Zeer uitgebreide en volledige uitwerking van de werkgroepen van het vak Strafrecht 3. De vragen zijn stapsgewijs uitgewerkt inclusief de voorgeschreven jurisprudentie
, Week 1
Chronologisch verhaal doorlopen met de verdachte staat deze werkgroepen centraal.
Wat zijn de key elementen van de werkgroep opdracht.
I. Algemene vragen
1. a. Wat houdt het materiële begrip ‘verdachte’ in? En waar vind je dit begrip in de wet?
Zie artikel 27 eerste lid. Verdachte is degene tegen wie (op grond van feiten en omstandigheden) een redelijk
vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat. Het betreft een materieel criterium. (§7.2.1 en 7.2.2).
1. b. Wat houdt het formele begrip ‘verdachte’ in? En waar vind je dit begrip in de wet?
Zie artikel 27 tweede lid. Verdachte is degene die wordt vervolgd. Slechts een technische en kleurloze
omschrijving. (§7.2.1 en 7.2.3).
1. c. Voordat de vervolging is aangevangen, geldt in ons stelsel het materiële begrip ‘verdachte’. Kunt u
beredeneren dat en waarom in die fase het begrip ‘verdachte’ desondanks toch ook een zeker ‘formeel’
karakter heeft?
Antwoord: De rechtspositie van de persoon die wordt vervolgd moet worden geregeld onafhankelijk van de
vraag of ten aanzien van die persoon (nog) een redelijk vermoeden van schuld bestaat. Het enkele feit dat hij
wordt vervolgd, maakt dat noodzakelijk. Zodra een burger is aangemerkt als verdachte heeft hij bepaalde
rechten, namelijk het recht op rechtsbijstand en het recht een bezwaarschrift in te dienen. Het vervult een
waarborgfunctie (§7.2.3)
Als iemand – voordat hij wordt vervolgd – door een opsporingsambtenaar als verdachte wordt aangemerkt,
terwijl niet is voldaan aan de vereisten van art. 27 lid 1, kan de verdachte desondanks een beroep doen op de
rechten die aan verdachten toekomen, zoals het recht om een raadsman te consulteren voorafgaand aan het
eerste politieverhoor. Of iemand dat recht kan inroepen is dus niet afhankelijk van de vraag of is voldaan aan
art. 27 lid 1 maar van de vraag of iemand (terecht of onterecht) als verdachte wordt aangemerkt. Dat duidt op
een ‘formeel’ verdenkingsbegrip, ondanks dat (o.g.v. art. 27 lid 1) in die fase van het onderzoek het ‘materiële’
verdenkingsbegrip geldt. Art. 27 lid 1 lijkt zo bezien vooral bedoeld te zijn om grenzen te stellen aan de
bevoegdheden van opsporingsambtenaren en niet aan de rechten van de verdachte.
Zie 1. (I) overtreding bepaling Opiumwet (nu: art. 2 onder C; aanwezigheid heroïne) en (II) art. 180 Sr
(‘wederspannigheid’) (NB ‘bezit’ van heroïne is geen wettelijke term (meer)).
(§7.2.3)
2a. Waar in de wet is het pressieverbod geregeld en wat houdt dit in?
Antwoord: Artikel 29 lid 1. SvDe verhorende rechter of ambtenaar moet zich onthouden van “alles wat de
strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd”.
Het gaat niet enkel om martelingen of ander fysiek geweld maar ook om bedreiging met een langer voorarrest of
zwaardere straf (7.3.1)
2b. Waar in de wet is de cautie geregeld en wat houdt dit in?
Antwoord: Artikel 29 lid 2. De verplichting om voor het verhoor de verdachte te wijzen op zijn zwijgrecht.
Hierdoor weet zowel de verdachte als de opsporingsambtenaar wat zijn positie is tijdens het verhoor. Geldt voor
alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord. (§7.3.2/7.3.3)
2c. Welk beginsel ligt aan het betreffende artikel ten grondslag?
Antwoord: Het nemo tenetur –beginsel Een wettelijk spreekplicht voor een verdachte is verboden op grond van
art. 6 EVRM. De wetgever is gebonden aan het nemo tenetur-beginsel. (§7.3.1, 3.4.2).
3. Wanneer spreekt men van verhoor in de zin van artikel 29 Sv?
De Hoge raad: als verhoor in de zin van art. 29 Sv worden beschouwd alle vragen aan een door een
opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd
strafbaar feit. (§7.3.3).
4. “Indien voorafgaand aan het verhoor van verdachte is verzuimd de cautie te geven, mag de verklaring
van verdachte nimmer als bewijs worden gebruikt.” Is deze stelling juist of onjuist?
, Antwoord: Deze stelling is te ongenuanceerd (zie ‘nimmer’ in de stelling). In beginsel is de stelling juist, maar
indien aannemelijk is dat de verdachte door het verzuim niet in zijn verdediging is geschaad, mag de verklaring
als bewijs worden gebruikt. (§7.3.3 onderaan).
5. “Gedurende de opsporing mag het verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman worden beperkt op
grond van artikel 46 lid 1 Sv”. Is deze stelling juist of onjuist?
Dit is juist in twee uitzonderlijke situaties kan bevolen worden dat de raadsman niet, of niet onder vier ogen, met
de verdachte mag spreken en dat de brieven die verdachte en raadsman wisselen, niet worden uitgereikt.
1e situatie: als de verdachte tijdelijk in het belang van het onderzoek van bepaalde gegevens onkundig dient te
blijven en het ernstige vermoeden bestaat dat hij daarvan door de raadsman o de hoogte zal worden gesteld. Dat
ernstige vermoeden bestaat als vermoed mag worden dat de raadsman bekend is met de gegevens.
2e situatie: het geval waarin het ernstige vermoeden bestaat dat het vrije verkeer wordt misbruikt om de
opsporing de waarheid te belemmeren. Juist, het vrije verkeer mag worden beperkt. Dit mag niet (meer) indien
het ‘rechtsgeding’ een aanvang heeft genomen door de betekening van de dagvaarding.
6a. Waar in de wet staan de opsporingsambtenaren genoemd?
Zie artikel 141 en 142 Sv gewone en buitengewone opssporingsambtenaren. (§ 9.2.2)
6b. Is deze opsomming limitatief?
Ja. (§9.2.2). (blz 268)
6c. Wat is het verschil tussen de gewone en de buitengewone opsporingsambtenaren?
Het verschil zit in de omvang van de opsporingstaak. De opsproingstaak van een gewoon opsporingsambtenaar
is algemeen, dat wil zeggen niet beperkt tot bepaalde categorieën strafbare feiten. De taak van buitengewoon
opsporingsambtenaren is wel beperkt tot bepaalde strafbare feiten. (§ 9.2.2).
7. Wat verstaat men onder de verbaliseringsplicht? Waar in de wet is dit geregeld?
Antwoord: Artikel 152 Sv: het opmaken van proces-verbaal.
8. Noem twee wetsartikelen waarin de bijzondere positie van de officier van justitie bij de opsporing tot
uitdrukking komt.
Antwoord: Artikel 132a Sv: opsporingsonderzoek onder gezag van de OvJ. Artikel 148 Sv, met name het tweede
lid: geven van bevelen door OvJ. (§9.2.3).
9. “Iedereen is bevoegd tot aanhouding van een verdachte.” Is deze stelling geheel of gedeeltelijk juist?
Eenieder is bevoegd tot aanhouding ingeval van heterdaad (art. 53 Sv). In artikel 128 Sv is ‘heterdaad’
gedefinieerd. Buiten heterdaad zijn alleen opsporingsambtenaren bevoegd tot aanhouding over te gaan (art. 54
Sv).
10. Welke typen opsporingsonderzoek worden in de literatuur genoemd?
Antwoord:
- Klassieke opsporing: uitgangspunt is vermoedelijk gepleegd strafbaar feit
- repressieve controle: spreuren naar mogelijk gepleegde strafbare feiten
- proactieve opsporing: opsporing van toekomstige feiten
- inlichtingenwerk: runnen van informanten
- verkennend onderzoek: verkrijgen van een beeld van een bepaalde sector in de samenleving. (§9.3.2).
11. Wat is kenmerkend voor (het toepassen van) dwangmiddelen?
Antwoord: Zij maken inbreuk op de (grond)rechten van burgers. (§10.1.2).
12. Wat zijn in het kader van de dwangmiddelen steunbevoegdheden en connexe bevoegdheden? En noem
van elk een voorbeeld.
Steunbevoegdheden: ter ondersteuning van een andere bevoegdheid/dwangmiddel. VB: art. 55 Sv : plaatsen
betreden ter aanhouding. Dit ondersteunt de beveogdheid die de burger of de opsporingsambtenaar aan art. 53/54
Sv kan ontlenen.
Connexe bevoegdheden: bevoegdheden die gekoppeld zijn aan de uitoefening van een andere bevoegdheid. VB:
56 Sv: fouilleren. De opsoringsabtenaren zijn onder bepaalde voorwaarden bevoegd de aangehouden verdachte
te fouilleren. Dit kan alleen als de verdachte is gearresteerd overeenkomstig art. 53/54 Sv enkel staande houden
is niet voldoende. (§10.1.5).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marloesmarloes. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.38. You're not tied to anything after your purchase.