Week 1
In dit vak staat het primair onderwijs en het hoger onderwijs centraal. Het
middelbaar onderwijs en mbo zijn erg ingewikkeld.
Onderwijsrecht is een complex vak; Er is een enorme hoeveelheid en
onoverzichtelijkheid aan regels. Het lijkt daarmee erg op het migratierecht (veel
ideologische problemen). Kenmerkend door idealen, opdrachten, problemen. De
kwaliteit van het onderwijs bepaalt de kwaliteit van de samenleving.
Sinds eind 18e, begin 19e eeuw hebben we een onderwijssysteem/structuur. Het
heeft met de verlichting en de industrialisatie te maken. De regering wil
onderwijs voor iedereen, er is een opkomst van een nationale staat en dus ook
een opkomst van een onderwijsstelsel. Hiervoor was het land versnipperd en had
het veel onoverzichtelijke hiërarchische structuren. Een grondgebied betekent
een machthebber. De staat wordt verder uitgebouwd.
Vanaf tweede helft 18e eeuw: uitbouw van de staat en de uitbouw van de
nationale staat. De opbouw van de nationale staat loopt een op een met het
onderwijsstelsel en worden daarmee samen uitgebouwd. Levée en masse:
Massale dienstplicht, kan ontstaan door patriottisme, vaderlandsliefde. Doordat
in het onderwijs de nationale staat wordt gebouwd als het ware is dit ook weer
gunstig voor de staat en heft het eigenlijk een soort wisselwerking.
Motieven om onderwijs te starten:
- Bevordering eenheid van de staat, creëren van natie, onderlinge verschillen
wegnemen en een volk maken. Belangrijk dus ook in ontwikkelingslanden die na
een oorlog een land proberen op te bouwen. Door de kinderen daar naar school
te laten gaan en samen een eenheid te vormen, ontstaan er minder verschillen in
de toekomst.
- Noodzaak om te concurreren, kennisoverdracht. Overleven/overwinnen in
economische markt. Ook een sociale integratie functie en psychologische
welvaart.
Duitsland: Hedel > Marx. Hebben de noodzaak van kennis als voorstuwende
motor voor de geschiedenis benadrukt.
Vanaf 19e eeuw ontstaat het onderwijs van de staat, die maakt het mogelijk om
onderwijs aan iedereen te geven. De staat creëert en financiert het recht op
onderwijs.
Waar vinden we onderwijsrecht?
In het begin werd het onderwijsrecht in de grondwet. Dit is de normatieve
structuur van het onderwijs. Art. 23 GW = oud, lastig en lang. Dit artikel is
klassiek (een vrijheid) en een aanspraak (sociaal). De overheid moet dingen doen
en tevens er vanaf blijven. Combinatie maakt het ingewikkeld. GW is algemeen
en abstract en moet nader uitgewerkt worden.
Er zijn vier hoofdsectoren ontwikkeld in de wet in formele zin.
In het begin waren er drie sectoren:
WPO: Wet op het primair onderwijs
WVO: Wet op het voortgezet onderwijs
WWO: Wet op het wetenschappelijk onderwijs.
, De WVO is later opgesplitst in Whbo en Wmbo. Beroepsonderwijs is opgedeeld in
VO, MBO (WEB), HBO (Het beroepsonderwijs in de praktijk is het mbo). Dus dan
hebben we: WPO, WVO, WWO en Whbo. Vervolgens worden de Whbo en de WWO
samengevoegd in de WhW (Hbo en WO). Dan hebben we dus: WPO, WVO, Web
en WvW.
Deze vier wetten zijn de sectorwetten en regelen ieder een eigen sector. In deze
wetten wordt veel veranderd en aangepast. De sectorwetten zijn eigenlijk de
‘grondwet’ van de sector. De kaderwetten die hierop volgen geven de
hoofdstructuur.
De WPO en de WHW zijn deels afgedrukt in de reader.
De wetgever delegeert veel: AMvB en de ministeriële regeling. Doelstellingen uit
de kaderwet moeten bijvoorbeeld uitgewerkt worden. Kerndoelen AMvB of
bijvoorbeeld het examenbesluit of besluit bekostiging primair onderwijs. Het
geeft inhoudelijke maatstaven. De minister geeft uitvoeringsregels, concrete
examenprogramma’s bijvoorbeeld of een uitvoering van de bekostiging. Meer de
technische regels.
Verder hebben we nog op de landelijk niveau de niet democratische regelingen
van gedecentraliseerde diensten en de ZBO. Ambtenaren in dienst van de
minister: Inspectie. Ook de inspectie maakt regels (beleidsregels), hoe inspectie
controlebevoegdheden invult. Ze doen net alsof het echt de wet is, maar dat is
het eigenlijk niet.
De ZBO heeft nauwelijks ministeriële controle, dit is bijvoorbeeld de
toezichthouder van het hoger onderwijs, de NVAO (Nederlands Vlaams
Accreditatieorganisatie).
Decentrale bevoegdheden.
Gemeente is belangrijk voor de leerplicht, huisvesting en het brede scholenbeleid
bijvoorbeeld. De gemeenteraad gaat over het achterstandsbeleid, de
huisvestingstaak en financiering hiervan en de leerplicht. Hbo, Mbo en WO
hebben weinig met de gemeente te maken. WO heeft een lumpsum: soort
‘zakgeld’ per jaar waar ze het mee moeten doen. Hiervoor zijn ze dan wel
eigenaar van alles wat ze hebben. Het PO en VO zijn economisch geen eigenaar
van de huisvesting bijvoorbeeld.
Onderwijsinstellingen hebben intern ook regelgevende bevoegdheid:
klachtsregels, OER, “huisrecht”, Ze hebben een eigen reglement wat met name
ziet op studenten/consumenten en regels voor het personeel.
Bovennationaal recht: Het EVRM is belangrijk (klassieke grondrechten) en het
IVESCR (sociale rechten), zorgplicht en onthoudingsplicht.
Daarnaast is Europees recht van belang, het marktrechts van de EU: Diploma-
equivalentie en vrij verkeer zijn belangrijke zaken. Een werkelijke Europese markt
realiseren is lastig omdat de eenheid (die in het begin van het college genoemd
wordt) ontbreekt. Je treedt daarmee ook ver in de nationale soevereiniteit.
Cultuur van een land vs. de economische markt is een probleem.
Art. 165 en 166 VWEU: Subsidiariteitsbepalingen. EU mag stimuleren maar niet
veel bemoeien. EU mag harmoniseren ten behoeve van de markt.
Zoals hierboven te zien is, is het een ingewikkeld rechtsgebied met heel veel
regels (wettelijk + beleid). Het is een gemengd vak: Publiek en privaat.
Onderwijswetgeving is gericht op een thema of een sector (publiekrecht). Het
regelt gezag vs. instellingen. Het privaatrecht regelt verhoudingen tussen burgers
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller m1992. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.