100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Alles wat je moet weten voor je IPD Vastgoedeconomie examen $5.97   Add to cart

Summary

Samenvatting Alles wat je moet weten voor je IPD Vastgoedeconomie examen

 20 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Alles wat je moet weten voor je IPD Vastgoedeconomie examen 2022/2023 Samenvatting en begrippen online lessen en examentraining met modellen

Preview 3 out of 22  pages

  • April 8, 2022
  • 22
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 1: Vastgoedeconomie

Primaire behoefte = Eerst levensbehoeften

Stoffelijke behoefte = behoefte aan kleding, voedsel en onderdak

Onstoffelijke behoefte = behoefte aan diensten, ontspanning, sport, orde en veiligheid etc. –
collectieve behoefte

Individuele behoefte = behoefte die iedereen afzonderlijk heeft. Bijv. Kleding, voedsel, vakantie

Collectieve behoeften = goederen of diensten waar de maatschappij behoefte aan heeft – orde en
veiligheid, infrastructuur, basisonderwijs

Secundaire behoefte = aanvullende levensbehoefte/ doelen. Bijv. Auto, caravan, stereo.

Schaarste: De spanning tussen behoefte en middelen

Welvaart: De mate waarin die spanning is opgeheven – de mate waarin je je wensen kunt realiseren

Bruto nationaal geluk ( BNG) / Gross National Happiness (GNH) = Een van de methoden om te
proberen de levenskwaliteit op een of ander manier te meten dan het bruto nationaal inkomen.
Hoeveel geluk heeft u?

Productiefactoren: Middelen die het bedrijf gebruikt om te produceren

• Arbeid = Menselijke werkzaamheden - Salaris
• Kapitaal = Kapitaalgoederen of productiemiddelen, goederen die gebruikt worden om te
produceren - Rente
• Natuur = Ziet op alle natuurlijke rijkdommen en natuurkrachten, grond en delfstoffen,
bossen, zeeën, ruimte etc. - Pacht
• Ondernemerschap = De ondernemer die degene die de productiefactoren, kapitaal, natuur
en arbeid combineert en daarbij ondernemersrisico loopt. Geen garantie op succes. - Winst

Formele economie = zichtbare economie waarin transacties worden geregistreerd en betaald met
geldbedragen

Informele economie = de productieactiviteiten bevat die buiten de overheidsregels valt of die zich
daaraan onttrekt. De waarde van de informeren productie is om die reden niet opgenomen in
officiële statistieken.

Consumeren = Het verwerven van goederen en diensten de behoefte te bevredigen.

Abstracte markt = geheel van vraag naar – en aanbod van een product. Bijv. De woningmarkt

Concrete markt = Plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten bijv. De kramenmarkt

Marco = economische systemen

Meso = bedrijfstak

Micro = gezinnen en huishoudens/ afzonderlijke personen en ondernemingen.

Ceteris Paribus (CP) = welke variabelen doen andere doen veranderen?

,Hoofdstuk 2 Vastgoedeconomie – belangrijk voor examen

Geld = Datgene wat binnen een bepaalde samenleving wordt geaccepteerd als ruilmiddel,
rekeneenheid en vermogensobject. Geld vereenvoudigt het creëren van welvaart

Directe ruil = Geld -> Goederen

Indirecte ruil = Geld -> Goederen -> Geld ---> Hogere arbeidsdeling

Eigenschappen van geld = Algemeen aanvaard, grote waarde in klein bestek, gemakkelijk deelbaar,
waardevast.

Functies van geld = Ruil en betaalmiddel, oppotmiddel/ sparen, rekenmiddel – waarde van een
product.

Liquiditeitsvoorkeur theorie Keynes (1926):

1. Actieve kas – transactiemotief – gezinnen hebben contact geld nodig om hun dagelijkse
boodschappen
2. Inactieve kas 1 – voorzorg motief – gezinnen houden contact geld achter voor onverwachte
uitgaven/ tegenvallers
3. Inactieve kas 2 – speculatiemotief – gezinnen houden geld achter om snel te reageren op
aanbiedingen/ meevallers.
4. Oppotten = omloopsnelheid naar beneden= aantal keer dat he geld van hand wisselt daalt.
Van actieve kas naar inactieve kas
5. Ontpotten = omloopsnelheid omhoog = aantal keer dat het geld van hand wisselt stijgt =
inactieve kas naar actieve kas.

Examenvraag: Zijn oppotten en ontpotten hetzelfde als sparen? NEE, ontpotten doe je in een oude
sok, wordt niet gebruikt – inactief. Geld op de bank (sparen) wordt gebruikt (door de bank).

Giraal geld = Internetbankieren en creditcard

Chartaal geld = muntjes en briefjes

Vanaf 1252 werd in Nederland geld geïntroduceerd (de Florlijn, voorloper van de gulden)

Nominale waarde = Opgedrukte waarde

Intrinsieke waarde = waarde van materiaal waarvan het is gemaakt

3 onder te scheiden systemen

1. Goud circulatie – goud direct als munteenheid gebruiken
2. Gouden standaard - Papiergeld uitgegeven dat te allen tijde inwisselbaar is voor goud,
waarbij de totale waarde van het uitgegeven geld gelijk is aan de totale hoeveelheid goud
van de centrale bank
3. Papierenstandaard – beperkt systeem. Er is meer papiergeld uitgegeven dan de waarde van
de goud voorraad van de centrale bank

, M1 = De geldhoeveelheid in enge zin – al het geld in omloop giraal en chartaal.

M2 = De geldhoeveelheid in – M1 + kortlopend spaargeld

M3 = M1 en M2 samen + repo's, aandelen en obligaties met een looptijd tot twee jaar

M0 = basisgeldhoeveelheid

Inflatie = stijging van het algemeen prijspeil in de economie (index CPI) - prijzen en
budgetonderzoek. Wat kost een product in de winkel/ op internet? Budgetonderzoek – wat geeft u
uit? Hoe belangrijk zijn bepaalde artikelen?

Gevolgen inflatie:

1. De koopkracht van je inkomen daalt – je kunt minder kopen op basis van hetzelfde inkomen.
Ter compensatie moeten de lonen meestijgen met de inflatie
2. Mensen stoppen met sparen/ gaan minder sparen.
3. Exportland daalt. Verkoop aan buitenland wordt moeilijker door stijgende prijzen
4. Aankoop goederen gaat stijgen – economische groei. Nu kopen is goedkoper i.v.m. stijgende
prijzen. Gevolg: groei productie en welvaart.

3 soorten inflatie

1. Bestedingsinflatie - Overbesteding
2. Kosteninflatie - Kostenstijgingen
3. Geïmporteerde inflatie – Monetaire inflatie - toename geld hoeveelheid

Deflatie = Prijzen zakken. Mensen kopen niet. Reden? Weten dat volgende week wellicht goedkoper
is. Oftewel, het geld wordt meer waard als gevolg van prijsdaling. Dit ontstaat door geringe vraag
naar goederen en diensten, daling consumenten vertrouwen, productverbetering.

Loonkosteninflatie = Werknemers eisen loonstijging als reactie op producten die duurder geworden
zijn door duurdere grondstoffen

Loonprijsspiraal = Inflatie die ontstaat door loonstijging waardoor werknemers opnieuw
looncompensatie eisen. Door het één ontstaat het ander.

Geïmporteerde inflatie = prijsstijging door geïmporteerde producten. Bijv. Olie, gas.

Geldschepping = overheid zet de ‘geldpers’ aan. In moderne economieën is al het geld vrijwel giraal
(digitaal)



Primaire liquiditeitenmassa (M1)

Munten in omloop

Bankbiljetten in omloop

------------------------------------ +

= Totaal chartaal geld in omloop

Kassen van de geldscheppende instellingen

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Jordi512. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

64438 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.97  1x  sold
  • (0)
  Add to cart