100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting superdiversiteit: het beroep, de ander en ik $7.05   Add to cart

Summary

Samenvatting superdiversiteit: het beroep, de ander en ik

 8 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Duidelijke en uitgebreide samenvatting van het boek Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie.

Preview 4 out of 33  pages

  • April 14, 2022
  • 33
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting superdiversiteit het beroep, de ander en ik

Week 1:

Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie H1.1 en 1.3
Ontwikkelingspsychologie = de studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit
gedurende het hele leven. Dus vanaf de conceptie tot aan de dood.

Ontwikkelingsfasen:
- Prenatale periode; conceptie-geboorte
- Baby 0-1 jaar
- Dreumes 1-2 jaar
- Peuter 2-4 jaar
- Kleuter 4-6 jaar
- Basisschoolkind 6-10 jaar
- Pubertijd 10-14 jaar
- Adolescentie 14-22 jaar
- Jongvolwassenheid 22-35 jaar
- Middenvolwassenheid 35-55 jaar
- Late volwassenheid 55-65 jaar
- Oudere 65+
 Vaak zijn dit geen ‘harde grenzen’, soms hoort iemand qua leeftijd in een bepaalde fase
maar qua ontwikkeling niet.
 De fasen zijn ook cultureel bepaald. Het kan per land verschillen, denk aan Afrika waar er
geen onderscheid is in adolescentie en jongvolwassenheid bijvoorbeeld.

Normatieve ontwikkeling = de algemene veranderingen die kinderen laten zien naarmate ze
ouder worden. Dit is vaak zo in de eerste jaren van de levensfasen. Dit patroon is een ‘norm’
geworden, waaraan de ontwikkeling van een kind gemeten kan worden. Wat de norm is wat
normaal/gangbaar is voor een bepaalde leeftijd (bijvoorbeeld praten vanaf bepaalde leeftijd)
 Later krijgen omgevingsfactoren een grotere invloed op de ontwikkeling, dit zorgt voor
meer variatie in de ontwikkeling.
 Nog later krijgen individuele ervaringen een grotere impact op de ontwikkelingsverloop.
Ook dit zorgt voor variatie tussen mensen.

Ontwikkelingsthema’s:
- Fysieke ontwikkeling = ontwikkeling van je spieren, botten, hersenen, etc.
- Motorische ontwikkeling = bewegen, kleine dingen oppakken, etc.
- Perceptuele ontwikkeling = zintuigelijk waarnemen, kunnen ruiken, zien, etc.
- Cognitieve ontwikkeling = intellectuele vermogens zoals denken, begrijpen en
geheugen
- Sociale ontwikkeling = de ontwikkeling en verandering van sociale relaties
- Emotionele ontwikkeling = het gevoelsleven
- Persoonlijkheidsontwikkeling = eigenschappen die bij jou horen
- Sensuele/seksuele ontwikkeling = eigen lichaam ontdekken, lustbeleving, ontdekken
tot wie je je aangetrokken voelt
- Morele ontwikkeling = wat goed en fout is

1

, - Taalontwikkeling = verbale vermogens, communicatie

Ontwikkelingskenmerken:
- Cumulatief proces: je leert iedere keer iets bij zonder dat er iets af gaat.
Vaardigheden en ervaringen bouwen op elkaar voort. Elke nieuwe fase in de
ontwikkeling bevat dus ook de ervaringen uit de vorige fase.
- Differentiatie proces: specifieke vaardigheden ontstaan uit algemene vermogens.
Ieder mens heeft bepaalde vermogens die heel gedifferentieerd zijn. Het is een
algemene vaardigheid, je hebt het je nog niet helemaal eigen gemaakt en dit ga je
steeds verder ontwikkelen en eigen maken.
- Georganiseerd: het ontstaat niet toevallig, maar gebeurt in een bepaalde fase. Het
heeft vaste patronen. Je leert bijvoorbeeld niet eerst lopen en daarna pas kruipen.
- Holistisch: alle aspecten van een persoon samen veranderen en integreren met
elkaar. Dus een volledig mogelijk beeld van iemand schetsen. Bijvoorbeeld een baby
kan iets zien en later er ook gericht naar grijpen, er komt een coördinatie tussen deze
twee.

Ontwikkelingsverloop:
- Continu proces waarbij een persoon voortdurend verandert. De ontwikkeling
verloopt geleidelijk zonder snelle en abrupte veranderingen. Denk ook aan
lichamelijke processen, zoals haar verliezen, huidcellen, etc.
- Kwantitatieve veranderingen: in het getalsmatig, er komen steeds meer
vaardigheden bij. Eerst kan een baby alleen brabbelen, dan lopen, etc.
OF:
- Kwalitatieve veranderingen: de vaardigheden worden beter.
- Discontinu proces: het verloopt niet altijd even organisch, veranderingen kunnen
ineens versnellen of vertragen. Er zit niet altijd hetzelfde tempo in.
 Ontwikkelingspsychologen zijn het erover eens dat deze twee verlopen naast elkaar
kunnen bestaan. Het lijkt er namelijk op dat de menselijke ontwikkeling bestaat uit
veranderingen die geleidelijk verlopen en veranderingen die snel en abrupt plaatsvinden.

Gevoelige perioden: een specifiek moment tijdens de ontwikkeling waarbij de ontwikkeling
versneld vooruitgaat en er een hoge gevoeligheid bestaat voor stimulans uit de omgeving.
Denk aan de taalverwerving tijdens het eerste jaar of de hechting. Op een later moment is
het erg lastig om deze achterstand nog bij te sturen. Een kind stelt zich extra ontvankelijk op.
De ontwikkeling van het kind gaat ineens heel snel vooruit.
 Sommige ervaringen zijn dus extra belangrijk op specifieke momenten in de
ontwikkeling.

Nature-nurturedebat:
- Nature: alle erfelijke eigenschappen (aangeleerd)
- Nurture: alle ervaringen die een persoon opdoet (opvoeding).
 Onlosmakelijk met elkaar verbonden; de een kan niet zonder de ander. Denk bijvoorbeeld
aan dat je ouders heel lang zijn, waardoor jij waarschijnlijk ook lang zal worden (nature).
Maar als jij door jouw omgeving wordt verwaarloosd zal je lichaam niet zo snel groeien
(nurture).


2

, Vaak is het meer een schaal, met aan beide kanten de twee uitersten. Soms ligt het een
beetje in het midden of iets meer naar nurture/nature, maar bijna nooit helemaal.
 Soms zijn deze twee ook heel erg in elkaar verstrengeld. Bijvoorbeeld je hebt sportieve
ouders, maar hoe groot is de kans dan dat dit in je genen zit en niet beïnvloed is door de
opvoeding.

Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie H3
Zygote: als de zaadcel en eicel samenkomen vormen zij een nieuwe eencellige zygote. Dit
wordt ook wel de bevruchting of conceptie genoemd.

Prenatale periode:
 Germinale stadium: de conceptie tot en met de eerste twee weken erna. De zygote
reist naar de baarmoeder. Daar begint het met celdeling.
 Embryonale stadium: het organisme heeft zich stevig genesteld in de
baarmoederwand. Van 2 tot 8 weken na de conceptie.
 Foetale stadium: typische kenmerken van een mens ontwikkelen zich en herken je er
een mens in. Van 9 weken tot aan de geboorte.

De geboorte:
 Ontsluitingsfase: de weeën worden steeds heftiger en de baarmoedermond opent
zich steeds meer.
 Uitdrijvingsfase: het hoofd van de baby komt met iedere wee steeds meer naar
buiten. Uiteindelijk komt de hele baby eruit.
 Nageboorte: nadat het kind is geboren volgen de navelstreng en de placenta.
 De baby wordt onderworpen aan een medisch onderzoek aan de hand van de apgar-
score; een meetsysteem om de algemene gezondheidstoestand van de baby te bepalen. Er
wordt een score toegekend aan 5 aspecten; de huidskleur, hartslag, reflexen, spierspanning
en ademhaling.

Onze genen zitten in de chromosomen, welke in elke cel van ons lichaam terug te vinden
zijn. Ieder mens heeft 46 chromosomen, die georganiseerd zijn in 23 paren. Ieder paar bevat
dus 1 chromosoom van je vader en 1 van je moeder. Alle paren bevatten gelijksoortige
chromosomen, alleen het 23e paar niet. Dit paar bepaalt het geslacht. Een eicel draagt altijd
het X-chromosoom. De man kan zowel het X-chromosoom als het Y-chromosoom bijdragen.
 Als ze samenkomen kan dit dus leiden tot twee combinaties. XX wordt een meisje en XY
een jongen.

Tweelingen:
- Monozygote tweeling: eeneiige tweeling, tijdens de celdeling ontstaan er twee
groepjes cellen. Zij hebben exact dezelfde genencombinatie.
- Dizygote tweeling: twee-eiige tweeling. De vrouw had tijdens haar eisprong twee
eicellen beschikbaar die beide zijn bevrucht. Iedere eicel en iedere spermacel zorgen
voor een andere genencombinatie, waardoor zij niet identiek zijn.

Erfelijkheid:




3

, - Dominante eigenschap = de overheersende eigenschap die wel tot uiting komt.
Bijvoorbeeld donkere ogen van je vader geërfd. (Mendel heeft dit onderzocht door
middel van planten met groene en gele erwten).
- Recessieve eigenschap = of het tot uiting komt houdt heel erg in hoe je je leven
vormt. Je hebt wel de aanleg meegekregen, maar hoeft niet tot uiting te komen.
(Denk weer aan het experiment van Mendel; sommige planten hadden alleen de
groene erwten maar hun nakomelingen wel gele. Zij hebben het dus wel bij zich
gedragen maar is niet tot uiting gekomen).
 Genotype = het kenmerk dat niet tot uiting komt en dus niet te zien. Fenotype = het
kenmerk dat wel tot uiting komt en daarmee dus te zien is. Denk aan oogkleur: iemand kan
de combinatie bruin-blauw hebben. Blauw is dan het genotype en bruin het fenotype, omdat
dit de dominante eigenschap is en diegene bruine ogen heeft.

Omgevingsfactoren:
 Teratogene effecten: effecten van de prenatale omgevingsinvloeden, dus de omgeving
heeft al invloed tijdens de prenatale periode. Denk aan:
- Alcoholgebruik: kinderen lopen het risico het foetale alcoholsyndroom (FAS) op te
lopen. Zij laten neurologische afwijkingen zien: mentale beperking, leerproblemen,
aandacht stoornissen en hyperactiviteit. Maar ook fysiek is dit te zien: kleine schedel,
vlak gezicht, smalle oogspleetjes, dunne bovenlip, laag ingeplante oren en
groeistoornissen.
- Roken: er is minder zuurstof voor het kind, waardoor de ademhaling vertraagt en de
hartslag toeneemt. Hierdoor is er een grotere kans op een miskraam en sterfte in de
babytijd.
- Drugs: afhankelijk van de soort drugs. Vaak laaggeboortegewicht, sneller geïrriteerd
en afgeleid, ademhalingsproblemen, ontroostbaar. Vaak komen zij ook verslaafd ter
wereld en moeten zij afkicken.
- Medicijnen
- Ziekte
- Stralingen en chemische stoffen
- Ondervoeding
- Leeftijd van de moeder
- Stress

Erfelijke en genetische aandoeningen:
- Dominante overerving = de overheersende eigenschap die wel tot uiting komt.
Bijvoorbeeld donkere ogen van je vader geërfd.
- Recessieve overerving = of het tot uiting komt houdt heel erg in hoe je je leven
vormt. Je hebt wel de aanleg meegekregen, maar hoeft niet tot uiting te komen.
- Genetische stoornis = de genen zijn beschadigd waardoor er een stoornis optreedt.
- Aanlegstoornis = iets waar je aanleg voor hebt.

Problemen rondom de bevalling:
- Prematuur: kwetsbaarder. Afhankelijk van geboortegewicht.
- Zuurstoftekort
- Postmatuur: baby’s die te lang in de baarmoeder blijven. De bloedtoevoer kan
minder worden en de bevalling lastiger door de grootte van de baby.

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller frederiquev. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

80467 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.05
  • (0)
  Add to cart