Gedragswetenschappen periode 3 leerjaar 1 HBO-V Hogeschool Windesheim
LEERDOELEN WEEK 1 T/M WEEK 7
1. Je kunt beschrijven wat wordt verstaan onder sociologie en wat de relevantie is van het vak voor
verpleegkundige.
2. Je kunt beschrijven welke facetten invloed hebben op sociale interactie tussen mensen en hoe de
begrippen referentiekader, etikettering en stigmatisering zich verhouden tot deze interactie.
3. Je kunt het begrip cultuur definiëren en de wijze waarop waarden, normen, afwijkend gedrag en
instituties zich verhouden tot dit begrip.
4. Je kunt uitleggen wat er onder de roltheorie wordt verstaan en hoe socialisatieprocessen rollen
bestendigen.
5. Je bent in staat de begrippen ‘groeperingen, netwerken, afhankelijkheidsverhoudingen en typen
huishoudingen’ in samenhang te zien met het begrip interdependentie en de maatschappelijke
veranderingen die in interdependentie te onderkennen zijn.
6. Je kunt de tien belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemen en de consequenties
van deze ontwikkelingen op mens en samenleving.
7. je kunt de ontwikkeling beschrijven van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij en de
dilemma’s die zich hierbij voor kunnen doen, uitleggen.
8. Je bent in staat om fenomenen zelfmanagement en mantelzorg te relateren aan de
kernbegrippen uit de sociologie
9. Je bent in staat de vormen, oorzaken en gevolgen van huiselijk geweld te benoemen en specifiek
van ouder[-en]mishandeling
WEEK 1
Onderwerp ; Inleiding in de sociologie: wat is sociologie en aspecten van interactie
Leerdoelen.
De student kan
Verwoorden op welke twee samenhangende vragen de sociologie antwoord probeert te
geven.
De wetenschappelijke benadering van de sociologie beschrijven en benoemen wat de
relevantie van de sociologie is voor verpleegkundigen
De volgende begrippen sociologisch duiden: interactie, identiteit, collectieve definitie van de
situatie, en referentiekader.
De gevolgen beschrijven van etiketterings- en stigmatiseringsprocessen.
De doelstellingen toepassen op de gevolgen voor de gezondheidszorg en het verpleegkundig
beroep
Literatuur: uit het boek ‘Sociologie voor gezondheidszorg en verpleegkunde’ hoofdstuk: 1 en 2
When I use a word, Humpty Dumpty said, it means just what I want it to mean. Lewis Carroll, Alice
in Wonderland.
,Aantekeningen PowerPoint.
Welke maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden:
Toename echtscheidingen
De wijze waarop kinderen worden opgevoed
Depressie
Alcoholgebruik onder jongeren/ouderen
Eenzaamheid
Uitgesteld ouderschap
Sociologen bestuderen:
Hoe wij met elkaar samenleven in de maatschappij; welke invloed we op elkaar hebben en hoe de
omgeving waarin we wonen ons beïnvloedt.
Sociologen maken duidelijk dat de maatschappij waarin je leeft jou beïnvloedt, vaak zonder dat je het
zelf door hebt.
Sociologie: Psychologie: GDW
Voorbeelden sociologische vraagstukken: Invloed sociaal milieu op gedrag [in onderwijs, zorg,
gemeenschap]. Cultuur / multiculturele . Maatschappelijke ongelijkheid. Invloed van ontkerkelijking
op samenleving. Sociale media, internet en individualisering. De verzorgingsstaat en gevolgen voor
samenleving.
Relevantie sociologie en verpleegkunde:
(Ziekte- gezondheids-)gedrag begrijpen vanuit sociale context.
Gezondheidszorgvraagstukken [mantelzorg / zorgconsumptie / etikettering / etc] idem!
Herleiden eigen opvattingen en gedrag. [bubbel!]
Inzicht in rol en positie van VPK
We leven in een sociale bubbel: vrienden, werk, winkel, sportclub, facebook, reis, etc.
Iedere bubbel zijn eigen waarheid! [en internet versterkt dit: The Social Dilemma].
Sociologische Kernbegrippen:
Subjectieve definitie van de situatie: mensen creëren hun eigen werkelijkheid! Door hun eigen
ervaringen… [voorbeelden: vluchtelingen, coronabeleid, ouderen, vaccinatie, orgaandonatie, zwaarte
straffen in NL, abortus, winkels open op zondag, zwarte Piet, etc.
• Collectieve definitie van de situatie = ‘aangeleerd’ = [sub-] cultuur. Ieder bubbel zijn eigen waarheid
• Identiteit = zelfbeeld = looking-glass-self.
Referentiekader = sociale bril. Wat vinden we normaal / wat niet? Aan wie ontlenen we
referentiekader?
Bovendien: selectieve waarneming.
,• Een referentiekader wordt [door interactie in groepering/media] actief gevormd: op deze wijze
construeren we onze werkelijkheid.
Fundamentele attributiefout: invloed [verantwoordelijkheid] persoon op handelen wordt
overschat.
Etikettering [hokje plaatsen] en stigmatisering [brandmerken met grote gevolgen]
Vooroordeel [vaste, vertekende, manier van voelen/denken/handelen] Stereotypering [idem
t.a.v. groep mensen].
Selffullfilling en destroying prophecy.
Opdrachten
1. Sociologen en psychologen bestuderen beiden het gedrag van mensen, maar ze hanteren echter
een ander perspectief. Probeer dit perspectief uit te leggen hoe deze disciplines de volgende
fenomenen bestuderen: criminaliteit, echtscheiding, depressies bij ouderen, kindermishandeling.
Sociologie is de studie van de sociale relaties tussen mensen, en in het bijzonder van de
politieke, culturele, religieuze en economische aspecten van menselijke samenlevingen.
Daarbij staan vooral de inrichting en veranderingen daarvan, alsmede sociale problemen
centraal. Belangrijke vragen zijn hoe sociale cohesie, sociale ongelijkheid en identiteit tot
stand komen. De sociologie als wetenschappelijk vakgebied ontstond aan het begin van de
20e eeuw, hoewel de term zelf al door een reeks denkers, waaronder Auguste Comte, in de
19e eeuw werd gebezigd. De huidige academische discipline wordt gekenmerkt door een
theoretisch en methodologisch pluralisme en kent dus niet één juiste theorie en methode,
maar is onder te verdelen in verschillende theoretische en methodologische scholen.
Psychologie – een samenstelling uit de Griekse woorden (psychè), ziel (logos) woord,
gedachte, rede – of zielkunde is de academische discipline die zich bezighoudt met het
innerlijk leven (kennen, voelen en streven) en het gedrag van mensen. Zij doet dit over het
algemeen door het volgen van de wetenschappelijke methode, maar in sommige gevallen
doet zij beroep op symbolische interpretatie en kritische analyse, naar het voorbeeld van
andere sociale wetenschappen.
- Criminaliteit; gaat over het overtreden van wetten en regels: recht en ethiek. Dit heeft dus meer te
maken met sociologie, omdat het gaat over politieke en soms economische aspecten. Het heeft dus
meer te maken met de sociale relaties tussen mensen. Maar dit criminele gedrag komt dan wel weer
voort uit een psychische reden; bijvoorbeeld iemand die een uitkering heeft en zich daardoor slecht
voelt en gaat stelen.
- Echtscheiding; het gaat over sociale en psychische relaties tussen mensen, dus het komt er allebei
bij kijken.
- Depressies bij ouderen; door het gemis aan sociale contacten krijgen ouderen last van sociaal
isolement en hierdoor kunnen ze zich psychisch ook slechter gaan voelen en zo in een neerwaartse
spiraal terecht komen en uiteindelijk in een depressie.
- Kindermishandeling; doordat er psychisch iets niet goed gaat in de opvoeding, wordt dit
afgereageerd op de kinderen, en dit uit zich dan in een slechte sociale relatie tussen de ouders en het
kind. Maar stel de ouders zijn als kind ook mishandelt, dan speelt dit ook weer mee in de psychische
omstandigheden van de ouders.
,2. In de trein zijn nog twee zitplaatsen: een naast één wat oudere dame en één naast een woest
uitziende Satudara- motorclublid. Naast wie zul je waarschijnlijk gaan zitten en hoe kun je deze
keuze in verband brengen met het begrip ‘subjectieve definitie van de situatie’.
- naast de oudere dame, dit voelt veiliger. We kijken bij dit soort dingen vaak alleen naar de
buitenkant en dit zegt niks over het hele (holistische) beeld van een persoon.
3. Een groep asielzoekers in Ter Apel gedroeg zich in het najaar van 2016 buitengewoon crimineel.
Afhankelijk van je referentiekader kun je hier verschillend naar kijken. Leg uit! En hoe hangt dit
vervolgens samen met het begrip ‘selectief waarnemen’?
- doordat de groep mensen asielzoekers zijn, heb je al direct een vooroordeel over ze. Door verder te
kijken en niet gelijk selectief te beoordelen op 1 groep, zie je het hele plaatje, dus het hele
referentiekader.
4. Leg het verschil uit tussen etikettering en stigmatisering. Kun je van beide begrippen twee
voorbeelden bedenken van cliënten/patiënten die je wellicht in je stage zult tegenkomen?
- Etikettering is een sociaalpsychologisch proces waarbij bepaalde mensen op grond van hun uiterlijk
of gedrag worden gestempeld en vervolgens in termen van dat stempel worden bejegend.
- Stigmatisering is het proces waarbij bepaalde kenmerken aan een bepaalde persoon of groep
worden toegekend. Deze kenmerken worden om deze reden ook wel stigma’s genoemd.
Stigmatisering kan leiden tot vooroordelen en een vertekend zelfbeeld.
5. Geef een voorbeeld [uit de zorg] van de begrippen: Vooroordeel, Stereotype en Selffulfilling
prophecy. Doe dit zodanig dat duidelijk wordt dat je de begrippen echt begrijp.
Vooroordeel: een mening laten berusten op een gebrek aan kennis, vaak gepaard met afkeer, een
vooropgezette mening.
Stereotype: stereotype betekent onder andere 'vaststaand beeld, met name van een bepaald type
persoon of een bepaalde (bevolkings)groep'.
Selffulfilling prophecy: Zichzelf waarmakende voorspelling. Een 'foute' veronderstelling wordt later
werkelijkheid.
- eerder een kind opereren dan een alcoholist
- eerder een hetero een nieuw hart geven dan een transgender
- eerder iemand helpen die een gezonde levensstijl heeft dan iemand die z´n hele leven al lui is
,Antwoorden:
1. Sociologen en psychologen bestuderen beiden het gedrag van mensen, maar ze hanteren echter
een ander perspectief. Probeer dit perspectief uit te leggen hoe deze disciplines de volgende
fenomenen bestuderen: criminaliteit, echtscheiding, depressies bij ouderen, kindermishandeling.
Antwoord: het voert te ver om hier ieder thema uit te werken. De kern is: psychologen kijken vooral
naar het [ontstaan van het] denken, de emoties en het gedrag van individuen op wie bovenstaande
thema’s betrekking hebben.
Sociologen daarentegen kijken niet zozeer naar het individuele gedrag maar proberen vooral
verklaringen te vinden van bijvoorbeeld de toename of afname van bovenstaande fenomenen. Een
vraag die ze zich bijvoorbeeld stellen is: welke maatschappelijke ontwikkelingen hebben zich de
afgelopen decennia afgespeeld die er voor gezorgd hebben dat depressie bij ouderen, eenzaamheid
etc zo zijn toegenomen? Op deze wijze trachten ze tot verklaringen te komen. Zeer invloedrijke
ontwikkelingen op ins gehele leven zijn : individualisering, ontkerkelijking en sociale media.
2. In de trein zijn nog twee zitplaatsen: een naast één wat oudere dame en één naast een woest
uitziende Satudara- motorclublid. Naast wie zul je waarschijnlijk gaan zitten en hoe kun je deze
keuze in verband brengen met het begrip ‘subjectieve definitie van de situatie’.
Antwoord: De kans is groot dat je naast de oudere dame gaat zitten. Immers: je definieert de situatie
die je aantreft en handelt ernaar. Belangrijk om te weten: deze definitie is subjectief. Immers, je hebt
geen enkel bewijs voor je mogelijk vooroordelen. maar zo werkt het nu eenmaal…
3. Een groep asielzoekers in Ter Apel gedroeg zich in het najaar van 2016 buitengewoon crimineel.
Afhankelijk van je referentiekader kun je hier verschillend naar kijken. Leg uit! En hoe hangt dit
vervolgens samen met het begrip ‘selectief waarnemen’?
Antwoord:Stel mijn referentiekader is: asielzoekers zijn criminelen, etc. In dit geval zie ik wat ik
graag wil zien en word ik bevestigd in mijn opvatting
Stel mijn referentiekader is: asielzoekers worden aan hun lot overgelaten, worden maar bij elkaar
gestopt, vervelen zich uitermate, etc. In dit geval zie ik iets heel anders: je krijgt een bewijs voor
het slechte beleid van NL.
4. Leg het verschil uit tussen etikettering en stigmatisering. Kun je van beide begrippen twee
voorbeelden bedenken van cliënten/patiënten die je wellicht in je stage zult tegenkomen?
Antwoord: stigmatisering is altijd negatief en ernstig en de gevolgen merk je soms je leven lang. Veel
mensen voelen zich gestigmatiseerd [door werkgever/familie/buurt] als ze een tijdje zijn opgenomen
zijn geweest in een psychiatrisch ziekenhuis.
Etikettering is wat milder en kan ook positief zijn. Je plaats mensen, meestal op grond van
oppervlakkige kenmerken, direct in een hokje. Dit dus als gevolg van gemakzuchtig denken. Mensen
die een etiket krijgen van hun omgeving vinden dit zeker niet prettig.
5. Geef een voorbeeld [uit de zorg] van de begrippen: Vooroordeel, Stereotype en Selffulfilling
prophecy. Doe dit zodanig dat duidelijk wordt dat je de begrippen echt begrijpt
,Vooroordeel: zonder ook maar iets te weten, alleen maar wat gehoord te hebben, stel je dat afdeling
Chirurgie een nare afdeling is om te werken.
Stereotype: chirurgen zijn allemaal harken en botterikken!
Selffulfilling Prophecy: “die patiënt is een zeer onaangenaam mens” krijgt een stagiaire van een
bevooroordeelde collega te horen. De stagiaire gedraagt zich direct al streng en kortaf tegen deze
patiënt. De patiënt reageert hier niet vriendelijk op. De stagiaire zal denken: het klopt! Kortom:
doordat je gaat handelen naar een onjuiste definitie wordt de voorspelling juist.
WEEK 2
Cultuur, socialisatie, structuur en stratificatie.
Leerdoelen
De student kan
Het fenomeen ‘cultuur’ beschrijven en de hiermee samenhangende begrippen waarden,
normen, afwijkend gedrag en [vraagstukken m.b.t. de] multiculturele samenleving
omschrijven wat verstaan wordt onder institutionalisering in relatie tot de roltheorie en de
socialisatietheorie.
de betekenis van groeperingen en netwerken benoemen
[de veranderingen in] afhankelijkheidsverhoudingen in de Nederlandse samenleving
beschrijven.
de vier vormen van ‘invloed’ omschrijven.
uitleggen wat onder sociale mobiliteit en sociale ongelijkheid wordt verstaan.
de doelstellingen toepassen op de gevolgen voor de gezondheidszorg en het verpleegkundig
beroep
Literatuur:
Verplicht: uit het boek ‘Sociologie voor gezondheidszorg en verpleegkunde’ hoofdstuk: 3 en 4.
Paragraaf 3.9 NIET [mag wel]
Opdrachten
1. In de sociale wetenschappen is het een belangrijk discussiepunt welke aspecten van gedrag van
nature zo zijn en welke aspecten gevormd worden door cultuur. Uit statistieken blijkt dat er veel
meer jongens bij de afdeling spoedeisende hulp (SEH) terechtkomen dan meisjes. Dit geldt voor
alle leeftijden van 0-18 jaar. De verhouding jongens – meisjes is 3:2 als het gaat om ongelukken en
3:1 als het gaat om geweld. Wat zegt dit over natuur en cultuur?
Natuur: jongens zijn van nature minder oplettend bij de dingen die ze doen dan meisjes. Meiden zijn
vaak een stuk voorzichtiger qua handelen dan jongens en hierdoor hebben jongens meer kans op
domme ongelukjes dan meiden.
Cultuur: volgens de nederlandse cultuur zijn jongens meer van het buitenzijn, crossen,
huttenbouwen enz… meiden doen dit soort dingen minder en het is dan ook normaler als meiden
met bijvoorbeeld poppen spelen ipv met auto´s. hierdoor lopen meiden minder risico op onhandige
ongelukken dan jongens.
,2. De digitalisering van de samenleving voltrekt zich in een snel tempo. Welke sociale en
maatschappelijke problemen gaan hiermee gepaard? Zie je daarbij een relatie met het verschijnsel
cultureel lag?
Sociale problemen; kinderen spelen veel minder samen dan vroeger, toen ze bijvoorbeeld na
schooltijd samen gingen voetballen of knikkeren. Tegenwoordig is iedereen veel meer online bezig
met bijvoorbeeld een telefoon, PlayStation of Ipad. Hierdoor gaan kinderen steeds minderen in het
echt met elkaar om en bouwen ze vaak minder snel een band op met iemand omdat ze niet zo
sociaal zijn in de omgang met anderen.
Maatschappelijke problemen; door een gebrek aan sociale omgang en het opbouwen van relaties zijn
kinderen veel meer met zichzelf en hun telefoon bezig. Ook vooral het hoe je eruit ziet voor de
buitenwereld. Hoe je qua persoon bent, wordt hierdoor steeds minder belangrijk en hierdoor kunnen
kinderen al op jonge leeftijd bepaalde negatieve gevoelens ontwikkelen en soms gaat dit zover dat
kinderen al op jonge leeftijd last krijgen van negatieve gedachten of depressies.
3. Er worden allerlei maatregelen getroffen om de veiligheid van mensen te vergroten. Denk
bijvoorbeeld aan cameratoezicht op allerlei locaties. Critici zeggen dat deze maatregelen de
privacy aantasten. Wat vind je van deze kritiek? ´
Ik ben het hier mee eens, omdat ik het belangrijk vind dat ieder mens zijn eigen leven kan hebben
zonder de hele dag in de gaten te worden gehouden door alles en iedereen om zich heen.
Ik denk juist doordat overal zoveel camera´s en beveiliging is, dat mensen zich minder op hun gemak
voelen in hun doen en laten.
4. Welk beeld heb je van de structuur van een ziekenhuis? Denk je dat er een groot verschil is met
de structuur van een psychiatrisch centrum? Wat is de positie van de verpleegkundige in de
structuur van beide soorten instellingen?
Ik denk dat vooral structuur en rust heel belangrijk is voor de patiënt/client. Ik denk dat dit niet heel
veel verschil maakt tussen deze soorten instellingen, omdat de verpleegkundige de patiënten en
cliënten een vertrouwde en rustige omgeving moet bieden waarin empathie is voor de patiënt. Rust,
reinheid en regelmaat zijn hierin erg belangrijk, evenals het echte contact met de mensen.
5. Bedenk een voorbeeld van een intern en een extern rolconflict waarmee je als verpleegkundige
te maken kunt krijgen. Ga vervolgens na hoe je dat rolconflict zou kunnen oplossen.
intern rolconflict;
extern rolconflict;
6. Pas de in hoofdstuk 3 beschreven drie invalshoeken met betrekking tot socialisatie (leren van
waarden en normen, ontwikkelen van persoonlijkheid en veranderen van waarden en normen) toe
op de opleiding die je nu volgt.
Eigen antwoord.
,7. Hoe socialisatieprocessen verlopen, wordt door allerlei factoren beïnvloed. Twee van die
factoren zijn sociale klasse en geslacht. Bedenk een aantal voorbeelden waaruit blijkt dat
socialisatieprocessen door deze twee factoren worden beïnvloed.
8 . Welke argumenten voeren voor- en tegenstanders aan tegen de instroom van vluchtelingen in
Nederland? Welk standpunt neem je zelf in en wat heeft dit te maken met je referentiekader en de
wijze waarop je gesocialiseerd bent.
9. Er zijn verschillende manieren om tegen andere culturen aan te kijken: cultureel relativisme,
cultureel universalisme en cultureel pluralisme. Welke van genoemde opvattingen spreekt je het
meeste aan? Motiveer je antwoord.
10. Artikel 23 van de Grondwet gaat over de vrijheid van onderwijs. Nederland kent scholen op
levensbeschouwelijke grondslag. Aanhangers van de islam willen met verwijzing naar dit artikel
islamitische scholen oprichten. Wat is je opvatting daarover?
11. Geef commentaar op de volgende stellingen.
− ‘Vrouwenbesnijdenis is verwerpelijk.’
− ‘Verpleegkundigen in ziekenhuizen mogen geen religieuze symbolen dragen.’
− ‘De wens van allochtone vrouwen om niet geholpen te worden door een mannelijke
verpleegkundige, moet niet wordt gehonoreerd.’
− ‘Instellingen in de gezondheidszorg moeten voorlichtingsmateriaal uitsluitend in de Nederlandse
taal aanbieden
12. Je werkt als verpleegkundige in de psychiatrie op een gesloten afdeling. Je bent het gedrag van
patiënt Bart helemaal zat en besluit hem een tijdje in een aparte ruimte te plaatsen. In hoeverre is
hier sprake van machtsgebruik of -misbruik door de verpleegkundige? Welke afspraken zouden in
het verpleegkundig team kunnen worden gemaakt om machtsmisbruik te voorkomen?
13. Sociale controle heeft positieve en negatieve kanten. In welke situaties vind je sociale controle
positief en in welke situaties negatief? Motiveer je antwoord en bespreek dit met medestudenten
Uitwerkingen opdrachten week 2
1. In de sociale wetenschappen is het een belangrijk discussiepunt welke aspecten van gedrag van
nature zo zijn en welke aspecten gevormd worden door cultuur. Uit statistieken blijkt dater veel
meer jongens bij de afdeling spoedeisende hulp (SEH) terechtkomen dan meisjes. Dit geldt voor
alle leeftijden van 0-18 jaar. De verhouding jongens – meisjes is 3:2 als het gaat om ongelukken en
3:1 als het gaat om geweld. Wat zegt dit over natuur en cultuur?
Het gaat er om dat je de kern van het vraagstuk begrijpt: zijn jongens nu echt onvoorzichtige
rauwdouwers of is dit allemaal een kwestie van socialisatie? De meningen verschillen hier stevig
over, de wetenschap is er niet uit.
,2. De digitalisering van de samenleving voltrekt zich in een snel tempo. Welke sociale en
maatschappelijke problemen gaan hiermee gepaard? Zie je daarbij een relatie met het verschijnsel
cultural lag?
De gevolgen zijn talrijk en worden steeds meer zichtbaar: eenzaamheid, depressie, etc. Maar wat ook
duidelijk wordt is dat schoolprestaties er onder lijden. Je ziet dat in wet en regelgeving [ook op
scholen] hier nog niet op wordt geanticipeerd. Je zou dus kunnen zeggen dat de werkelijkheid een
voorsprong heeft op de antwoorden die de samenleving op dit soort vraagstukken heeft. [is cultural
leg]
3. Er worden allerlei maatregelen getroffen om de veiligheid van mensen te vergroten. Denk
bijvoorbeeld aan cameratoezicht op allerlei locaties. Critici zeggen dat deze maatregelen de privacy
aantasten. Wat vind je van deze kritiek?
Dat is een mening vraag, dus eigen antwoord.
4. Welk beeld heb je van de structuur van een ziekenhuis? Denk je dat er een groot verschil is met
de structuur van een psychiatrisch centrum? Wat is de positie van de verpleegkundige inde
structuur van beide soorten instellingen?
Verschil is er niet echt. Het zijn beide hiërarchische instellingen. De medewerkers hebben duidelijke
rollen en taken en bevoegdheden. En verwachtingen dus die daar bij horen
5. Bedenk een voorbeeld van een intern en een extern rolconflict waarmee je als verpleegkundige
te maken kunt krijgen. Ga vervolgens na hoe je dat rolconflict zou kunnen oplossen.
Intern rolconflict: de arts verwacht dat jij bepaalde interventie verricht bij patiënt, je collega
verwacht wat anders. Tegengestelde verwachtingen t.a.v. één rol.
Extern rolconflict: wegens ziekte verwacht je leidinggevende dat je dienst extra draait [als
verpleegkundige]. Je partner verwacht van jou [als partner] dat je een keer avondje thuis blijft.
Dus twee rollen die tegenstrijdige verwachtingen in zich hebben op dat moment.
6. Pas de in hoofdstuk 3 beschreven drie invalshoeken met betrekking tot socialisatie (leren van
waarden en normen, ontwikkelen van persoonlijkheid en veranderen van waarden en normen) toe
op de opleiding die je nu volgt. Deze moet zonder sleutel te beantwoorden zijn.
7. Hoe socialisatieprocessen verlopen, wordt door allerlei factoren beïnvloed. Twee van die
factoren zijn sociale klasse en geslacht. Bedenk een aantal voorbeelden waaruit blijkt dat
socialisatieprocessen door deze twee factoren worden beïnvloed.
Dit is besproken in de werkcolleges.
8 . Welke argumenten voeren voor- en tegenstanders aan tegen de instroom van vluchtelingen in
Nederland? Welk standpunt neem je zelf in en wat heeft dit te maken met je referentiekader en de
wijze waarop je gesocialiseerd bent.
, Voorstanders; medemenselijkheid, etc. Tegenstanders: wat is de daadkracht van de Nederlandse
samenleving, te snelle verandering van cultuur, waar ligt de grens, etc.
8. Er zijn verschillende manieren om tegen andere culturen aan te kijken: cultureel relativisme,
cultureel universalisme en cultureel pluralisme. Welke van genoemde opvattingen spreekt je het
meeste aan? Motiveer je antwoord.
Is mening vraag waarbij je in je antwoord begrippen uit de hoofdstukken kunt gebruiken.
10. Artikel 23 van de Grondwet gaat over de vrijheid van onderwijs. Nederland kent scholen op
levensbeschouwelijke grondslag. Aanhangers van de islam willen met verwijzing naar dit artikel
islamitische scholen oprichten. Wat is je opvatting daarover?
Is mening vraag waarbij je in je antwoord begrippen uit de hoofdstukken kunt gebruiken.
11. Geef commentaar op de volgende stellingen. − ‘Vrouwenbesnijdenis is verwerpelijk.’ −
‘Verpleegkundigen in ziekenhuizen mogen geen religieuze symbolen dragen.’ − ‘De wens van
allochtone vrouwen om niet geholpen te worden door een mannelijke verpleegkundige, moet niet
wordt gehonoreerd.’ − ‘Instellingen in de gezondheidszorg moeten voorlichtingsmateriaal
uitsluitend in de Nederlandse taal aanbieden
Is mening vraag waarbij je in je antwoord begrippen uit de hoofdstukken kunt gebruiken. Overigens:
veel mensen weigeren het woord ‘vrouwenbesnijdenis te gebruiken, maar spreken liever over
genitale verminking. Terecht!
12. Je werkt als verpleegkundige in de psychiatrie op een gesloten afdeling. Je bent het gedrag van
patiënt Bart helemaal zat en besluit hem een tijdje in een aparte ruimte te plaatsen. In hoeverre is
hier sprake van machtsgebruik of -misbruik door de verpleegkundige? Welke afspraken zouden in
hetverpleegkundig team kunnen worden gemaakt om machtsmisbruik te voorkomen?
Is mening vraag waarbij je in je antwoord begrippen uit de hoofdstukken kunt gebruiken.
13. Sociale controle heeft positieve en negatieve kanten. In welke situaties vind je sociale controle
positief en in welke situaties negatief? Motiveer je antwoord en bespreek dit met medestudenten.
Is mening vraag waarbij je in je antwoord begrippen uit de hoofdstukken kunt gebruiken.
Aantekeningen werkcollege week 2
Socialisatie
Hoe socialiteitsprocessen binnen groepen verloren, wordt door allerlei factoren beïnvloed, twee van
die factoren zijn
-sociale klasse; taal, gedrag, sociale vaardigheden, n en w
- geslacht
Waarden, normen, deviant gedrag.