AFPF casus 1
• de functies van de trachea tijdens ademhaling uitleggen.
- Ondersteuning en doorgankelijkheid: tracheaal kraakbeen houdt de trachea
permanent open, de zachte weefselbanden tussen het kraakbeen bieden flexibiliteit,
zodat hoofd en nek vrij kunnen bewegen zonder de luchtweg te knikken of te
blokkeren. Aan de achterkant zich geen kraakbeen, dit zorgt ervoor dat de
oesophagus wijder kan worden tijdens slikken.
- Mucociliair transport: het synchroon en regelmatig bewegen van de trilharen van
het slijmvlies dat slijm met aanhangende deeltjes omhoog naar larynx drijft, hier
wordt het doorgeslikt of opgehoest.
- Hoestreflex: zenuwuiteinden in de larynx, trachea en stambronchi zijn gevoelig voor
irritatie. Motorische reflex is diepe ademhaling, gevolgd door sluiting van
stembanden zodat glottis is afgesloten. Buik- en ademhalingsspieren spannen aan
waardoor druk in de longen ineens snel toeneemt. De glottis opent zich, lucht wordt
door de mond weggedreven en neemt hiermee slijm en/of lichaamsvreemd
materiaal mee.
- Opwarming, bevochtiging en filtering: lucht is gewoonlijk al verzadigd en op
lichaamstemperatuur in trachea maar proces wat in neus is begonnen gaat door.
• de luchtweg in de bronchiale boom benoemen in volgorde van
afnemende grootte (trachea, stam/hoofdbronchus, bronchiën,
bronchiolen, alveoli).
Trachea, stam/hoofdbronchus, bronchiën, bronchiolen, alveoli
• de locatie en globale anatomie van de longen en de pleurae beschrijven
(mediastinum, longhilus, longkwabben).
Er zijn twee longen, één aan elke kant van de middellijn in de borstholte, zijn
kegelvormig en hebben een top, basis, costaal oppervlak en mediaal oppervlak.
Top of apex: rond en loopt omhoog tot de nek basis, ongeveer 25mm hoger dan
middelste derde deel van sleutelbeen. Ligt dicht bij eerste rib en bij bloedvaten en
zenuwen in de nekbasis.
De basis: hol en halvemaanvormig, ligt op thoracale oppervlak van het diafragma.
Costale oppervlak: breed buitenoppervlak van de longen dat direct tegen postale
kraakbeenderen, ribben en tussenribspieren aanligt.
Mediale oppervlak: mediastinum, de ruimte tussen de longen. Longhilus is het
driehoekig gebied dat hol is. De primaire bronchus, arterie pulmonalis voorziet long
van bloed, de twee venae pulmonalis zorgen voor de afvoer, de arteriae en venae
bronchiale, lymfevaten en zenuwen komen naar binnen en verlaten de long via de
hilus.
De rechterlong is onderverdeeld in bovenste, middelste en onderste kwab. De
linkerlong is kleiner omdat het hart ruimte links van de middellijn inneemt, deze is
onderverdeeld in bovenste en onderste kwab. De afscheidingen tussen de kwabben
heten fissuren.
De pleura is een gesloten zak van sereus membraan (één voor elke long), bevat kleine
hoeveelheid sereuze vloeistof. De long wordt in de zak geduwd en omgeven door twee
lagen, een die aan de long vastzit en een aan de wand van de borstholte.
Pleura vesceralis of pulmonalis: bekleedt de long en bedekt elke kwab, inclusief de
fissuren tussen de kwabben.
Pleura parietalis: bekleedt de binnenkant van de borstwand en het thoracale
oppervlak van diafragma. Blijft los van de aangrenzende structuren in het
mediastinum en gaat rond de randen van de hilus over in pleura visceralis.
Pleuraholte: potentiële ruimte en bevat geen lucht, druk erbinnen is negatief in
vergelijking met de atmosferische druk. Twee lagen worden gescheiden door dun
laagje sereuze vloeistof (pleurale vloeistof), zodat ze over elkaar heen kunnen glijden
en er geen wrijving ontstaat tijdens ademhaling. Als een van de pleura wordt
doorboord wordt lucht in pleurale ruimte aangezogen en een deel of gehele
onderliggende long klapt samen.
, • de structuur en veranderende functies van de diverse niveaus van de
luchtweg beschrijven.
De longen bestaan uit bronchiën en kleinere luchtwegen, alveoli, bindweefsel,
bloedvaten, lymfevaten en zenuwen.
De wanden van de bronchiën zijn bedekt met cilindercellig trilhaarepitheel. Naarmate
de bronchiën zich splitsen en kleiner worden, past de structuur zich aan de functie
aan.
Kraakbeen: stijf kraakbeen zou uitzetting van longweefsel en gasuitwisseling
verstoren, dus is alleen aanwezig in grotere luchtwegen ter ondersteuning. De
bronchiën bevatten ringen van kraakbeen, maar naarmate de luchtwegen splitsen
worden deze ringen steeds kleinere plaatsen en op bronchiolair niveau is er helemaal
geen kraakbeen in de wanden van luchtwegen aanwezig.
Gladde spier: het kraakbeen dat uit de wanden van luchtwegen verdwijnt, wordt
vervangen door glad spierweefsel. Diameter van de luchtwegen kan hierdoor worden
vergroot of verkleind door invloed van autonome zenuwstelsel, hiermee wordt de
luchtstroming in elke long geregeld.
Epitheelbekleding: trilhaarepitheel wordt geleidelijk vervangen door niet-trillend
epitheel en de bevercellen verdwijnen.
• de acties van de belangrijkste ademhalingsspieren beschrijven.
Tussenribspieren: elf paar, vullen de ruimtes tussen de twaalf ribben op
- Musculi intercostales externi: lopen naar onderen en naar voren van onderkant van
een rib naar de bovenkant van de onder gelegen rib. Spelen rol bij de inademing
- Musculi intercostales interni: lopen naar onderen en naar achteren van de onderkant
van een rib naar de bovenkant van onder gelegen rib. Kruisen de vezels van musculi
intercostales externi loodrecht. Worden gebruikt wanneer uitademing actief wordt.
Diafragma: koepelvormige spierstructuur die de borst- en buikholte van elkaar scheidt.
Als het diafragma ontspant is, ligt centrale pees ter hoogte van achtste borstwervel.
Als spier wordt aangespannen, worden spiervezels korter en wordt centrum tendineum
opgetrokken tot hoogte van negende borstwervel, waardoor borstholte langer wordt.
De druk in de borstholte wordt lager en de druk in de buikholte en bekkenholte neemt
toe.
Bijkomende ademhalingsspieren: geforceerde ademhaling wordt geholpen door
sternocleidomastoïde spieren en scalene spieren, verbinden de halswervels aan eerste
twee ribben en zetten de ribbenkast verder uit. Geforceerde uitademing wordt
geholpen door interne tussenribspieren en soms buikspieren, verhogen druk in
borstkast door samenknijpen buikinhoud.
• de mechanische gebeurtenissen beschrijven en vergelijken die
plaatsvinden tijdens inspiratie en expiratie.
Inspiratie: borstkast wordt vergroot door gelijktijdige aanspanning van externe
tussenrugspieren en diafragma. Pariëtale pleura wordt naar buiten getrokken, dit zorgt
ervoor dat de pleura visceralis ook naar buiten wordt getrokken. Hierdoor wordt het
longweefsel naar boven en naar buiten getrokken en samen met de ribben naar
beneden met diafragma. Dit verwijdt de longen en druk binnenin de alveoli en
luchtwegen daalt, lucht stroomt de longen in als poging de luchtdruk en de alveolaire
luchtdruk te stabiliseren. Actief proces, energie voor nodig spieren aanspannen.
In rust duurt inspiratie ongeveer twee seconden.
Expiratie: ontspanning van externe tussenribspieren en diafragma, neerwaartse en
inwaarts beweging van ribbenkast en longen veren elastisch terug. Druk in de longen
stijgt en de lucht wordt uit de luchtwegen geduwd. Na expiratie bevatten de longen
,nog wat lucht en worden door intacte pleura beschermd tegen inklappen. Passief
proces, geen energie voor nodig.
In rust ongeveer drie seconden, pauze voordat volgende cyclus begint.
• de belangrijkste regulatiemechanismen van de ademhaling beschrijven.
Ademhalingscentrum wordt gevormd door groepen zenuwen in medulla oblongata. De
snelheid en diepte van de ademhaling wordt bepaald door de regelmatig ontladende
inspiratoire neuronen. De activiteit wordt geregeld door zenuwen in de pons, in reactie
op prikkels vanuit andere delen van de hersenen. Motorische prikkels die
ademhalingscentrum verlaten gaan naar diafragma en tussenribspieren om
ademhaling te stimuleren.
Chemoreceptoren: receptoren die reageren op veranderingen in de partiële druk van
zuurstof en koolstofdioxide in het bloed en cerebrospinale vloeistof.
Centrale chemoreceptoren: bij hypercapnie (stijging arteriële PCO2) stimuleren de
centrale chemoreceptoren het ademhalingscentrum zodat ventilatie van de longen
toeneemt en arteriële PCO2 afneemt. Deze gevoeligheid voor arteriële PCO2 is
belangrijke regelmechanisme bij normale bloedgashaarden. Hypoxemie (verlaging
PCO2) heeft hetzelfde effect maar minder uitgesproken, substantiële verlaging zorgt
voor ademhalingsdepressie.
Perifere chemoreceptoren: liggen in aortaboog en in carotislichaampjes, reageren op
veranderingen van CO2- en O2- concentratie van bloed maar zijn veel gevoeliger voor
kooldioxide dan zuurstof. Lichte stijging van CO2-concentraties activeert receptoren
waardoor zenuwprikkels naar ademhalingscentrum gestuurd worden. Dit stimuleert
onmiddellijke toename in snelheid en diepte van ademhaling. Stijgende zuurtegraad
van het bloed stimuleert perifere chemoreceptoren, met gevolg toegenomen
ventilatie, verhoogde CO2-uitscheiding en hogere pH van het bloed. Ondersteunen ook
de regulatie van bloeddruk.
Bij lichaamsoefeningen wordt ademhaling sneller en dieper om te voldoen aan hogere
zuurstofvereisten van de spieren die worden gebruikt. Actieve spieren produceren
grotere hoeveelheid CO2, stimuleert centrale en perifere chemoreceptoren. Als
lichaamsoefeningen zijn gestopt, gaat intensievere ademhaling door om voldoende
zuurstof te leveren en het tekort aan te vullen. Voornamelijk de zuurstof die nodig is
om afvalstoffen te verwijderen.
• het transport van zuurstof en koolstofdioxide in het bloed beschrijven.
Zuurstof: wordt door bloed meegevoerd als oxyhemoglobine (98,5%), zeer chemische
verbinding met hemoglobine en opgelost in het plasma (1,5%).
Oxyhemoglobine is instabiel en onder bepaalde omstandigheden ontbindt het snel,
hierdoor komt zuurstof vrij. Factoren die ontbinding versnellen zijn lage
zuurstofconcentratie, lage pH en verhoogde temperatuur. Actieve weefsels
produceren extra koolstofdioxide en warmte, dit leidt tot verhoogde afgifte van
zuurstof. Hierdoor komt zuurstof beschikbaar in de weefsels die dit nodig hebben.
Oxyhemoglobine is helderrood en gedeoxygeneerde hemoglobine blauwpaars van
kleur.
Koolstofdioxide: een van de afvalstoffen van de stofwisseling. Wordt uitgescheiden
door de longen en getransporteerd: als waterstofcarbonaationen (HCO3-) in plasma
(70%), een gedeelte wordt meegevoerd door erytrocyten, losjes verbonden met
hemoglobine als carbaminohemoglobine (23%) en een gedeelte wordt opgelost in het
plasma (7%).
De concentratie van kooldioxide moet nauwkeurig bestuurd worden omdat een teveel
of gebrek tot aanzienlijke verstoring van zuur-base-evenwicht kan leiden. Voldoende
CO2 is essentieel voor bicarbonaatbuffersysteem dat tegen pH-daling in lichaam
beschermt. Overmatig CO2 leidt tot een vermindering van pH in het bloed omdat het
in lichaamswater oplost en koolzuur vormt.
• De functies van de pleura beschrijven.
Uitzetting van de longen (tegengaan inklappen longen) door:
, - Per long twee pleurabladen (per long een) en pleuravloeistof daartussen —>
oppervlaktespanning (pleuravloeistof ligt in de pleuraholte)
Bij ontstoken pleura gaat ademhaling pijn doen.
• De pulmonale bloedtoevoer beschrijven.
Bloedtoevoer van de longen.
Arteria pulmonalis (longslagader) zuurstofarm
Vena pulmonalis (longader) zuurstofrijk
Arteria bronchialis (bronchusslagader) zuurstofrijk
Vena bronchialis (bronchusader) zuurstofarm
Externe respiratie, van buiten naar binnen in het lichaam
Interne respiratie, in het lichaam, vanuit het bloed naar de weefsels. Zuurstof nodig.
• De invloed van het autonome zenuwstelsel op de gladde spiercellen van
de bronchiolen uitleggen.
Autonome zenuwstelsel
- Sympathische zenuwstelsel; invloed op bronchiolen is dat ze wijder open staan en er
meer zuurstof komt.
- Parasympatische zenuwstelsel; invloed op bronchiolen is dat ze nauwer worden
zodat er meer rust komt.
• De normale ademfrequentie in rust benoemen.
Normale ademhalingsfrequentie
Volwassenen: 12 tot 20 ademhalingen per minuut
Jonge kinderen: 20 tot 25 ademhalingen per minuut
Zuigelingen: tot 40 ademhalingen per minuut
• Een definitie geven van de termen compliantie, elasticiteit en
luchtwegweerstand.
Elasticiteit: vermogen van de long om weer oorspronkelijke vorm aan te nemen. Te
weinig zuurstof bij probleem hieraan.
Compliantie: hoeveelheid spanning die nodig is om alveoli op te blazen, surfactant
verlaagt oppervlaktespanning.
Luchtwegweerstand: wat is het effect op de inspanning van een hogere
luchtweerstand, eerder met grotere hoeveelheid lucht door smalle doorgang,
vermoeiend.
• De voornaamste longvolumes en longcapaciteiten beschrijven.
Inspiratoire reservevolume (IRV): 3100 ml inademing
Teugvolume (TV): 500 ml normaal
Expiratoire reservevolume (ERV): 1200 ml uitademing
Residuaal volume (RV): 1200 ml reserve/rest wat over blijft na maximale ademhaling
• Het onderscheid tussen het kleincellig en niet-kleincellig longcarcinoom
benoemen.
Kleincellig longcarcinoom bestaat uit kleine cellen die zich snel delen en zich snel door
het lichaam verspreiden, bij diagnose meestal al gemetastaseerd.
SCLC (Small Cell Lung Carcinoma): kleincellig longcarcinoom (20%)
- Metastasen mogelijk naar bloedbaan
NSCLC (Non Small Cell Lung Carcinoma): niet-kleincellig longcarcinoom (80%)
- Gunstigere overleving
Stadiëring: TNM Indeling
Tumor 1-4 (lokale uitbreiding)
Nodus 0-3 (lymfeklieruitzaaiing)
Metastasering 0-1 (wel of niet uitgezaaid op afstand)
• De definitie, risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen,
diagnostiek, behandeling, complicaties, prognose en preventie van
longkanker beschrijven.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juliavanderschoot5. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.55. You're not tied to anything after your purchase.