100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Landelijke Kennisbasis Taal $4.33   Add to cart

Summary

Samenvatting Landelijke Kennisbasis Taal

 0 view  0 purchase
  • Course
  • Institution

Volledige samenvatting stof voor landelijke kennisbasistoets taal.

Preview 2 out of 9  pages

  • March 29, 2022
  • 9
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting KBT Nederlands / Taal

DOMEIN 1: MONDELINGE TAALVAARDIGHEID

Er worden verschillende luisterdoelen onderscheiden, namelijk: een gevoel ondergaan (er wordt een mop verteld),
iets te weten willen komen (je luistert een podcast over WO2), een handeling willen uitvoeren (je luistert naar een
kooktutorial), een spel willen spelen. Hier passen verschillende luisterstrategieën bij: globaal luisteren, intensief
luisteren, gericht luisteren en kritisch luisteren.

Er zijn vier verschillende spreekdoelen, te weten: amuseren, informeren, instrueren en overtuigen. Om de
spreekdoelen te realiseren, kies je als spreker, bewust of onbewust, een spreekstrategie. De leerkracht stimuleert de
leerling zicht te krijgen op zijn strategiegebruik en leert hun strategieën bewust in te zetten bij het uitvoeren van
gespreks- of spreektaken. Voorbeelden van spreekstrategieën:

- Oriënteren op het doel van de spreektaak, op het onderwerp, eigen kennis, soort spreektaak en publiek
- Reflecteren op de spreektaak: Begrijp je wat er wordt gezegd en breng de informatie goed over?
- Monitoren van de spreektaak: Is het nodig om meer te zeggen, beter te luisteren of vragen te stellen?;
- Evalueren van de spreektaak: Wat ging er goed en wat niet? Wat zou je de volgende keer anders aanpakken?

Taal heeft verschillende sociale functies, te weten: zelfhandhaving (voor jezelf opkomen), zelfsturing (ik ga eerst
plassen en dan boodschappen doen), sturing van anderen (opdrachten geven, iemand overtuigen) en structurering
van het gesprek (mag ik even wat zeggen?).

De cognitieve taalfuncties (in toenemende complexiteit) zijn rapporteren (iets vertellen), redeneren (een extra
denkstap in je verhaal) en projecteren (je inleven in een ander).

Taalverwerving gebeurt op verschillende aspecten, te weten: 1) semantisch (betekenis), 2) fonologisch (op klank), 3)
morfologisch (op woordvorm), 4) syntactisch (in zinsgebruik of -bouw) en 5) pragmatisch (in gebruik). In de creatieve
constructietheorie wordt er vanuit gegaan dat kinderen een taalleermechanisme hebben en zelf hun woordenschat
en grammatica opbouwen. In de interactionele benadering wordt daar nog aan toegevoegd dat een kind leert door
interactie en imitatie.

Taalontwikkelingsfasen worden geordend in prelinguaal (0-1 jaar) en linguaal (1-12 jaar). In de prelinguale periode
gaan kinderen achtereenvolgens door de fases huilen, vocaliseren, vocaal spel en brabbelen. In de linguale periode
worden achtereenvolgens de vroeglinguale fase (1-2,5 jaar: één-, twee- en meerwoordszinnen), differentiatiefase
(2,5-5 jaar: explosieve ontwikkeling waarin reeds verworven aspecten worden uitgebouwd en verfijnd, en nieuwe
aspecten aan bod komen) en de voltooiingsfase (5 jaar en ouder: puntjes op de i; bouwstenen zijn er en er komen in
principe geen nieuwe onderdelen bij) onderscheiden.

Simultane tweetaligheid is wanneer een kind twee talen leert vóór zijn derde jaar (0 t/m 2). Successieve
tweetaligheid is wanneer een kind een tweede taal leert na zijn derde jaar (3+). Inteferentiefouten zijn wanneer een
kind taaleigenschappen uit de ene taal in de tweede taal toepast (bijv. geen lidwoord gebruiken).

Communicatieve competentie bestaat uit:

- Grammaticale competentie: de taalgebruiker beschikt over fonologische en syntactische vaardigheden en
over een adequate woordenschat;
- Tekstuele competentie: de taalgebruiker is vaardig in het doorzien van de opbouw van teksten en kan
teksten structureren;
- Strategische competentie: de taalgebruiker kan strategieën hanteren om communicatieve doelen te
bereiken (bijvoorbeeld overtuigen, aanzetten tot actie);
- Functionele competentie: de taalgebruiker kan zijn taalgebruik aanpassen aan specifiek contexten.

DOMEIN 2: WOORDENSCHAT

Receptieve woordenschat = wat je begrijpt wanneer je het hoort(maar niet per se zelf kunt zeggen) en productieve
woordenschat = wat je begrijpt en zelf ook kan produceren/benoemen.

Vier woordleerstrategieën worden omschreven:

, - woord analyseren (hoop – vol = vol met hoop)
- gebruikmaken van de verbale en non-verbale context (iemand schreeuwt: ‘alles gaat mis ik ben woedend’)
- gebruikmaken van een bron in de eerste of de tweede taal (vragen aan iemand)
- letten op overeenkomsten tussen eerste en tweede taal (table – tafel)

Bij woordbetekenis onderscheiden we de klankvorm (het label), bijvoorbeeld auto, en de betekenis (het concept)
die we aan deze vorm toekennen, bijvoorbeeld een voertuig op vier wielen, aangedreven door een motor. De relatie
tussen het label en het concept is meestal willekeurig. Als we vandaag afspreken dat we een auto een blurp noemen,
kunnen we daar heel goed mee leven. Ieder woord, ieder concept heeft vele betekenisaspecten. Sommige zijn
cruciaal. We weten dat een hoed een ding is dat je op je hoofd zet. Het feit dat een hoed bijvoorbeeld een rand
heeft, maakt dat het voorwerp zich onderscheidt van allerlei andere hoofddeksels. We weten ook dat een hoed
zacht of flexibel is; wanneer je erop gaat zitten, blijft er niet veel moois van over. Bij een helm is dat anders. Dit
laatste betekenisaspect is voor een goed gebruik van het woord hoed echter minder belangrijk.

Betekenisrelaties: relaties tussen woorden op basis van betekenis. Voorbeelden:
Synoniem = ander woord voor (poes - kat)
Antoniem = tegenovergesteld woord (rustig – druk)
Hyponiem = voorbeeld van een categorie (fruit – appel)
Context = ermee verbonden woord in context (koekenpan – gebakken ei)

Vormrelaties: relaties tussen woorden op basis van vorm. Bijvoorbeeld door rijm, alliteratie, homonymie,
homografie.

Vaktaalwoord = laagfrequente inhoudswoorden die verwijzen naar specifieke begrippen, zoals Tweede
Wereldoorlog, februaristaking, ja-knikker, textielindustrie, enzovoort. Worden in dagelijks leven weinig gebruikt.
Schooltaalwoord = woorden die leerlingen nodig hebben om in een schoolse context nieuwe informatie te kunnen
verwerven en verwerken, maar ook woorden die buiten school in een wat formelere context worden gebruikt (zoals
functie en gevolg van).
Signaalwoord = woorden die taal-denkrelaties weergeven (maar, nadat, als etc.). Leerlingen begrijpen teksten beter
wanneer zij de signaalwoorden snappen.

In het mentaal lexicon zijn van elk woord in het mentaal lexicon verschillende eigenschappen opgeslagen. In de
eerste plaats bevat een concept semantische informatie over de betekenis van een woord. Maar het bevat ook
informatie over hoe een woord klinkt (akoestische informatie), hoe je het uitspreekt (fonologische informatie), hoe
je het vervoegt en verbuigt (morfologische informatie), hoe je het in een zin gebruikt (syntactische informatie), in
welke pragmatische situaties je het gebruikt en hoe je het schrijft (orthografische informatie). Al die verschillende
soorten informatie worden wel de identiteiten van een woord genoemd.

Binnen woordenschatverwerving zijn er drie principes: 1) labelen (een woord hoort bij een ding), 2) categoriseren
(verschillende woorden horen bij één categorie) en 3) netwerkopbouw (de verschillende woorden en categorieën
hangen op verschillende manieren samen).

DOMEIN 3: BEGINNENDE GELETTERDHEID

Ontluikende geletterdheid is de ontwikkeling van de geletterdheid vóór groep 3. In deze periode maken kinderen
kennis met geschreven taal in de vorm van prentenboeken, boeken, voorleesverhalen, beeldverhalen, logo’s,
verkeerstekens, letters en woorden. Een aantal kinderen probeert dan ook al schriftelijk te communiceren in de
vorm van tekeningen, beelden en eigen logo’s, en maken zelf gebruik van eerste geschreven communicatie met
pictografisch of beginnend/verzonnen alfabetisch schrift.

Boekoriëntatie gaat het over gedrag, de omgang met boeken, wat je met boeken kunt doen, wat je eraan kunt zien
en hoe je ze leest. Verhaalbegrip is wanneer leerlingen gaan begrijpen dat een verhaal is opgebouwd uit een
situatieschets, een aaneenschakeling van gebeurtenissen en een ontknoping.

Functies van geschreven taal slaat op de ervaring dat geschreven taal een functie heeft, bijvoorbeeld om te
communiceren met mensen die zich elders bevinden. Mensen schrijven brieven en kaarten om elkaar iets te

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merelkoopmans. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.33. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75632 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.33
  • (0)
  Add to cart