DIERKUNDE
PRAKTISCH
LESSEN:
- Indeling van het dierenrijk
o Diversiteit/evolutie
- Organen/stelsels en hun functie
o Diversiteit, belang van nutsdieren
PRACTICA:
- Microscopie
- Dissecties
- Determinatie-oefening
HOE STUDEREN?
- Voorbereiden van het hoofdstuk in het handboek: BIOLOGY, Raven et al., 12th edition
- Afladen slides (pdf) van Toledo
- Aandachtig bijwonen van de les
- Testen kennis & inzicht via Connect leerplatform
- Twee ‘verplichte’ toetsen, bonuspunten
- Hulp via het monitoraat/docent
- Tekeningen en wetenschappelijke termen vergen, oefening!
BEOORDELING:
- Schriftelijk examen (30 meerkeuze- en open vragen)
o vragen omtrent ‘kennis’ en ‘inzicht’
o 3 figuren/schema’s in te vullen, zie figuren uit het boek, let op wetenschappelijke termen!
- Mondeling examen – 1 vraag (met tekening)
- Practicum = verplicht! 2/20
- Online toetsen : 2 bonuspunten indien 68% op, elke toets → examen op 18 punten
CONTACTPERSONEN:
Lieve Moons: Wim Schepers
Onderzoeksgroep Neurale Ontwikkeling en Regeneratie Monitoraat Wetenschappen
Departement Biologie
Premonstreitcollege zijkant, lokaal 01.34 Celestijnenlaan 200i, lokaal 02.09
ingang via Naamsestraat 61/de Beriotstraat
Telefoon: 016-32 39 91 Telefoon: 016-32 77 25
Email: lieve.moons@kuleuven.be Email: wim.schepers@kuleuven.be
1
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,INLEIDING
1. DEFINITIE VAN EEN DIER
Domein eukaryoot, dierenrijk
2. BIJKOMENDE KENMERKEN
3. GEMEENSCHAPPELIJKE KENMERKEN
• Alle dieren heterotroof: andere organismes opeten om energie van halen
- Herbivoor: planten opeten
- Carnivoor: dieren opeten
- Omnivoor: zowel dieren als planten op eten
- Detrivoor: voeden met dood materiaal
• Meercellig
• Flexibele celmembraan (extracellulaire matrix)
• Actieve voortbeweging
(kan in een periode wel sessiel zijn/ vastzitten) Bv. Een koraal
Owv skeletstelsel, zenuwstelsel,…
Vliegen is een specifiek kenmerk enkel voor dieren
• Onbeweeglijke eicel, bewegelijke zaadcel
Kunnen zich seksueel voorplanten, echter planten sommige soorten zich aseksueel voort
Zygote is steeds diploïd, gameten zijn haploïd, de gameten ondergaan de meiose
• Alle dieren hebben de vorming van een blastulastadium = een bol met holle ruimte in het midden
Ondergaat een gastruatie dat een gastrula laat ontstaan
• Grote diversiteit in vorm+ veel verschillende habitats
o Vertebraten: dieren met ruggengraat
o Invertebraten: dieren zonder ruggengraat (grootste deel)
• Organisatie van cellen in weefsels (meeste dieren niet allemaal)
Deze weefsels samen vormen organen
4. VARIATIE IN LICHAAMSBOUWPLAN
Verschillende soorten evolutie
• Divergente evolutie = bepaald kenmerk in verschillende soorten ontwikkeld anders in de loop van de evolutie
onder de selectiedruk
• Parallelle evolutie = kenmerken zelfde
• Convergente evolutie = verschillende kenmerken evolueren naar de zelfde functie omdat de dieren een
gelijke levenswijze, gelijke milieu hebben en hierdoor meer op elkaar gelijken
2
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,4.1. Ontwikkeling van weefsels
• Komt bij alle dieren voor behalve bij de sponzen = Parazoa
- zijn Multi cellulaire dieren met cel aggregaten
- Er bestaan verschillende celtypes maar ongedifferentieerd kunnen van het een naar het ander
overgaan
• Eumetazoa:
- irreversibele kan niet terug gaan, maar tegenwoordig kunnen ze gewone cellen terug omzetten naar
stamcellen = IPSC
- Embryonale stamcellen zijn totipotent
o Elke cel ontstaat uit een stam- of voorloper cel die bepaalde algemene kenmerken heeft (vb vaak
ook nog mitotische delingen ondergaat) en dan verder specialiseert naar een celtype in een
weefsel of orgaan met meer specifieke eigenschappen (vb een bepaalde set
van genen tot expressie brengt of uitlopers vertoont of ..., vaak stopt hierbij de mogelijkheid tot
celdeling).
- Stamcellen zijn multipotent kunnen veel aannemen maar niet alles
4.2. Evolutie van symmetrie
• Geen symmetrie: Parazoa
• Radiaal: Cnidaria (C niet uitspreken mondeling)
• Bilateraal: alle andere dieren van de Eumetazoa
Heeft verschillende voordelen door het ontstaan van voorkant en achterkant
4.3. Ontwikkeling van lichaamsholte (zie lessen ontwikkeling)
Meeste dieren bestaan uit ectoderm, endoderm en mesoderm
Dieren met 2 kiemlagen is diploplastisch
Vb. Darm is endoderm buitenste laag endoderm = epitheelcellen is viseraal peritoneum
Buik is endoderm buitenste laag endoderm = epitheelcellen is paritaal peritoneum
Hiertussen coeloom
4.4. Evolutie van verschillende patronen van ontwikkeling
• Protostomia
- Klieving: zeer snel gedifferentieerd, kan niet meer verder ontwikkeling
- Coeloom holte: een holte binnen het mesoderm
• Deuterostomia
- Klieving: niet gedifferentieerd tijdens vroege embryonale ontwikkeling
- Bij 4 cellig stadium cel weg, kan deze verder delen en een volledig nieuw gezond organisme ontwikkelen
= ontstaan van een identieke tweeling
- Coeloom holte: meerdere cellen in een bepaalde clusters, uit het archentron
3
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,4.5. Evolutie van segmentatie
• Opdelen in segmenten bv. Regenworm, allemaal segmenten met bijna allemaal dezelfde functie laat
redundante orgaansystemen toe, als er een segment wegvalt kan een ander dit overnemen
• Convergente evolutie: verschillende manieren ontstaan
- Annelida
- Arthropoda
- Chordata
5. TRADITIONELE CLASSIFICATIE VAN DIEREN
Op basis van deze 5 kenmerken
Er worden nog steeds heel veel dieren ontdekt, classificatie wordt constant aangepast
Vroeger classificatie vooral gebaseerd op morfologie en embryonale ontwikkeling
Nu classificatie vooral gebaseerd op DNA/ RNA sequentie
Indeling Spiralia en Ecdyzoa
Slide 35 kennen; 36 ook bekijken, in loop van de les duidelijk welke dieren kennen!!!!!
Dierenrijk, verschillende stammen/fylum, onderstammen/subfyla, klassen bv zoogdieren, orde bv. Primaten met
de mens, families, geslachten, soort
Uit boek tabel 33.1: belangrijke samenvatting
Hoe meer naar onder tabel, hoe lager de species
Lagere orde dieren: niet spreken over lager/hogere diersoorten, orde bij zeggen want niemand is lager of hoger
4
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,HOOFDSTUK 1: DIVERSITEIT EN EVOLUTIE VAN BOUWPLAN
HOOFDSTUK 32 (IN HANDBOEK)
1. PHYLUM PROFERA = SPONSEN
1.1. Lichaamsopbouw
• totipotent, zoals onze stamcellen
• larven vrij zwemmend = reden dat ze tot het dierenrijk behoren
1.2. Lichaamsfuncties
• enkel opname van kleine voedingsdeeltjes
• voortplanting
- aseksueel: re aggregatie, afbreken van een spons of knopvorming, hieruit groeit nieuwe spons
- seksueel: Sponzen kunnen meestal zowel ei-als zaadcellen produceren (= hermafrodiet) en de
zaadcellen worden meestal in het water vrijgezet en kunnen dan eicellen in andere sponzen bevruchten,
dat is kruisbevruchting. vanaf adulte ben je sessiel.
1.3. Toepassingen
• spongine vezels werd vroeger gebruikt als spons
Alle dieren die volgend hebben weefsels, dieren met een radiale symmetrie
2. PHYLUM CNIDARIA = NETELDIEREN
2.1. Lichaamsopbouw
• Diploblastisch: geen anus wel een mond, slechts 2 kiemlagen
Mond zou je ook de anus kunnen noemen, doen als dienst voor in en uit wisseling
• Twee vormen: medusa (vrijzwemmend) en poliep (sessiel)
- Poliep meestal vastzitten: gastrovasculaire holte, gastrodermis, epidermis, epitheel cellen
- Medusa = kwal, epidermis buitenkant, gastrovasculaire holte, gastrodermis
• Hydroskelet – exoskelet
o Vb. hydra: een poliep die zacht is, houdt zich stevig op basis van een hydroskelet, water zorgt voor
de stevigheid van het organisme, geen spieren of benen aanwezig, wanneer het dier zijn hoofd
zwelt een zekere stevigheid
o Vb. koraal: hard exoskelet
• Nematocyt = SPECIAAL KENMERK, uitgerust met nematocyst
- hebben een nematocyst in zich = soort van netelhaar dat bij aanraking of wanneer ze een prooi willen
vangen uitschieten, snelheid is enorm
2.2. Lichaamsfunctie
• Meeste marien
• Wand vrij dun, ademhaling gemakkelijk via diffusie, via de wand
• Bij medusa niet hermafrodiet, mannelijk en vrouwelijke organisme
5
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,2.3. Levenscycli poliep
Poliep is vaak klonaal, krijgen vaak een voedingspoliep en een reductieve poliep, hier via ongeslachtelijke
voorplanting een medusa bud, poliep openbarsten, medusa vrij tot volwassen, daar zien we mannelijke en
vrouwelijke organisme die meiose ondergaan, haploïde eicellen en zaadcellen, fertiliserende uitwending in het
water, krijgen we zygote verder dele tot blastula, vrij zwemmen planula, gaat zich settelen, daar groeit een
nieuwe poliep uit = afwisseling tot geslachtelijke en ongeslachtelijke voorplanting
2.4. Classificatie
2.4.1. Anthozoa = bloemdieren
- Bewegend worden via epithale ‘spiercellen’, soort van contractiele vezels waardoor ze bij
samentrekking kunnen buigen, dan kunnen ze met de mond/anus op de grond staan, geen snelle
beweging
- Koraalriffen al zeer lang geleden gevormd, koraalriffen helemaal onderaan, ze kunnen nog steeds
prikken als je daar oploopt ze lijken dood maar is niet
2.4.2. Hydrozoa
- Portugees oorlogschip: allemaal poliepen die een kolonie vormen
2.4.3. Scyphozoa
- Kent niet alleen medusa maar ook een poliep vorm
2.4.4. Cubozoa
2.4.5. Staurozoa
2.5. Toepassingen
• Bioluminescentie
Dagelijks gebruikt in onderzoek, O. Shimomura nobelprijs gewonnen. Bepaalde eiwitten in een ander
organisme fluorcent, reporter genen waar het GFP in een bepaalde promoter wordt geplaats.
• Het groot barrière rif dat ontstaan is uit miljoenen koraalpoliepen en gelegen in Noord-oost Australië over
de laatste decennia heen erg geslonken. Met gevaar dreigt via:
- opwarming van de aarde en verzuring van het water
- meer CO2, mineralen zelf minder kalk onttrekken minder koraal ontstaan
- een invasie van zeesterren die de poliepen opeten
- een verdwijnen van de symbiotische algen die zorgen voor verbleken
3. PHYLUM CTENOPHORA = RIBKWALLEN
3.1. Lichaamsopbouw
• Tripoblastisch: hebben een derde kiemlaag
• Niet echt radiaal symmetrisch omdat ze twee tentakels rond de mond hebben
3.2. Toepassingen
• Bioluminescentie
• Natuurlijke kleefstoffen
4. PHYLUM ACOELA = GEEN LEERSTOF
6
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,HOOFDSTUK 2: PROTOSTOMIA
HOOFDSTUK 33 (IN HANDBOEK)
0. INLEIDING
Onderverdeeld in Lophotrochozoa en Ecdysozoa. Eerst Lophotrochozoa bespreken daarna Ecdysozoa.
Lophotrochozoa – Spiralia
• Trochofoor larven (kan zwemmen), band van cillia die ergens in het lichaam voorkomt
• lophofoor (structuur die aan de mond aanwezig is) en die bezet is met tentakels
1. PHYLUM PLATYHELMINTHES = PLATWORMEN
1.1. Lichaamsopbouw
1.2. Lichaamsfuncties
• Spijsvertering nog niet echt ontwikkeld
- Pharynxopening opening is zowel mond als anus, niet echt spijsverterteringstelsel
• Ademhaling: Neodermata: nieuwe huid, huid aangepast zodat ze zelfs ademhaling binnen in de gastcellen
te doen, geen oogvlek want niet nodig als je binnen in de gastheercel leeft
• Excretiestelsel in takjes vlamcellen, die gaan uitmonden in poriën naar buitenwereld µ
• Zenuwstelsel vooraan verdikt cerebaal gangilon, daaruit twee zenuwstrengen met een soort laddersysteem
• Voortplanting
- Hermafrodiet, mannelijk en vrouwelijk
- Ovarium met eileiders en testis met zaadleiders, doen meestal aan kruisbevruchting, bevruchting
gebeurd intern, ontwikkeling is wel extern
1.3. Classificatie
1.3.1. Turbellaria = trilhaarwormen
o Vb; Dugesia, vooral gebruikt voor wat de moleculaire weefsels zijn om regeneratie toe te passen
1.3.2. Trematoda = zuigwormen
o Vb. Clonorchis sinensis, zie levenscyclus, kan leiden tot levercirrose, levercellen omvormen tot
bindweefselcellen, lever wordt een littekenweefsel
o Vb. schistosoma: mannetjes leven in de vrouwen, darm of urineblaas sterft uiteindelijk af, worm
zelf heeft een soort van verdeling ontwikkeling, antigene van gastheer op zijn huid zetten, gevolg is
dat de mens het diertje niet meer als lichaamsvreemd ziet en er geen immuunreactie op is
1.3.3. Cercomeromorpha/ Cestoda = lintwormen
- Bestaat uit allemaal proglottiden = allemaal zuignappen, vasthechten wand
- Hermafrodiet segment: zowel mannelijk als vrouwelijk voorplantingsorgaan
o Vb: Taenia saginatia: wanneer rundsvlees niet voldoende gebakken is kisten met larven eieren kan
een lintworm ontstaan, zie levenscyclus!!
o Vb: Echinococcus multilocularis
1.4. Nut/nadeel
7
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,2. PHYLUM ROTIFERA = NIET TE KENNEN
3. PHYLUM MOLLUSCA = WEEKDIEREN
3.1. Lichaamsopbouw
• Meeste dieren hebben een radula
Dia 29-30 niet zo in detail leren
3.2. Lichaamsfuncties
Ex examenvraag: Open bloedsomloop in coeloomhuid in hemocoel
3.3. Classificatie
3.3.1. Polyplacophora = keverslakken
3.3.2. Gastropoda = slakken
3.3.3. Bivalvia/ tweekleppige = schelpen
- Gespierde voet!!
- Mantel maakt de schelp aan, parelmoervorming, deze dieren werden vroeger gebruikt om parels te
vormen. Hele tijd gaan de cellen van de mantel een soort van parelmoer afzetten tegen de binnenkant
van de schelp, wanneer er een klein zandkorreltje in de binnenkant van de schelp zit dan wordt dit
steeds dikker en wordt dit een parel.
- Hebben geen mond, geen manier om water naar binnen te halen met de mond doen dit met een
inhalerende en exhalerende sifon (kan op verschillende plaatsen liggen in het organisme)
- Hart aanwezig maakt deel uit van open bloedsomloop, zit hemolymfe in, binnen in de coeloom holte of
mantel holte worden afgezet
3.3.4. Cephalopoda/ koppotigen= inktvissen
- Geen larf stadium bij alle andere klassen wel
- Verschillende koppotigen op basis van de aantal tentakels/armen
- Gesloten circulatie, hart dat het zuurstof rijke bloed stuurt naar de weefsels, hier verwerkt, via twee
vena cava naar brachiaal hart en dan naar de kieuwen, blijft gesloten!!
- Uitgesproken mond met papegiaabek, wel radula, anthiodoeusze tandjes
- Verhouding met hun lichaam zeer grote hersenen
- Oog van octopus lijkt op die van de vertebraten, de mens: zie tekening, tekst niet kennen
- Door sifon kunnen ze zeer snel voortbewegen
- Gekleurd water (inkt) dient voor camouflage
- Luminescente bacteriën: donkere inktwolk met glittertjes, of in de chromoforen op de huid die een
bioluminescentie geven op de dieren, de dieren zelf hebben in hun huid cellen met chromoforen
waarmee ze bepaalde kleurschakeringen kunnen aannemen
- Meeste hebben geen uitwendige schelp meer, vermoedelijk in de loop van de evolutie en dat dit ze
meer bewegelijk maakt
o Vb. zeekat, hebben nog wel inwendige schelp
o Vb. octopus geen inwendige of uitwendige schelp
o Vb. pijlinktvis, inwendig schild
3.4. Nut/nadeel
8
Kirsten Van Gils (2019-2020)
,4. PHYLUM NEMERTEA = SNOERWORMEN = NIET TE KENNEN
5. PHYLUM BRYOZOA = MOSSELDIERTJES = NIET TE KENNEN
6. PHYLUM BRACHIOPODA = ARMPOTIGEN = NIET TE KENNEN
7. PHYLLUM ANNELIDA = RINGWORMEN/ GELEDE WORMEN
7.1. Lichaamsopbouw
• Hydro skelet: normaal gevormd door water, hier door vloeistof in het coeloom
• zijn triploblastisch: coeloom heeft steeds mesoderm nodig!!!
• Chaetae, soort van borstels hiermee vasthechten op een substraat bij het kruipen of voortbewegen
Maakt ook gebruik van de chaetea die vooral aan de ventrale kant belangrijk zijn om zich vast te hechten,
hierdoor kan men voortbewegen.
• Circulaire spieren trekken samen: de diameter wordt kleiner, automatisch owv het coeloom wordt het
segment langer
• Longitude spieren trekken samen: de diameter wordt dikker, automatisch owv het coeloom wordt het
segment dikker
• Soort van hersenen = seberale ganglia
• Gesloten bloedsomloop: niet over hemolymfe maar gesloten circuit, meerdere harten pompen met ventraal
bloedvat naar achter en met dorsaal bloedvat terug naar voor
• Per segment zijn er tussenschutten tussen de twee bloedvaten
• Clitellum = soort van verharding
7.2. Lichaamsfuncties
7.3. Classificaties
Moeilijke classificatie
Vroeger drie klassen, erna 2 klassen want hebben beide clitellum,
Enkele jaren geleden beslist, groepen niet naast elkaar maar achter elkaar
Nu opgedeeld in twee superklassen vooral verdeeld in manier hoe ze leven: mobiel/sessiel
7.3.1. Errentia (veelal Polychaeta)
- Predatoren: gaan zelf opzoek naar prooi
- Parapodia: gepaarde uitgroeiingen, weefsel flappen, gebruiken om te zwemmen, paren, gasuitwisseling
Hierop staan heel veel borstel, reden polychaeta
- Gonochoor: omgekeerde van hermafoor, er zijn mannelijke en vrouwelijke dieren
o Tekening 69 niet alle namen kennen enkel wat er bij de kenmerken staan!!
o Vb. zeepier heeft kieuwen, eet zand op
9
Kirsten Van Gils (2019-2020)
, 7.3.2. Sedentaria (veelal Oligochaeta – Hirudinea, maar ook Polychaeta)
- Filtervoeders vooral kokerwormen, gaan zich vasthechten aan een substraat en zelf een koker vormen
waar ze de rest van hun leven blijven
- Sommige van de kokerwormen leven heel diep in de zee en binnen in de koker leven zwavel oxiderende
bacteriën, zo diep in de zee want kunnen vanuit deze bacteriën de nodige voedingstoffen krijgen
o Ingewikkeld het stadium van larven
o Nieuwe classificatie is ook moeilijk om te begrijpen want een regenworm is bijvoorbeeld ook
mobiel?
VB: Aardwormen (behoorden tot Oligochaeta)
- Geen larf stadium
- Levenscyclus!!!
VB: Bloedzuigers (behoorden tot Hirudinea)
7.4. Nut/nadeel
Ecdysozoa: vervelling
8. PHYLUM NEMATODA = RONDWORMEN
8.1. Lichaamsopbouw
• Owv cuticula reden ecdyzoa
• Soedomaat: tripoblastisch, tussen mesoderm en endorm pseudocoel
• Dieren van gescheiden geslacht maar kunnen ook hermafrodiet zijn
• Dieren kunnen wel korter en langer worden maar niet dikker en dunner want geen circulaire spier
• Geen harten of ciruclatie
• Seksueel dimorfisme voor het eerste: uitzicht verschilt tussen man en vrouw
o type voorbeeld; Caenorabditis elegans
Ontwikkelingsstadia zeer goed gekend matuur in 3 dagen en korte levenscyclus
Gaan weg van het licht, sensorische neuronen bestuderen
L1 larven vervellen kan anders niet groeien!! L1-L3 elke keer als ze vervelt nieuwe naam
8.2. Lichaamsfuncties
8.3. Classificatie = niet te kennen, voorbeelden wel te kennen!
8.3.1. Adenophorea
8.3.2. Secernentea
VB: Ascaris lumbricoides
- geen tussengastheer
- levenscyclus kennen!
VB: Wuchereria bancrofti
- tussengastheer mug, vervelling en groeien gebeurd bij de mug, ze nemen iets uit de mug
8.4. Nut/nadeel
10
Kirsten Van Gils (2019-2020)