Hoorcolleges klinische
psychologie
College 1
Deel 1: abnormaal gedrag
Klinische psychologie richt zich niet alleen op het classificeren van psychische stoornissen, maar
vooral ook op diagnose, behandeling, preventie en onderzoek. Het is het gebied van de psychologie
dat zich bezighoudt met afwijkend, slecht aangepast, abnormaal menselijk gedrag. Dit kan zijn
binnen een persoon (dwanggedachten, extreme angsten, excessief drinken) of in relatie tot andere
mensen (overbezorgd, extreem agressief, extreem teruggetrokken). Abnormaal gedrag staat niet
perse gelijk aan een psychische stoornis.
Zeven factoren die bepalen of gedrag als abnormaal wordt beschouwd volgens Seligman, Walker en
Rosenhan (2001). Hoe meer van deze factoren in iemands gedrag aanwezig zijn, hoe eerder het als
abnormaal wordt beschouwd:
1. Persoonlijk lijden (de persoon lijdt onder zijn gedrag)
2. Disfunctionaliteit (iemands dagelijks functioneren wordt beïnvloed, of het functioneren van
een ander)
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies (als gedrag van anderen onvoorspelbaar is, vooral
wanneer dit gedrag tot stand komt door controleverlies)
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
6. Gedrag wat als ongemakkelijk wordt ervaren door anderen
7. Het overtreden van morele normen
Definitie psychische stoornis volgens APA: Een syndroom gekenmerkt door klinisch significante
symptomen op het gebied van cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een
persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische of
ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren.
Er is geen sprake van een psychische stoornis wanneer het gedrag cultureel normaal is of voortvloeit
uit het behoren tot een politieke, religieuze of seksuele minderheid.
Modellen om te stellen of iets normaal of abnormaal is:
1. Statistisch model: menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld in de
bevolking. Hoe meer iets afwijkt van het gemiddelde, hoe meer iets abnormaal is.
Kritiekpunten: er wordt niet duidelijk benoemd wanneer iets precies abnormaal is, er is
onduidelijk of er sprake is van persoonlijk lijden en de grens is arbitrair.
2. Medisch of ziektemodel: je kunt psychische stoornissen het best verhelpen door de oorzaak
aan te pakken. Kritiek: er is een passieve rol voor de cliënt, de therapeut stelt een
behandelplan op zonder de patiënt hierbij te betrekken. Wanneer je dit wel doet is dat beter
voor de relatie tussen cliënt en therapeut, wat de behandeling effectiever maakt. Daarnaast
zijn bij veel stoornissen geen onderliggend mechanisme aangetoond. Ten slotte is er sprake
van stigmatisering door begrippen als stoornissen en ziekte te gebruiken, wat mensen ook
kan tegenhouden om hulp te zoeken.
, 3. Leer- of onderwijsmodel: alternatief voor en reactie op het medisch model, doet meer recht
aan stoornissen waarbij geen biologische oorzaak aanwijsbaar is. Er wordt niet uitgegaan van
de biologische oorsprong van de problemen. Er wordt ook niet gesproken over psychische
stoornissen, maar over vaardigheidstekorten. De cliënt krijgt zelf meer inspraak. De schrijvers
van het boek hebben voorkeur naar dit model.
Deel 2: neurobiologische benaderingen van psychopathologie
Neurobiologische benadering: focus op de rol van genen en neurobiologische processen in de
hersenen bij psychopathologisch gedrag.
Genetisch perspectief: bepaalde eigenschappen zijn erfelijk. Je hebt hierin:
- Familiestudies: ingewikkeld, want omgevingsfactoren kunnen ook van invoed zijn
- Tweelingstudies: concordantie mate waarin eigenschappen bij twee familieleden
voorkomen. Concordantiecoëfficiënt: tussen 0 en 1 hoe dichter bij 1, hoe meer het
kenmerk verklaard wordt door genen. Je zou dan bij eeneiige tweelingen een hoge
coëfficiënt verwachten en bij twee-eiige een lage. Wanneer ze bij beide ongeveer gelijk zijn
kun je concluderen dat er weinig erfelijkheid is.
- Adoptiestudies
De huidige opvatting is dat genetische gevoeligheid (predispositie) in combinatie met bepaalde
omgevingsfactoren kunnen leiden tot psychopathologie.
Diathese-stress model: als vatbare personen in een negatieve omgeving opgroeien, hebben zij meer
kans op een negatieve uitkomst.
Differential susceptibility theory: genetische vatbaarheid maakt personen gevoeliger voor
omgevingsinvloeden (zowel positief als negatief)
Een stoornis wordt niet overgedragen, alleen de kwetsbaarheid daarvoor. Er is niet één gen dat een
bepaalde stoornis veroorzaakt.
Afwijkingen in bepaalde hersenen worden in verband gebracht met het ontstaan van bepaalde
psychische stoornissen:
Over stimulatie van het limbisch systeem angst
Over stimulatie van de amygdala depressie
Beschadiging aan de prefrontale cortex problemen met emotie regulatie, impulsiviteit
Vijf emotieregulatie strategieën:
1. Selectie van de situatie (wegblijven van triggerende situaties)
2. Modificatie van de situatie (je zit al in de situatie, maar kan even een time-out nemen, de
ongewenste situatie vermijden)
3. Verandering in aandacht (je aandacht richten op iets anders in de omgeving)
4. Cognitieve herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal, je waardering van
iets op een andere manier vormgeven, ergens op een positieve manier naar kijken)
5. Expressie van emoties onderdrukken
Comorbiditeit: tegelijkertijd hebben van twee of meer vormen van psychopathologie
, Deel 3: leertheoretische benaderingen van psychopathologie
Er zijn twee dominante leerparadigma’s:
- Klassieke conditionering (Pavlov): onvoorwaardelijke prikkel (OP) lokt onverwaardelijke
reactie uit (OR), maar onder bepaalde voorwaarden kan een andere prikkel (VP) dezelfde
reactie uitlokken (VR).
- Operante conditionering (Skinner) / instrumentele conditionering (Thorndike): gedrag dat
tot een aangename uitkomst leidt zal in frequentie toenemen, gedrag wat tot een
onaangename uitkomst lijkt zal in frequentie afnemen. Dus: leren van de consequenties van
gedrag. S= situatie of discriminatieve prikkel, R= respons, O= outcome.
Aversieve conditionering: leren gebeurt ook wanneer een oorspronkelijk neutrale prikkel (later
geconditioneerd) wordt opgevolgd door een aversieve ongeconditioneerde prikkel. Bijv. elke keer
wanneer een kind een rat aait hoort het een harde knal, later wordt het kind bang voor ratten.
Verklaring van conditionering: associatievorming in het geheugen. Het geleerde wordt opgeslagen in
mentale representaties (interne datastructuren met informatie over een stimulus of respons).
Propositionele theorie: andere, nieuwere verklaring. Leren vindt plaats door middel van een
verwachting (propositie) in het geheugen en de mate van vertrouwen in de verwachting. Leren
gebeurt niet door een blinde associatie tussen de bel en eten, maar door een verwachting: als ik de
bel hoor krijg ik eten.
Bovenstaande leerprincipes kunnen bijdragen aan het ontstaan en in stand houden van
psychopathologie.
Appetitieve conditionering: een vorm van klassieke conditionering waarbij de ongeconditioneerde
stimulus (OP) beloond wordt door positieve consequenties, bijv. het drinken van wijn.
Ook instrumentele conditionering speelt een rol bij psychopathologie:
1. Doelgericht gedrag (response-uitkomst leren): gedrag wordt in het begin gestuurd door de
motivationele waarde van de uitkomst en de relatie tussen de respons en de uitkomst (als ik
dat glas wijn drink, voel ik me rustiger)
2. Gewoontegedrag (stimulus-response leren): na verloop van tijd wordt de respons een
gewoonte en wordt deze niet meer gedreven door de uitkomst (ook drinken als men niet
onrustig is, men is al rustig geworden door een glas wijn, maar neemt er nog een)
Deel 4: cognitieve benaderingen van psychopathologie
Kennis waarover een persoon beschikt is opgeslagen in schema’s: sturen de selectie van informatie
(aandacht) bepalen de betekenis die wordt toegekend aan informatie (interpretatie) bepalen
de manier waarop informatie tot nieuwe betekenissen verwerkt wordt (transformatie)
beïnvloeden herinneringen.
Negatieve ervaringen leiden tot negatieve schema’s. Eenmaal gevormd zijn deze schema’s lastig te
veranderen, dit komt door:
- Selectiebias: informatie die niet overeenkomt met de schema’s wordt niet waargenomen en
de informatie die wel overeenkomt wordt juist wel opgemerkt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsestraus02. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.