Hoofdstuk 1 - Een overzicht van psychologie en gezondheid
Ziekte/Wellness Continuum
• Ziekte/wellness-continuüm, aan de ene kant de dood en aan de andere kant optimaal welzijn.
• Gezondheid: Volledig lichamelijk, geestelijk/sociaal welbevinden, niet slechts afwezigheid ziekte/lichamelijke gebreken.
Ziekte vandaag en verleden
• In de 17e, 18e en 19e eeuw stierven mensen voornamelijk aan voeding en infecties.
• Infectieziekten: acute ziekten veroorzaakt door schadelijke stoffen of micro-organismen (bacteriën/virussen).
• Infectieziekten blijven in ontwikkelingslanden de belangrijkste doodsoorzaak (longontsteking, tuberculose, diarree, aids).
• Einde 19e eeuw: aantal sterfgevallen door infectieziekten sterk gedaald (betere hygiëne en betere voeding + innovaties
volksgezondheid). In 20e eeuw nam levensverwachting dramatisch toe.
• Huidige doodsoorzaken ontwikkelde landen: Chronische ziekten (meer dan 50% van sterfgevallen), andere infectieziekten
dan HIV/AIDS nemen af, sterfgevallen obesitas/diabetes nemen toe.
• Belangrijkste doodsoorzaak kinderen/adolescenten: Ongevallen (1-24 jaar 40% door ongevallen), daarnaast zelfmoord,
kanker en hart- en vaatziekten (vaker bij 15-24-jarigen).
Vroege culturen
• Duizenden jaren geleden: Lichamelijke en geestelijke ziekten werden veroorzaakt door mystieke krachten.
Het Oude Griekenland en Rome
• Hippocrates: humorale theorie - lichaam bevat vier vloeistoffen (humors). Gezond: mix harmonieus, ziekte: defect mengsel.
• Plato: geest en lichaam afzonderlijke entiteiten; meer dan duizend jaar dominante opvatting van schrijvers en filosofen.
• Galenus: humorale theorie en mind/body split; veel innovaties (ontleden dieren), belangrijke ontdekkingen over hersenen,
bloedsomloop en nieren: ziekten konden gelokaliseerd worden en dit werd algemeen aanvaard.
• Tegenwoordig: lichaam en geest afzonderlijke concepten: lichaam: fysiek wezen, incl. huid, spieren, botten, hart en
hersenen; geest: abstract proces van onze gedachten, waarnemingen en gevoelens. Relatie: lichaam/geest-probleem.
Middeleeuwen
• Vooruitgang kennis/cultuur Europa vertraagde door kerk (1000 jaar): Het lichaam was heilig en dissectie was gevaarlijk.
De kerk kreeg controle over de geneeskunde (martelen tegen boze geesten).
• Thomas van Aquino in 13e eeuw: lichaam en geest onderling verbonden.
Renaissance en erna
• Renaissance = wedergeboorte (14e/15e eeuw). Europa zag wedergeboorte onderzoek, cultuur en politiek. Geleerden meer
'mensgericht' dan 'God-gecentreerd': basis voor belangrijke veranderingen in de filosofie.
• Descartes (17e eeuw): grootste invloed op wetenschappelijke denken in de geschiedenis - lichaam en geest afzonderlijke
neigingen, met drie innovaties: 1) Lichaam als machine (actie/sensatie), 2) Lichaam en geest communiceren via pijnappelklier,
3) Dieren hebben geen ziel en ziel mensen verlaat het lichaam na dood (dissectie dus acceptabel).
• 18e/19e eeuw groeide kennis door microscoop en dissectie. Chirurgie bloeide op door antiseptische technieken en
anesthesie. Basis voor biomedische model: ziekten verklaard door verstoringen fysiologische processen, als gevolg van letsel,
biochemische onevenwichtigheden, bacteriële/virale infectie: focus geworden van modern medisch onderzoek.
Problemen in gezondheidszorgsysteem
Door stijgende kosten zijn nieuwe benaderingen nodig. Belangrijkste gezondheidsproblemen: chronische ziekten; veel
vooruitgang bij begrijpen oorzaken kanker, maar verbeteringen zijn bescheiden. Hoewel verbetering diagnostische methoden
mensen meer bewust van symptomen, gemotiveerder etc.; psychologische en sociale aspecten van de persoon, als uniek individu
niet meegenomen in biomedische model.
"De persoon” in gezondheid en ziekte
Verschillen kunnen gevolg zijn van biomedische bronnen (variaties fysiologische processen en blootstelling schadelijke micro-
organismen), maar ook psychologische en sociale factoren spelen rol.
Levensstijl en ziekte
• Risicofactoren: Kenmerken/aandoeningen die samenhangen met ontstaan van ziekte/letsel. Sommige biologisch (genen),
andere gedragsfactoren. Een risicofactor wordt geassocieerd met gezondheidsprobleem, maar hoeft het niet te
veroorzaken. Veel risicofactoren zijn gevolg van gedrag (roken/voeding). Gedragsrisicofactoren belangrijkste doodsoorzaken:
hartziekte (roken/cholesterol/obesitas/beweging), kanker (roken/alcohol/voeding), beroerte (roken/cholesterol/beweging),
COPD (roken), ongevallen (alcohol/drugs/veiligheidsgordels).
• Hoge medische kosten zijn deels gevolg levensstijl en samenleving draagt kosten via ziektekostenverzekeringsprogramma's.
Gezondheid op elke leeftijd beter naarmate aantal gezonde praktijken toenam.
• Breslow (‘83): Percentage overlijden nam af met toename gezond gedrag; impact groter voor ouderen, vooral mannen.
Reden ongezond gedrag: Direct plezier en negatieve gevolgen ver weg. Maar ondernemen plezierige activiteiten kan leiden
tot betere gezondheid. Mensen kunnen sociale druk voelen om ongezond gedrag te vertonen, met verslaving tot gevolg.
Persoonlijkheid en ziekte - Persoonlijkheid: iemands cognitieve, affectieve of gedragsmatige neigingen die stabiel zijn in tijd en
situaties. Mensen met Lage consciëntieusheid in kindertijd /volwassenheid: meer kans om op jongere leeftijd te overlijden; Hoge
positieve emoties - neiging om langer te leven; Hoog niveau angst/depressie/vijandigheid - meer risico vroeg overlijden =
ontwikkeling ziekten, m.n. hartaandoeningen.
,Hoe rol van psychologie is ontstaan - Samenspel geneeskunde/psychologie gaat terug tot oude Griekenland. Begin 20e eeuw
meer geformaliseerd door Freud: Psychoanalytische theorie: symptomen 'omgezet' uit onbewuste emotionele conflicten
(conversiehysterie). Symptomen minder vaak in stedelijke dan buitengebieden. Leidde tot ontwikkeling van psychosomatische
geneeskunde: bestuderen wisselwerking tussen emotionele leven en lichamelijke processen.
Psychosomatische geneeskunde - Stamt uit jaren ‘30 en begon met tijdschrift Psychosomatic Medicine en werd samenleving die
nu American Psychosomatic Society heet. Psychosomatisch: geest/lichaam beide betrokken. Onderzoek was gericht op
psychoanalytische interpretaties van problemen: zweren, astma, migraine, artritis. Tegenwoordig: onderlinge relaties tussen
psychologische en sociale factoren, biologische en fysiologische functies, en ontwikkeling en beloop van ziekte.
Gedragsgeneeskunde en gezondheidspsychologie - In de jaren ‘70 ontstonden twee nieuwe gebieden: gedragsgeneeskunde en
gezondheidspsychologie. Gedragsgeneeskunde vormde de Society of Behavioral Medicine, die Annals of Behavioral Medicine
publiceert. Twee bepalende kenmerken: 1) Lidmaatschap interdisciplinair, uit psychologie, sociologie en gebieden van
geneeskunde. 2) Kwam voort uit behaviorisme: gedrag mensen is resultaat van twee soorten leren:
• Klassieke conditionering: (geconditioneerde) stimulus krijgt vermogen een reactie uit te lokken door associatie met een
(ongeconditioneerde) stimulus die die reactie al uitlokt.
• Operante conditionering: gedrag veranderd door gevolgen: bekrachtiging (beloning) versterkt gedrag; straf onderdrukt het.
Conditioneringsmethoden hadden veel succes als therapeutische benaderingen bij aanpassen probleemgedrag (te veel eten, en
emoties, zoals angst). In jaren ’70: psychologische gebeurtenissen (m.n. emoties) beïnvloeden lichaamsfuncties en leidden tot
therapeutische techniek biofeedback: fysiologische processen door persoon worden gecontroleerd. Dit proces omvat operante
conditionering: feedback dient als versterking. Biofeedback kan nuttig zijn bij hoofdpijn. Behaviorisme ook belangrijke basis voor
Gezondheidspsychologie (geïntroduceerd in ‘78). Matarazzo schetste 4 doelen: Gezondheid bevorderen/behouden; Ziekte
voorkomen/behandelen; Oorzaken/diagnostische correlaten van gezondheid, ziekte en gerelateerde disfunctie identificeren; en
Analyseren/verbeteren van zorgstelsels en gezondheidsbeleid.
Een integratie - Verschillen psychosomatische geneeskunde, gedragsgeneeskunde en gezondheidspsychologie: mate van focus
specifieke disciplines/beroepen. Psychosomatische geneeskunde: interdisciplinair gebied van artsen/gedragswetenschappers,
nauw verbonden met medische disciplines (toepassing psychiatrie behandelen lichamelijke ziekten). Gedragsgeneeskunde: ook
interdisciplinair; interventies voor gezonde levensstijl zonder medicijnen/operaties. Gezondheidspsychologie: gebaseerd op
psychologie; leunt zwaar op subgebieden - klinisch, sociaal, ontwikkelings-, experimenteel en fysiologisch - om levensstijl en
emotionele processen te identificeren/veranderen, en functioneren/herstel te verbeteren. Alle drie delen de opvatting dat
gezondheid en ziekte resultaat zijn van samenspel biologische, psychologische en sociale krachten.
Gezondheidspsychologen werken in ziekenhuizen, klinieken, hogescholen en universiteiten. Directe hulp: Aanpassing patiënt aan
behandeling gezondheidsproblemen. Klinische opleiding: therapie emotionele/sociale aanpassingsproblemen die ziekte
veroorzaken/gedragsrisicofactoren/problemen beheersen via psychologische methoden (biofeedback). Indirecte hulp: Onderzoek
leefstijl-/persoonlijkheidsfactoren bij ziekte/letsel, programma's gezondere levensstijl of opleiden gezondheidswerkers.
Het biopsychosociale model breidt de biomedische kijk uit door aan biologische factoren verbanden toe te voegen met
psychologische en sociale factoren. Alle 3 de factoren zijn van invloed op de gezondheid (basis gezondheidspsychologie).
De rol van biologische factoren - Omvat genetische materialen/processen waarmee we kenmerken erven en functie/structuur
van de fysiologie van de persoon.
De rol van psychologische factoren - Gedrag en mentale processen, betreffende cognitie (waarnemen, leren, herinneren, denken,
interpreteren, geloven, oplossen problemen), emotie (subjectief gevoel, van invloed op en beïnvloed door gedachten, gedrag en
fysiologie) en motivatie (proces in individuen dat hen ertoe brengt een activiteit te starten, richting te kiezen en te volharden).
De rol van sociale factoren - Relaties met vrienden/familie zijn voorspellers van toekomstige gezondheid. Massamedia kunnen
gezondheid bevorderen, maar soms moedigen ze ongezond gedrag aan. Gemeenschappen verschillen in mate waarin bepaald
gedrag wordt vertoond, door omgevingskenmerken die fysieke activiteit en voeding beïnvloeden. Beleid kan belangrijk zijn bij het
voorkomen van chronische ziekten en beperken van effecten. De hechtste sociale relaties vinden plaats binnen het gezin. Hoe
gezondheid wordt beïnvloed door samenspel van componenten, zoals het biopsychosociale model voorstelt, is lastig.
Het concept van "systemen" – Streven om alle aspecten te overwegen bij begrijpen gezondheid/ziekte; gebruik biopsychosociale
model en wordt holistisch genoemd. Een systeem is een dynamische entiteit met componenten die continu met elkaar in verband
staan (uitwisselen energie, stoffen en informatie). Je lichaam omvat het immuunsysteem en zenuwstelsels, die uit weefsels en
cellen bestaan. Het gezin is ook een systeem (+gemeenschap/samenleving).
Levensduur en geslachtsperspectieven - Gezondheid, ziekte en rollen van biologische, psychologische en sociale systemen
veranderen. Ook levensverwachting en genderperspectief spelen een rol. Levensloopperspectief beschouwen kenmerken
eerdere/huidige/toekomstige ontwikkeling. Gezondheids-/ziektekenmerken variëren met ontwikkeling. Gezondheidsproblemen
ouderen zijn bijzondere zorg geworden (mensen steeds ouder). Kindergeneeskunde en geriatrie: gezondheid/ziekte van kinderen
en ouderen. Vrijwel alle systemen van lichaam groeien in omvang, kracht en efficiëntie tijdens kindertijd en nemen af op oudere
leeftijd. Stressvolle ongunstige ervaringen in kindertijd kunnen risico op ontwikkelen van ziekten vele jaren later doen toenemen.
Ook in psychologische systemen van kinderen treden veranderingen op; naarmate cognitieve vaardigheden toenemen meer
begrip implicaties ziekte. Ouderen worden minder sociaal actief/eenzamer naarmate ze chronische ziekten ontwikkelen.
Genderperspectief: voegt belangrijke dimensie toe aan biopsychosociale perspectief: Verschillen biologisch functioneren:
gezondheidsgerelateerd gedrag; sociale relaties; ervaring stress; en risico op specifieke ziekten, zoals borstkanker.
,Gerelateerde velden - Geneeskunde biedt essentiële basis/verbinding voor gezondheidspsychologie. Basiskennis van
functioneren lichaam is belangrijk. Zowel gedrag patiënt als zorgverlener staat centraal bij verandering. Gezondheidspsychologen
moeten ook context kennen waarin gezondheid en ziekte bestaan. Epidemiologie (verspreiding/frequentie ziekten); bepalen
voorkomen van ziekte en ordenen gegevens (wanneer/waar/welke leeftijd/geslacht/ras) en ontdekken waarom ziekten worden
verspreid. Verschillende termen: Sterfte; Morbiditeit (ziekte, verwonding of invaliditeit); Prevalentie (aantal gevallen); Incidentie
(aantal nieuwe gevallen); Epidemie (situatie waarin incidentie, meestal infectieziekte, snel is toegenomen). Andere belangrijke
discipline is volksgezondheid: beschermen, behouden/verbeteren gezondheid d.m.v. georganiseerde inspanningen in
gemeenschap. Twee andere gebieden: sociologie (menselijk sociale leven, impact factoren) en antropologie (menselijke culturen).
Medische sociologie is een deelgebied (impact sociale relaties verspreiding ziekte). Het subveld medische antropologie,
onderzoekt verschillen in gezondheid en gezondheidszorg tussen culturen. Gezondheidseconomie (onderzoek vraag/aanbod
gezondheidsbronnen + kosten/baten zorg) en gezondheidsbeleid (beslissingen/plannen/acties overheden/organisaties).
• Studie belangrijke variabelen gezondheidspsychologie omvat gebruik experimentele/niet-experimentele methoden, waarbij
vaak een theorie wordt getest.
• Een goed opgezet experiment kan leiden tot oorzaak-gevolg-conclusies door strikte controle (placebo/dubbelblinde
methoden en manipulatie variabelen).
• Correlatiestudies testen relaties tussen variabelen; een correlatiecoëfficiënt beschrijft verband tussen variabelen, maar geeft
niet aan of het een causaal verband is.
• Quasi-experimentele onderzoeken zijn nuttig wanneer proefpersonen niet willekeurig aan groepen kunnen worden
toegewezen of onafhankelijke variabelen niet kunnen worden gemanipuleerd, zoals geschiedenis, leeftijd en geslacht; quasi-
experimenten maken vaak gebruik van retrospectieve en prospectieve benaderingen.
• Onderzoekers gebruiken transversale en longitudinale benaderingen om mensen van verschillende leeftijden te bestuderen.
• Genetische invloeden worden onderzocht via tweeling- en adoptiestudies, genotypering en door onderzoek epigenetica.
Hoofdstuk 2 - De fysieke systemen van het lichaam
Module 1: Het zenuwstelsel - Bestaat uit hersenen en ruggenmerg; regelt lichaamsactiviteit door verzenden/ontvangen
elektrochemische berichten, (neurotransmitters) via neuronen door lichaam. Hersenen zijn verdeeld in voorhersenen (grote
hersenen, limbisch systeem, de thalamus en hypothalamus), kleine hersenen en hersenstam. Bovenste delen: perceptuele,
motorische, leer- en conceptuele activiteiten. Gebieden midden/onderkant zijn belangrijk bij regelen interne/ automatische
lichaamsfuncties en informatiestroom van/naar hersenen. Ruggenmerg is belangrijkste zenuwbaan die hersenen verbindt met
perifere zenuwstelsel: vertakkend netwerk van afferente/efferente neuronen door lichaam. Twee afdelingen: somatische
zenuwstelsel (sensorische/motorische functies en autonome zenuwstelsel (berichten tussen ruggenmerg en organen; bestaande
uit sympathisch (emotionele toestand en mobiliseren/verbruik energie) en parasympathisch (besparen energie en kalmeren
lichaam na sympathische opwinding).
Hoe het zenuwstelsel werkt - Integreert acties van organen (zoals hart en spijsvertering) die gemaakt zijn van spierweefsel dat op
commando’s reageert, via netwerk van miljarden zenuwcellen, neuronen. Uit het cellichaam steken clusters vertakkingen,
dendrieten, die fungeren als ontvangers voor berichten van aangrenzende neuronen, door een axon. De toppen hebben kleine
zwellingen, synaptische knoppen die aansluiten op dendrieten van andere neuronen, via een met vloeistof gevulde opening. Deze
kruising wordt een synaps genoemd. Deze berichten bestaan uit elektrochemische activiteit. Bij voldoende concentratie van
elektrisch geladen deeltjes, ionen, wordt een elektrische potentiaalstoot geactiveerd.
Bij epilepsie vuren grote clusters neuronen met abnormale snelheden. Impulsen in een neuron reizen door axon en stimuleren
synaptische knoppen om een chemische stof vrij te geven (neurotransmitter), die naar de dendrieten van een aangrenzend
neuron reist. Sommige hebben de neiging het ontvangende neuron te prikkelen (grotere kans op impuls); anderen hebben om te
remmen (impuls minder waarschijnlijk) of allebei. Bij baby’s is al een basisstructuur gevormd voor bijna alle neuronen, maar
zenuwstelsel is nog onvolgroeid, hersenen wegen slechts 25% van het gewicht. Grootste deel van groei in hersenomvang is gevolg
toename aantal gliacellen en aanwezigheid van witte vetachtige substantie, myeline. Gliacellen bedienen/onderhouden
neuronen. Myelineschede: verhoogt snelheid zenuwimpulsen en voorkomt verstoring door aangrenzende zenuwimpulsen.
Het belang van myeline: multiple sclerose ontstaat wanneer myelineschede degenereert en zenuwen beschadigd raken (zwakke
spieren zonder coördinatie). De myelineschede is eerst beter ontwikkeld in bovenste regionen van lichaam. Tijdens eerste
levensjaren verspreidt voortgang van myelinegroei zich door lichaam, van hoofd/schouders, naar armen/handen, borst/buik, dan
naar benen/voeten. Deze volgorde weerspiegelt de motorische ontwikkeling. Slechte voeding vroeg in leven schaadt hersengroei
door vertraging ontwikkeling van myeline, gliacellen en dendrieten; kan langdurige stoornissen veroorzaken in
motorische/intellectuele prestaties. Hersenen vormen na geboorte weinig nieuwe neuronen en ontwikkeling is beperkt tot
bepaalde hersendelen. Vanaf vroege volwassenheid verliezen hersenen gewicht. Aantal verandert amper, maar synapsen wel,
wat leidt tot afname vermogen om zenuwimpulsen te verzenden (geassocieerd met achteruitgang mentale/fysieke functies na
50/60e jaar). Het zenuwstelsel heeft twee hoofdafdelingen: Centrale zenuwstelsel (hersenen/ruggenmerg) + perifere
zenuwstelsel (resterende netwerk van neuronen).
Het centrale zenuwstelsel - Hersenen wegen 75% van volwassen gewicht op leeftijd van ca. 2 jaar, 90% op 5 jaar en 95% op 10
jaar. De hersenen kunnen in drie delen worden verdeeld: de voorhersenen, de kleine hersenen (cerebellum) en de hersenstam:
• De voorhersenen - bovenste deel van hersenen, hebben twee delen: telencephalon (grote hersenen en limbische systeem)
en diencephalon (thalamus en hypothalamus). Gebieden van bovenste/buitenste regionen: perceptuele, motorische, leer-
en conceptuele activiteiten. Regio's naar midden/onderkant: regelen interne en automatische lichaamsfuncties + verzenden
informatie van/naar telencephalon.
, Het cerebrum: grootste deel van brein, omvat de hersenschors (cerebral cortex); regelt complexe motorische/mentale
activiteit, bestaande uit linker- en rechterhersenhelft (fysiek gelijk maar beheersen verschillende processen). Motorische
cortex tegelt motorische bewegingen aan andere kant van lichaam en controleren verschillende aspecten van cognitieve en
taalprocessen. Linkerhersenhelft bevat gebieden voor redeneren, taal en numerieke vaardigheden. Rechterhersenhelft
verwerkt visuele beelden, emoties en perceptie van patronen, zoals melodieën. Elke helft is verdeeld in een voorste deel, de
frontale kwab, en drie achterste delen: de temporale, occipitale en pariëtale kwabben. Het achterste deel van de frontale
kwab bevat de motorische cortex, die de skeletspieren van het lichaam aanstuurt. De frontale kwab is ook betrokken bij
mentale activiteiten, zoals de associatie van ideeën, planning, zelfbewustzijn en emotie. De temporale kwab is betrokken bij
het gehoor, gezichtsvermogen en geheugen. Omdat de achterhoofdskwab het belangrijkste visuele gebied van de hersenen
herbergt, kan schade daar blindheid veroorzaken of het onvermogen om een object te herkennen. De pariëtale kwab is
betrokken bij lichamelijke gewaarwordingen, zoals pijn, kou, warmte, aanraking en lichaamsbeweging. Het tweede deel van
het telencephalon, het limbisch systeem, ligt langs de binnenste rand van de grote hersenen en naast het diencephalon. Het
limbische systeem is nog niet goed doorgrond en bestaat uit structuren die belangrijk zijn bij het uiten van emoties. Het
diencephalon omvat 2 structuren (thalamus + hypothalamus) die eronder liggen en deels worden omringd door het limbische
systeem. De thalamus functioneert als het relaisstation voor sturen van zintuiglijke berichten (pijn/visuele beelden) naar
punten in de grote hersenen, zoals de occipitale/pariëtale kwab. De thalamus geeft ook commando's door vanuit de
motorische cortex naar de skeletspieren. De hypothalamus, een kleine structuur net onder de thalamus, speelt een
belangrijke rol in de emoties en motivatie en beïnvloedt bijv. eten, drinken en seksuele activiteit. Wanneer het lichaam
water/voedingsstoffen mist, detecteert de hypothalamus dit en wekt het dorst-/hongergevoel op. Een andere belangrijke
functie is het handhaven van homeostase - evenwicht van lichaamssystemen (temperatuur/hartslag). De hypothalamus
regelt de aanpassingen en speelt ook een belangrijke rol bij de reactie op stress.
• De kleine hersenen (cerebellum) - ligt aan de achterkant van de hersenen, onder het cerebrum; belangrijkste functie is
bewegingen coördineren en evenwicht van lichaam behouden. Het cerebellum heeft zenuwverbindingen met de motorische
cortex van het cerebrum en de meeste zintuigen. Wanneer gebieden van het cerebrum specifieke bewegingen initiëren,
maakt het cerebellum onze acties nauwkeurig en goed gecoördineerd. Wanneer letsel optreedt aan het cerebellum, worden
de acties van de persoon schokkerig en ongecoördineerd - een aandoening die ataxie heet.
• De hersenstam - het onderste deel van de hersenen, heeft de vorm van een vreemd gevormde knop aan de bovenkant van
het ruggenmerg en bestaat uit vier delen: middenhersenen, pons, reticulair systeem en medulla. De middenhersenen liggen
aan de bovenkant van de hersenstam en maakt rechtstreeks verbinding met de thalamus erboven, die berichten doorgeeft
aan verschillende delen van de voorhersenen. De middenhersenen ontvangen info van visuele/auditieve systeem en zijn
belangrijk bij spierbewegingen. Parkinson is het gevolg van degeneratie van gebieden in/gekoppeld aan de middenhersenen.
Het reticulaire systeem is een netwerk van neuronen dat zich uitstrekt van de onderkant naar de bovenkant van de
hersenstam en in de thalamus en speelt een belangrijke rol bij het beheersen van onze fasen van slaap, opwinding en
aandacht. Wanneer mensen in coma raken, is het vaak dit systeem dat ontregeld is. De pons vormt een grote uitstulping aan
de voorkant van de hersenstam en is betrokken bij oogbewegingen, gezichtsuitdrukkingen en kauwen. De medulla bevat
vitale centra die de ademhaling, de hartslag en de diameter van bloedvaten regelen (die de bloeddruk beïnvloeden). Schade
aan de medulla kan levensbedreigend zijn. Polio beschadigde soms het centrum dat de ademhaling regelt.
Het ruggenmerg, vanaf de hersenstam langs de ruggengraat, is een belangrijk neuraal pad dat berichten doorgeeft tussen de
hersenen en verschillende delen van het lichaam. Het bevat neuronen die impulsen wegdragen van (de efferente richting om
spieractie te produceren) en naar (afferente, impulsen van zintuigen) de hersenen. De organisatie loopt parallel met het lichaam.
Schade resulteert in verminderde motorische functie of verlamming. Als het onderste deel wordt doorgesneden, zijn de lagere
delen van het lichaam verlamd (dwarslaesie (paraplegia). Verlamming van de benen en armen wordt tetraplegie genoemd.
Het perifere zenuwstelsel - somatische zenuwstelsel (sensorische + motorische functies, bedient voornamelijk huid en
skeletspieren) en autonome zenuwstelsel (activeert organen, zoals de longen/darmen en rapporteert de huidige staat van
activiteit). In het somatische zenuwstelsel dragen afferente neuronen boodschappen van zintuigen naar het ruggenmerg.
Efferente neuronen dragen berichten naar en activeren dwarsgestreepte (gegroefde) skeletspieren (gezicht/armen/benen).
Myasthenia gravis kan zich ontwikkelen op de kruising van deze spieren en neuronen, waardoor de spierfunctie van het hoofd en
de nek wordt verzwakt. Twee andere kenmerken: Neuronen dragen berichten tussen ruggenmerg en gladde spieren van de
inwendige organen (hart/maag/longen/bloedvaten/klieren. Dit systeem heeft afdelingen: het sympathische zenuwstelsel -
mobiliseren en verbruiken van energie bij het reageren op noodsituaties, uiten sterke emoties en uitvoeren van inspannende
activiteiten en het parasympathische zenuwstelsel - reguleert kalmerende processen, waardoor orgaansystemen energie
besparen/opslaan. Communicatie binnen het perifere zenuwstelsel wordt geregeld door 12 sets hersenzenuwen, waarvan de
meeste in de hersenstam. De nervus vagus strekt zich uit naar spieren van de meeste belangrijke lichaamsorganen uit zoals de
luchtwegen, longen, hart en darmen, en is direct betrokken bij de regulatie van sympathische en parasympathische activiteit.
Module 2: Het endocriene stelsel - bestaat uit een reeks klieren die nauw samenwerken met het autonome zenuwstelsel. Deze
systemen delen de functie van communicatie met verschillende lichaamsdelen, maar doen dit op verschillende manieren. Terwijl
het zenuwstelsel zowel elektrische als chemische berichten gebruikt, communiceert het endocriene systeem alleen met
chemische stoffen, hormonen. Elke endocriene klier scheidt specifieke hormonen rechtstreeks af in de bloedbaan, die deze
chemicaliën naar verschillende delen van het lichaam transporteert.
Het endocriene en zenuwstelsel werken samen - Het zenuwstelsel is verbonden met het endocriene systeem door verbindingen
tussen de hypothalamus (voorhersenen) en een klier er net onder, de hypofyse. De hypothalamus stuurt chemische berichten
naar de hypofyse, waardoor deze hormonen in het bloed afgeeft.