiaanse recht heeft verdachte een recht om de zaak bij te wonen,
als hij daartoe verzoek heeft ingediend. De zaak moet worden opgeschort als degene die heeft
aangegeven te willen bijwonen een legitieme reden heeft om er niet te zijn. Dat impliceert echter
niet dat de aanwezigheid van de verdachte noodzakelijk is bij het hoger beroep.
o De verweren van verdachte zijn gerelateerd aan het karakter van het misdrijf en aan de
interpretatie van de nationale wetgeving omtrent drugs. De rechtbank ziet niet hoe in
deze zaak de fysieke aanwezigheid van de verdachte in enige manier de
characterasation van het feit zou hebben beïnvloed. De straf kon hier lager worden of
hij kon worden vrijgesproken, maar een hogere straf kon niet. Daarmee verschilt het
van Kremzow. Ook moet bij dergelijke Italiaanse zaken worden geoordeeld op basis
van het bestaande bewijs. De rechtbank oordeelt dat, gelet op het feit dat hij in eerste
instantie wel meedeed, het niet noodzakelijk was dat hij in hoger beroep ook aanwezig
was. Daarmee geen sprake van schending van art. 6 EVRM. Ondanks dat hij wel het
recht had om aanwezig te zijn; hij was geïnformeerd over de datum en deed afstand van
de mogelijkheid om aanwezig te zijn. Hij was meer dan 2 maand vooraf geïnformeerd
over de datum. Dat zijn advocaat hem niet op de hoogte had gesteld, is voor zijn eigen
rekening. De autoriteiten kunnen wel de plicht hebben om te helpen (bij falen van de
advocaat) maar dan moet de verdachte dat wel aan hun kennis brengen. Dat was hier
niet gebeurd. Nergens kon ook uit worden afgeleid dat hij aanwezig wilde zijn. De
Italiaanse autoriteiten mochten volgens het EHRM concluderen dat hij zijn recht om
aanwezig te zijn afstand had gedaan.
1B
HR 24 april 1984, NJ 1985, 137 (Verzuim griffier) (opgenomen in de klapper)
Casus
In deze zaak werd een vonnis vernietigd waarbij verdachte voor een overtreding is veroordeeld tot een
geldboete. Er is uiteindelijk cassatie ingesteld, vanwege verzuim van vormen en verkeerde toepassing
van art. 449 en art. 450. De verdachte was gedagvaard op 22 maart 1982 in verband met een overtreding
gepleegd op 20 april 1982. Op 22 november wordt hij veroordeeld tot een boete van 70 gulden. De vader
van verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar niet krachtens bijzondere volmacht. Hij verklaarde dit
namens zijn zoon te doen. Volgens een uitspraak van de HR kan een wettige vertegenwoordiger niet
zelfstandig hoger beroep instellen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller demialtena98. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.13. You're not tied to anything after your purchase.