In deze samenvatting staat alles wat je moet kennen voor het economie examen in HAVO5 beschreven. De boekjes van LWEO: Jong & Oud, Vervoer, Crisis, Markt & Overheid, Verdienen & Uitgeven en Europa zijn hierin samengevat.
Economie samenvatting examen HAVO 5
(Jong en oud, Vervoer, Crisis, Verdienen en uitgeven, Markt en overheid, Europa)
Gevangenendilemma:
Freerider (meelifter)= iemand die profiteert van de inspanning van een ander
Dominante strategie= de voordeligste strategie die iemand kiest onafhankelijk van wat de ander kiest
Gevangenendilemma/ prisonersdilemma= een speltheorie die het nemen van beslissingen
bestudeert waarbij de uitkomst afhangt van wat anderen doen
Goede keuze maken: door de voor en nadelen van elk alternatief tegen elkaar af te wegen, elke keus
heeft voor en nadelen
Belasting:
Over elk inkomen moeten inkomstenbelasting en sociale premies betaald worden, om verzekerd te
zijn tegen de financiële gevolgen van onverwachte gebeurtenissen bv wanneer je je baan verliest
Formule gemiddelde heffingstarief (inkomensheffing in % van het brutoloon)=
inkomensheffing
¿ x 100 %
brutoloon
Primaire inkomens: inkomens die mensen in het productieproces hebben verdiend: winst, pacht,
rente, huur en loon. Hierover moet een gedeelte als belasting en premies aan de overheid worden
afgedragen. Bruto inkomen.
Secundaire inkomens: het inkomen na de herverdeling van het inkomen, dus het primair inkomen –
ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen en subsidies. Netto inkomen.
Overdrachtsinkomen: inkomen dat wordt verdiend zonder deelname aan het productieproces, zoals
uitkeringen, subsidies/toeslagen, dit inkomen word betaald uit de belastingen en sociale premies
Wanneer het inkomen stijgt, stijgt het belastingspercentage
Door heffingskortingen hoeven mensen met een laag inkomen geen loonheffing af te staan
Korting bij de kassa, dus korting trek je van de belasting af
Loon loonheffing: voorschot op de Loonbelasting + premie volksverzekeringen,
inkomensheffing die achteraf per werkgever houdt deze kosten in en draagt
jaar wordt betaald voor onder ander deze af aan de overheid Bruto jaarinkomen
AOW
Aftrekposten -
Bedrag dat je betaald aan Belastbaar jaarinkomen
Inkomens inkomensheffing inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen, wordt berekend over
het belastbaar jaarinkomen
,Draagkracht beginsel= beginsel van belastingheffing, hogere inkomens moeten meer belasting
afdragen dan lagere inkomens
Profijtbeginsel= de gebruiker betaald voor een geleverde dienst
Progressief belastingstelsel: degenen met het laagste inkomen betalen laagste belastingpercentage
Degressief belastingstelsel: degenen met het laagste inkomen betalen het hoogste
belastingpercentage
De toegevoegde waarde van niet-commerciële bedrijven, zoals ziekenhuizen wordt gelijk gesteld aan
de salarissen van het personeel
Het bruto binnenlands product= toegevoegde waarde alle bedrijven= binnenlands inkomen
Om het bruto binnenlands product te berekenen kun je alle toegevoegde waarde van alle bedrijven
in een land bij elkaar optellen (objectieve methode) of je kunt alle verdiende inkomens bij elkaar
optellen (subjectieve methode)
Het nominaal inkomen is het inkomen gemeten in geld, reëel inkomen is de koopkracht van het
nominaal inkomen, wanneer het NIC stijgt, stijgt ook het RIC, hierdoor ontstaat inflatie
Formule NIC, RIC, PIC=
X 100% NIC
LET OP GEBRUIK INDEXCIJFERS!!!! RIC * PIC
,Ongelijkheid kan ontstaan doordat opbrengsten uit kapitaal sneller zullen toenemen dan de
opbrengsten uit arbeid. Mensen die inkomen hebben in de vorm van rente, huur en winst zullen
rijker worden t.o.v. mensen die loon als inkomen hebben. Ongelijkheid is niet goed, maar enig
inkomensongelijkheid wel. Hierdoor worden mensen gemotiveerd om bepaalde goede keuzes te
maken.
Ondernemen:
Ondernemersrisico= als je een zaak/bedrijf begint, waarvan je niet weet of het een succes gaat
worden
Kapitaalgoederen= goederen in het bezit van ondernemingen
Eigen vermogen= eigen geld
Vreemd vermogen= geleend geld
Productie factoren= de middelen waarmee het product geproduceerd wordt
Omzet= wat een bedrijf verdient, afzet x verkoopprijs
Afzet= aantal verkochte producten
Afschrijvingen= de waarde dalingen van de vaste kapitaal goederen
Resultatenrekening= overzicht van de opbrengsten en de kosten, het verschil hiertussen is het
resultaat (winst)
Toegevoegde waarde= de productiewaarde van een bedrijf oftewel de bruto winst, dit is het verschil
tussen omzet en de inkoopwaarde van de omzet
Microniveau= het niveau van één werknemer, één werkloze of één bedrijf etc.
Macroniveau= het niveau van een land, dus alle bedrijven, alle werknemers, alle werklozen etc.
Bedrijfskolom= alle bedrijven waarin de opeenvolgende productiestadia worden doorlopen van
oerproduct tot eindproduct, bv van de boer (graan) naar de bakkerswinkel (brood)
Bedrijfstak= de bedrijven die eenzelfde soort productie verzorgen in de bedrijfskolom, bv alle boeren
Stroomgrootheid= iets dat over een bepaalde periode gemeten wordt bv loonkosten op een
resultatenrekening
, Voorraadgrootheid= iets dat op een bepaald moment of tijdstip gemeten wordt bv spaargeld op 10
mei
Investeren= het aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven (worden gebruikt om goederen en
diensten te produceren)
1. Vervangingsinvesteringen versleten kapitaalgoederen worden vervangen. Er wordt elk
jaar geld opzij gezet om het versleten kapitaalgoed aan het einde van de levensduur te
kunnen vervangen door een nieuw kapitaalgoed, dit geld noem je afschrijvingen.
2. Uitbreidingsinvesteringen kapitaalgoederen die moeten worden aangeschaft vanwege
een uitbreiding van de productie
3. Investeringen in voorraden wanneer er minder geconsumeerd wordt moeten bedrijven
gedwongen investeren in de voorraden
Al deze investeringen bij elkaar zijn de bruto investeringen
Verzekeren:
Verzekeren= het afsluiten van een overeenkomst tussen een verzekerde en een verzekeraar, waarbij
de verzekerde premie betaald en recht heeft op een uitkering bij schade of een persoonlijke
gebeurtenis (bv ongeluk)
Waarom laten mensen zich verzekeren? Ze zijn risico-avers, ze willen de financiële gevolgen van een
onzekere gebeurtenis niet zelf dragen. Verzekeringen kun je onderverdelen in particuliere
verzekeringen en sociale verzekeringen.
Particuliere verzekering= verzekeringen die niet verplicht zijn en verzekerden zijn vrij in keuze van
een verzekeringsmaatschappij. Bedrijven concurreren met elkaar op de verzekeringsmarkt, waar
marktwerking is. Alleen de WA-verzekering voor automobilisten en de basisziektekosten verzekering
zijn verplicht. Voorbeelden: brandverzekeringen, reisverzekeringen etc.
Sociale verzekeringen= gebaseerd op wetgevingen en worden uitgevoerd door sociale fondsen.
Deelname is altijd verplicht. De premie wordt door de overheid vastgesteld en is
inkomensafhankelijk. We onderscheiden werknemersverzekeringen en volksverzekeringen.
Werknemersverzekeringen= gelden voor werknemers in loondienst. Werknemers betalen
premie, aangevuld met een bijdrage van de werkgever, en hebben recht op een uitkering,
zoals WW, ZW en WIA. Uitkering is percentage van het loon.
Volksverzekeringen= gelden voor alle Nederlanders. Iedereen met een inkomen moet
premie betalen en iedereen heeft recht op een uitkering, zoals AOW, Wlz, Anw en AKW. De
uitkering is een vast bedrag. Bij sommige sociale verzekeringen worden de kosten betaald,
zoals bij Wlz.
Gevaar van verzekeren: mensen nemen meer risico, omdat ze verzekerd zijn moreel wangedrag/
moral hazard.
Hoe gaan verzekeraars moreel wangedrag tegen? Ze stellen vaak een
eigen risico vast: een gedeelte van de schade wordt niet vergoed,
maar moet door de verzekerde zelf worden betaald. Een ander
middel om moreel wangedrag te beperken is de invoering van een maximum vergoeding.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller louise1222. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.57. You're not tied to anything after your purchase.