100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Klinische neuropsychologie UU, ISBN: 9789024402830 Klinische Neuropsychologie () $5.35
Add to cart

Summary

Samenvatting Klinische neuropsychologie UU, ISBN: 9789024402830 Klinische Neuropsychologie ()

 12 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Deze samenvatting bevat alle leerstof uit het boek 'Kessels, Eling, Ponds, Spikman & Van Zandvoort. Klinische neuropsychologie. ISBN 2830. Uitgeverij Boom, Amsterdam', aangevuld met de informatie uit de hoorcolleges. Het is dus een samenvatting van alle leerstof voor het eindtentamen (in 2020/2021)...

[Show more]

Preview 4 out of 38  pages

  • No
  • Hoofdstuk 1 t/m 23 + 25
  • April 13, 2022
  • 38
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting Klinische Neuropsychologie

Hoorcollege 1 (H1,2,3 & 13)
Klinische neuropsychologie: bestuderen van relatie tussen hersenen en gedrag, bij gezonde
personen en patiënten.

Geschiedenis:
Oudheid
• Hippocrates (4e eeuw v.Chr.): gedrag en gevoel zijn het resultaat van het functioneren van de
hersenen → ‘de hersenen zijn de zetel van het intellect’
• Aristoteles (384-322 v.Chr.): de geest is apart en onafhankelijk van het lichaam en de zintuigen
→ de zintuigen zetelen in het hart.
• Grieken en Romeinen: het lichaam kent een balans tussen water, vuur, bloed en slijm →
verstoring leidt tot ziekte.
Late oudheid
• Celtheorie: de mens bestaat uit 3 zielen (voor overleven, ondernemen van activiteiten en een
hogere-orde ziel voor het verschil tussen goed en kwaad). De hogere-orde ziel (het intellect)
bevindt zich in de hersenventrikels (Herophilus en Galen). Dit werd onderverdeeld in 3 cellen:
1. (Sensus Communis) verzamelt alle zintuigelijke informatie en vormt een beeld.
2. Presentatie van het beeld.
3. (memoria) opslaan van het beeld.
• Fysiognomie: de opvatting dat het uiterlijk van iemand iets zegt over de persoonlijkheid.
Vanaf de Renaissance (14e eeuw)
• Descartes (17e eeuw): de mens bestaat uit het lichaam (res extensa) en de geest (res cogitans).
De geest is een bestuurder en bevindt zich in de pijnappelklier/epifyse.
• Gall (19e eeuw): alle psychologische functies zijn aangeboren → Lokalisatie: de geest is niet een
algemeen informatieverwerkingssysteem (celtheorie), maar er bestaan specifieke, aparte
organen voor elke vaardigheid. Dit is voor iedereen hetzelfde, maar de grootte van elk specifiek
orgaan kan verschillen → Frenologie: aan de hand van de schedelvorm kijken welke
onderliggende functies goed ontwikkeld zijn en welke niet. Knobbels achter de oren =
agressiviteit. Uitpuilende ogen = goed in taal en geheugen. Dit was de eerste basis van de
neurowetenschap. De geest bevond zich in de cortex.
• Clinico-anatomische methode: aan de hand van verschillende patiënten en hun hersenfuncties
kijken welk hersengebied welke functie heeft (Phineas Gase, patiënt TAN, etc.) →
o Enkelvoudige dissociatie: selectieve uitval voor taak A (complex) maar niet op taak B
(simpeler), terwijl in de praktijk is aangetoond dat iemand die uitval toont op taak B ook
uitval heeft op taak B.
o Dubbele dissociatie: twee patiënten met andere leasies en precies tegenovergestelde
uitval in functies. Bijv. patiënt 1 kan wel spreken (Broca), maar heeft geen taalbegrip
(Wernicke) en patiënt 2 heeft dit andersom.
• Associationisme: alles is aangeleerd (Locke).
• Holisme (begin 20e eeuw): reactie op lokalisatie (von Monakow) → het idee dat er meer
samenhang is tussen hersengebieden en dat deze altijd samenwerken → Gestaltbeweging
kwam sterk op: het geheel is meer dan de som der delen.
• Luria: vond een balans tussen lokalisatie en holisme → de hersenen vormen één complex
systeem waarin meerdere subsystemen een eigen bijdrage leveren aan een gezamenlijke
activiteit. Daarnaast zijn de hersenen flexibel en adaptief waardoor gedragsstoornissen nooit
direct gerelateerd kunnen worden aan de intactheid van specifieke regionen (holistisch).

, Daarentegen wist hij wel zeker dat een nauwkeurige analyse een specifiek gestoorde factor kon
aantonen (lokalisatie) → een model met 3 gebieden:
1. Subcorticaal: regulatie van waakzaamheid en aandacht.
2. Posterieur: informatieverwerking.
3. Anterieur: organisatie van gedrag.
➔ Elk gebied bestaat uit primaire, secundaire en tertiaire verwerkingsniveaus: voor modaliteits-
specifieke zintuigelijke informatie → voor verwerking en het geven van betekenis → voor
multimodale integratie, het vormen van intenties en gedragsevaluatie.

Moderne neuropsychologie
• Vanaf 1960 steeds meer een vakgebied voor psychologen (i.p.v. medici), door:
o Geschwind: stimuleerde mensen om op zoek te gaan naar specifieke centra en
verbindingen om hersenfunctionering in kaart te brengen.
o Sperry: onderzocht de effecten van een ‘split-brain’ operatie (doorsnijden van het corpus
callosum bij epilepsie).
• Steeds meer een klinische discipline → Benton: één van de vaders van de klinische
neuropsychologie.
• Ontwikkeling van empirische, gestandaardiseerde onderzoeksmethoden.

Module (Fodor): een aangeboren, domeinspecifieke, zelfstandige en neuraal autonome (deelt geen
processen met andere modules) eigenschap → Bijv. de taalmodule.
Algoritmes: regels die nodig zijn om bepaalde informatie (input) om te zetten (→ output). Marr: gaat
uit van een seriële verwerking (informatie wordt omgezet naar een volgend niveau van
representatie. Later is echter ontdekt dat er ook sprake is van parallelle verwerking.
Objectagnosie: stoornis in het herkennen van objecten.

Connectionistische modellen: computerprogramma’s die cognitieve functies en hersennetwerken
kunnen nabootsen. Leerprocessen versterken verbindingen en zo ook responsen, waardoor patronen
gecreëerd worden. Overeenkomsten met de hersenen:
• Het model is zuinig (leert via trial and error).
• Graceful degredation: als knopen (cellen) beschadigen valt niet gelijk de hele functie uit maar
enkel een deel van de informatie.
• Content addressability: een klein deel van de informatie kan het hele geheugenspoor activeren.
Een punt wat niet overeenkomt is dat het model wel beschrijft, maar niet verklaart.

Diagnostische cyclus van de neuropsychologie:
• Klachtenanalyse
• Probleemanalyse
• Diagnosestelling
• Indicatiestelling
➔ Na elke stap worden er hypotheses opgesteld die getoetst worden door middel van
neuropsychologisch onderzoek (NPO).

Neuropsychologisch onderzoek (NPO) kan bestaan uit:
• Anamnese: de patiënt vragen naar klachten, opleiding, werk, medicatiegebruik en medische
voorgeschiedenis. Doorvragen is hierbij erg belangrijk. Geeft een eerste indruk van de
cognitieve vermogens, het ziekte-inzicht en het gedrag.
• Heteroanamnese: gesprek met een naaste of bekende van de patiënt. Vooral onmisbaar bij
frontotemporale dementie, omdat de patiënt zelf geen ziekte-inzicht heeft en
persoonlijkheidsverandering vaak niet door de patiënt genoemd wordt.

, • Psychometrische testbatterij: screeningsinstrument waarbij het cognitief functioneren in korte
tijd in brede zin systematisch wordt onderzocht. Vaak wordt een flexibele testbatterij gebruikt,
wat meer werk kost omdat deze specifiek afgesteld wordt op de klachten en de vraagstelling.
• Observatie: moet losstaan van interpretaties (patiënt huilt i.p.v. patiënt is verdrietig).
• Specifieke functietests
• Vragenlijsten
➔ Een NPO is altijd hypothese toetsend. Er moet rekening gehouden worden met:
o Stoorfactoren → onderpresteren: bijv. door vermoeidheid, stimuleren of nabootsen van
niet-bestaande symptomen of aggraveren (bestaande symptomen aandikken) →
symptoomvaliditeitstest.
o Differentiaaldiagnose: zijn er eventueel andere verklaringen voor de symptomen?
o Validiteit en betrouwbaarheid → Face validiteit (meet de test wat het op het eerste
gezicht lijkt te meten?), inhoudsvaliditeit (is de test representatief voor het construct?),
begrips-/constructvaliditeit (in hoeverre verwijst het resultaat naar de cognitieve functie?),
criteriumvaliditeit (predictieve en concurrente validiteit) en ecologische validiteit (hoe
goed is de score te generaliseren naar het gedrag in de normale omgeving).

Schriftelijke rapportage: bedoeld voor de verwijzer.
Mondelinge rapportage: bedoeld voor de patiënt, teamoverleg of een gesprek met de verwijzer. Het
rapport moet echter eerst besproken worden met de patiënt voordat het aan derden wordt getoond.

Behandeling
• Rekening houden met kenmerken van de specifieke patiënt (hersenletsel, cognitie,
persoonlijkheid).
• De neuropsycholoog heeft een regisseursrol: bewaken van het behandelplan, leertempo en de
leermethoden.

Klinisch neuropsychologisch onderzoek: focus op een nadere typering van het ziektebeeld, de
bruikbaarheid van een testinstrument en het verloop van een ziekte analyseren.
Fundamenteel onderzoek: focus op het vergroten van het begrip met betrekking tot de stoornis en
gerelateerde hersenstructuren.
Substractiemethode: de score/reactietijd op een simpelere conditie – de score op een complexere
taak = het activatielevel. Er is hierbij echter een onbetrouwbaarheid van de verschilscore, maar dit
kan gecompenseerd worden met variantieanalyse/factorieel design.
Patiëntgebonden onderzoek: single case studies → testscore van een patiënt vergelijken met een
normgroep of intra-individueel onderzoek (specifieke taken afnemen en de condities met elkaar
vergelijken). Hierbij moet gebruik worden gemaakt van Crawford statistieken.

Beloopstudies:
• Longitudinaal → belangrijke stoorfactor: test-hertest effect / leereffect.
• Crosssectioneel (of gecombineerd met longitudinaal)
• Behandelstudies: er hier gekeken naar het specifieke effect van de behandeling door middel
van voor- en nametingen. Generalisatie naar het dagelijkse leven is hierbij belangrijk →
Multiple baseline design: meerdere voormetingen doen om te achterhalen of er sprake is van
spontaan herstel.
• Controletaak: als een patiënt behandeld wordt voor functie A mag er geen verbetering
optreden voor functie B na behandeling. Ook moet gelet worden op een placebo/Hawthorne-
effect → Cross-over design: training geven voor functie A en vervolgens de prestatie op functie
A en B meten. Dit wordt ook andersom gedaan en er mag alleen verbetering optreden bij de
getrainde functie (specifiek effect).

, • Randomisatie-toets/permutatietoets: de kans op een bepaald patroon analyseren wanneer de
testafnames op willekeurige momenten in de tijd zijn afgenomen.

De SCED-schaal: tien kwaliteitscriteria waaraan een single-case studie moet voldoen. Hier hoort het
criterium van ‘randomized controlled trial’ (RCT) bij: patiënten worden willekeurig in één van de
condities (experimenteel of controle) geplaatst.

Intelligentie
• Classificatie → G-factor vs. meerdere factoren:
o Galton: hoe slimmer een persoon, hoe beter het neurale netwerk → één eigenschap van
het zenuwstelsel is verantwoordelijk voor intelligentie.
Spearman: noemde het de G-factor. Deze factor omvat mentale energie en is erfelijk.
o Thurstone: ontwikkelde de factoranalyse van intelligentie → 7 primaire vaardigheden:
woordvloeiendheid, ruimtelijk visualisatievermogen, perceptuele snelheid, verbaal begrip,
cijfervaardigheid, associatief geheugen en redeneervermogen.
Gardner: 7 mentale bronnen voor informatieverwerking, elk voor een bepaalde activiteit
→ talige, ruimtelijke, mathematische/logische, intrapersoonlijke, interpersoonlijke,
lichamelijke en muzikale bron.
Sternberg: erkent de g-factor wel, maar er zijn ook specifieke vormen van intelligentie →
analytische, synthetische en creatieve/praktische intelligentie.
• Meetinstrumenten:
o Standford-Binet Intelligence Test (Binet): oorspronkelijk om te bepalen of een kind
geschikt was voor onderwijs → Terman: ontwikkelde de term IQ (verhouding van
chronologische leeftijd en mentale leeftijd → M=100, SD=15).
o Wechsler Adult Intelligence Test (WAIS; Wechsler): verbaal IQ (VIQ) vs. nonverbaal IQ
(PIQ) → 4 scores (WAISIV): verbaal begrip, perceptuele organisatie, werkgeheugen en
verwerkingssnelheid
o Catell: gekristalliseerde (pasklare kennis en vaardigheden) en vloeiende intelligentie
(capaciteiten inzetbaar in nieuwe probleemsituaties / toepassen / inzicht). Bij ouder
worden neemt de vloeiende intelligentie sneller af dan de gekristalliseerde intelligentie.
o Raven Progressieve Matrices (RPM): ‘cultuuronafhankelijke test’. Gebruik van matrices
met een ontbrekend deel → welk figuur past op de lege plek?
o Snijders-Oomen-Nonverbale intelligentieschaal (SON): ontwikkeld voor dove kinderen →
alleen nonverbale vaardigheden.
o Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV): meet vocabulaire door middel van
uitspraak van 50 (leen)woorden.
• Erfelijkheid:
o Intelligentie is voor 85% erfelijk → vooral afhankelijk van de fronto-pariëtale netwerken.
Laesies hieraan zijn gerelateerd aan lage IQ-scores bij tests voor vloeibare intelligentie.
o Hogere diersoorten hebben grotere hersenen, groter gewicht en meer gyri en sulci.
Bepaalde hersenstructuren zijn erfelijk, waaronder de hoeveelheid grijze stof in de frontale
gebieden. Ook de witte stof integriteit hangt samen met IQ en is erfelijk.
o Neurale-efficiëntiehypothese: intelligente mensen hebben minder hersenactiviteit nodig
om tot dezelfde prestaties te komen bij het uitvoeren van een taak.
o DTI-meting: analyse van hoe goed de bekabeling (witte stof) in de hersenen is. DTI-data
van de linker hemisfeer is gecorreleerd aan het VIQ en PIQ → intelligentie is sterk
gecorreleerd aan de kwaliteit van de zenuwbanen.
o Jensen: genetische oorzaak verklaart het verschil tussen zwarten en blanken →
Leren/geheugen en abstract redeneren (blanken scoren beter op het laatste).

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Silkeverboom. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.35
  • (0)
Add to cart
Added