Hoofdstuk 1 Recht en ethiek
Recht en ethiek onderscheiden zich van andere wetenschappen doordat ze nadrukkelijk
normatief zijn: ze staan op enige afstand van feitelijke gebeurtenissen en formuleren
maatstaven om het handelen van mensen te beoordelen. Dit in tegenstelling tot de andere
grote wetenschapsgebieden, die zich primair richten op het (‘objectief’, ‘neutraal’) in kaart
brengen van de werkelijkheid.
1. Kernbegrippen
Waarden
- breed betekenisveld
- instrumentele waarde: Iets kan gewaardeerd worden omdat het nuttig is voor iets
anders
- intrinsieke waarde: omwille van jezelf iets nastreven.
- In onze samenleving zijn respect, vrijheid en solidariteit centrale waarden.
- waarden voor juridische beroepsgroepen: integriteit, professionaliteit, partijdigheid
(advocaten) en onpartijdigheid (rechters).
Algemene begrippen van waarde in de wet:
Civiel recht -> maatschappelijke onzorgvuldigheid (OD)
Goederenrecht -> redelijkheid en billijkheid
Bestuursrecht -> algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Waarden kunnen verschillend worden geïnterpreteerd -> Aristoteles: ‘dit is wel waar maar
niet duidelijk’
Moraal
De term moraal duidt op een geheel van als vanzelfsprekend beleefde opvattingen over goed
en kwaad, zinvol en zinloos, waardevol en waardeloos.
2. Recht en ethiek: een eerste onderscheid
Verschil in autoriteit met sanctiebevoegdheid
Van oudsher is het bovenindividuele karakter van waarden en normen in verband gebracht
met de autoriteit van god, in deze tijd is dat minder het geval, maar er zijn allerlei nieuwe
(inspiratie)bronnen van morele motivatie voor in de plaats gekomen. In een samenleving
heerst een bepaalde moraal die het handelen van mensen stuurt, een organisatie heeft een
organisatiecultuur waarin mensen zich richten en een beroepsgroep heeft een bepaalde
‘beroepsmoraal’ volgens welke de leden moeten handelen.
Algemeenheid van rechtsregels en contextgevoeligheid van ethiek
Het algemeen karakter van de wet klinkt direct door in art. 1 van de Gw:’Allen die zich in
Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’, en in het
rechtsgelijkheidsbeginsel. De algemeen geldige rechtsregels weerspiegelen krachtige ethische
beginselen, die breed gedeeld worden. Omdat alleen iets wat algemeen geldig is rechtsregel
,kan zijn, kiest de wetgever ervoor om op bepaalde terreinen terughoudend te zijn. Bepaalde
zaken zijn nu eenmaal niet in algemene zin goed vast te leggen.
Het recht als gestolde moraal
In onze democratische samenleving richt de wetgever zich op de heersende opvattingen over
goed en kwaad, waardevol en waardeloos. Het recht wordt daarom wel beschreven als
‘gestolde moraal’.
De directe relatie tussen recht en moraal is van belang in zowel de discussie over als de
toepassing van wetten. In de toepassing van wetten verwachten we dat partijen, in het
bijzonder de rechter, zich richten op wat in de samenleving leeft. We zien dit terug in de
begrippen ‘redelijkheid en billijkheid’, die de wetgever aanvoert wanneer de regels ruimte
laten. Met die formulering doet de wetgever een beroep op de rechter (en de strijdende
partijen in de rechtszaal) om naar het geschil te kijken vanuit gevoeligheid voor de waarden
en normen in de samenleving.
3. Recht en ethiek: klassieke posities
Het rechtspositivisme van Hart
De krachtigste en helderste scheiding van recht en ethiek vinden we in het
rechtspositivisme. Deze stroming beschouwt wet- en regelgeving als opzichzelfstaand
stelsel. De klassieke uitdrukking van het rechtspositivisme is het werk ‘the concept of law’
van de Britse rechtsfilosoof Herbert Lionel Adolphus Hart. In dit boek verfijnde hij het rauw
rechtspositivisme van John Austin. Voor Austin was een wet een door een autoriteit
neergelegd commando dat mensen moesten opvolgen op straffe van sancties. Volgens Hart
is zo’n driehoek commando-sanctie-gehoorzaamheid een te eenvoudige omschrijving van
het recht, want die driehoek is ook van toepassing op een bankrover die mensen onder
schot houdt. Ook bestaan er veel wetten waarbij het niet gaat om gehoorzaamheid en
commando: de zogenaamde constitutieve wetten (bijv. vanaf 18 jaar drinken) faciliteren dat
wensen van mensen gerealiseerd worden, en andere wetten bieden mogelijkheden aan
mensen, de burger is voor de wetgever dus veel meer dan iemand die onder dwang plichten
moet gehoorzamen.
De voornaamste reden waarom Hart afstand neemt van Austins ‘bankrovermodel’ is echter
dat dit modle feen recht doet aan het vraagstuk van de rechtvaardiging van wetten. Hart
verwoord dit thema met de eenvoudige vraag: Waarom gehoorzamen mensen aan
Alexander II nadat Alexander I is overleden? -> mensen gehoorzamen niet aan een persoon,
maar aan iemand die gemachtigd is tot gezag. Mensen erkennen ‘secundaire regels’, die
aangeven waarom de wetten geldig zijn. De regels schetsen procedures die doorlopen
moeten worden, en voorwaarden waaraan wetten moeten voldoen. De instemming van een
samenleving met deze secundaire regels leidt ertoe dat mensen gehoorzamen aan wetten
die volgens die regels tot stand komen. Hart noemt de eenheid van primaire en secundaire
, regels het ‘hart’ van het rechtssysteem. De secundaire regels spreken alleen de mensen aan
die leven binnen het rechtsstelsel. Hart spreekt van obedience, en zelfs van habit.
Hart beschrijft het ontstaan van wetten dus als sociale feiten: er is een gemeenschap die
secundaire regels overeenkomst op grond van waarvan wetten ontstaan. De wet is, als
sociaal systeem, geaccepteerd door de samenleving. Hij plaatst zich hiermee in de traditie
van de descriptieve wetenschappen. Hart is alleen geïnteresseerd in wat een wet tot wet
maakt en niet in de vraag wat een wet tot een ethisch goede wet maakt.
De verstrengeling van recht en ethiek bij Ronald Dworkin
- tegenspeler van Hart
‘Waarop is de geldigheid van de wet gebaseerd?’ In tegenstelling tot Hart maakte Dworkin
duidelijk dat die geldigheid een ethische dimensie heeft. Dat blijkt het duidelijkst uit de
rechtspleging: een geldig rechterlijk oordeel ontstaat doordat de rechter de algemene -
morele - principes opspoort die aan de basis van de wet liggen en deze toepast op de casus.
Dit is een radicaal andere visie dan die van Hart: de juridische ‘feiten’ zijn niet alleen
gegrond in sociale feiten, maar ook in morele feiten. Dit komt voort uit een verschillende
methode. Hart beschrijft van enige afstand het ontstaan van wetten als een proces van
sociale en institutionele actoren. Zij hebben de secundaire regels geaccepteerd. Volgens
Dworkin is zo’n neutrale weergave niet mogelijk, omdat het bij wetten altijd om normatieve
concepten gaat.
Er is voor Dworkin geen scheiding tussen wat wet is en wat de rechter ermee doet. De
interpreterende rechter is medeschepper van het recht. Hart zou tegen Dworkin kunnen
inbrengen dat er sprake zou kunnen zijn van willekeur. Dworkin kan hier tegen inbrengen
dat Hart’s suggestie van neutraliteit niet klopt. Een wet leidt altijd tot een oordeel dat een
ethische dimensie heeft. Bijvoorbeeld een zoon die zijn vader vermoord om sneller
aanspraak te kunnen maken op zijn erfenis, heeft hij dan nog recht op erfenis? De vraag wat
zouden de wetgevers hebben gedaan moet leidend zijn. Het is duidelijk dat zij niet de wet
hebben opgesteld met de bedoeling dat een misdadiger van zijn misdaad profiteert.
Dworkin omschrijft de wet als ‘department of morality’ -> de wet is de juridische uitwerking
van de centrale en ethische beginselen in de samenleving.
Hoofdstuk 2
De voornaamste taak van ethische theorieën is normatief: ze geven aanwijzingen over wat
goed handelen is. Sommige theorieën gaan zelfs zover dat ze direct handelingsvoorschriften
aanreiken
Er zijn enkele stromingen te onderscheiden.
- deugdethiek: Een theorie die zich richt op de persoon en zijn morele kwaliteiten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller francisgeurts. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.64. You're not tied to anything after your purchase.