Schaarste: De spanning tussen behoefte en middelen
Welvaart: De mate waarin die spanning is opgeheven – de mate waarin je je wensen kunt realiseren
Bruto nationaal geluk ( BNG) / Gross National Happiness (GNH) = Een van de methoden om te
proberen de levenskwaliteit op een of ander manier te meten dan het bruto nationaal inkomen.
Hoeveel geluk heeft u?
Productiefactoren: Middelen die het bedrijf gebruikt om te produceren
• Arbeid = Menselijke werkzaamheden - Salaris
• Kapitaal = Kapitaalgoederen of productiemiddelen, goederen die gebruikt worden om te
produceren - Rente
• Natuur = Ziet op alle natuurlijke rijkdommen en natuurkrachten, grond en delfstoffen,
bossen, zeeën, ruimte etc. - Pacht
• Ondernemerschap = De ondernemer die degene die de productiefactoren, kapitaal, natuur
en arbeid combineert en daarbij ondernemersrisico loopt. Geen garantie op succes. - Winst
Formele economie = zichtbare economie waarin transacties worden geregistreerd en betaald met
geldbedragen
Informele economie = de productieactiviteiten bevat die buiten de overheidsregels valt of die zich
daaraan onttrekt. De waarde van de informeren productie is om die reden niet opgenomen in
officiële statistieken.
Consumeren = Het verwerven van goederen en diensten de behoefte te bevredigen.
Abstracte markt = geheel van vraag naar – en aanbod van een product. Bijv. De woningmarkt
Concrete markt = Plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten bijv. De kramenmarkt
Marco = economische systemen
Meso = bedrijfstak
Micro = gezinnen en huishoudens/ afzonderlijke personen en ondernemingen.
Ceteris Paribus (CP) = welke variabelen doen andere doen veranderen?
,Hoofdstuk 2 Vastgoedeconomie – belangrijk voor examen
Geld = Datgene wat binnen een bepaalde samenleving wordt geaccepteerd als ruilmiddel,
rekeneenheid en vermogensobject. Geld vereenvoudigt het creëren van welvaart
Eigenschappen van geld = Algemeen aanvaard, grote waarde in klein bestek, gemakkelijk deelbaar,
waardevast.
Functies van geld = Ruil en betaalmiddel, oppotmiddel/ sparen, rekenmiddel – waarde van een
product.
Liquiditeitsvoorkeur theorie Keynes (1926):
1. Actieve kas – transactiemotief – gezinnen hebben contact geld nodig om hun dagelijkse
boodschappen
2. Inactieve kas 1 – voorzorg motief – gezinnen houden contact geld achter voor onverwachte
uitgaven/ tegenvallers
3. Inactieve kas 2 – speculatiemotief – gezinnen houden geld achter om snel te reageren op
aanbiedingen/ meevallers.
4. Oppotten = omloopsnelheid naar beneden= aantal keer dat he geld van hand wisselt daalt.
Van actieve kas naar inactieve kas
5. Ontpotten = omloopsnelheid omhoog = aantal keer dat het geld van hand wisselt stijgt =
inactieve kas naar actieve kas.
Examenvraag: Zijn oppotten en ontpotten hetzelfde als sparen? NEE, ontpotten doe je in een oude
sok, wordt niet gebruikt – inactief. Geld op de bank (sparen) wordt gebruikt (door de bank).
Giraal geld = Internetbankieren en creditcard
Chartaal geld = muntjes en briefjes
Vanaf 1252 werd in Nederland geld geïntroduceerd (de Florlijn, voorloper van de gulden)
Nominale waarde = Opgedrukte waarde
Intrinsieke waarde = waarde van materiaal waarvan het is gemaakt
3 onder te scheiden systemen
1. Goud circulatie – goud direct als munteenheid gebruiken
2. Gouden standaard - Papiergeld uitgegeven dat te allen tijde inwisselbaar is voor goud,
waarbij de totale waarde van het uitgegeven geld gelijk is aan de totale hoeveelheid goud
van de centrale bank
3. Papierenstandaard – beperkt systeem. Er is meer papiergeld uitgegeven dan de waarde van
de goud voorraad van de centrale bank
, M1 = De geldhoeveelheid in enge zin – al het geld in omloop giraal en chartaal.
M2 = De geldhoeveelheid in – M1 + kortlopend spaargeld
M3 = M1 en M2 samen + repo's, aandelen en obligaties met een looptijd tot twee jaar
M0 = basisgeldhoeveelheid
Inflatie = stijging van het algemeen prijspeil in de economie (index CPI) - prijzen en
budgetonderzoek. Wat kost een product in de winkel/ op internet? Budgetonderzoek – wat geeft u
uit? Hoe belangrijk zijn bepaalde artikelen?
Gevolgen inflatie:
1. De koopkracht van je inkomen daalt – je kunt minder kopen op basis van hetzelfde inkomen.
Ter compensatie moeten de lonen meestijgen met de inflatie
2. Mensen stoppen met sparen/ gaan minder sparen.
3. Exportland daalt. Verkoop aan buitenland wordt moeilijker door stijgende prijzen
4. Aankoop goederen gaat stijgen – economische groei. Nu kopen is goedkoper i.v.m. stijgende
prijzen. Gevolg: groei productie en welvaart.
Deflatie = Prijzen zakken. Mensen kopen niet. Reden? Weten dat volgende week wellicht goedkoper
is. Oftewel, het geld wordt meer waard als gevolg van prijsdaling. Dit ontstaat door geringe vraag
naar goederen en diensten, daling consumenten vertrouwen, productverbetering.
Loonkosteninflatie = Werknemers eisen loonstijging als reactie op producten die duurder geworden
zijn door duurdere grondstoffen
Loonprijsspiraal = Inflatie die ontstaat door loonstijging waardoor werknemers opnieuw
looncompensatie eisen. Door het één ontstaat het ander.
Geïmporteerde inflatie = prijsstijging door geïmporteerde producten. Bijv. Olie, gas.
Geldschepping = overheid zet de ‘geldpers’ aan. In moderne economieën is al het geld vrijwel giraal
(digitaal)
Primaire liquiditeitenmassa (M1)
Munten in omloop
Bankbiljetten in omloop
------------------------------------ +
= Totaal chartaal geld in omloop
Kassen van de geldscheppende instellingen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Jordi512. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.