Hoofdstuk 1 – Inleiding
1.1 Aard en doel van het strafproces
1.1.1 Een tweeledig hoofddoel
Het strafprocesrecht bestaat uit een geheel van regels die betrekking hebben op toepassing van het
strafrecht in een concreet geval. Het hoofddoel van het strafproces is het verzekeren van een juiste
toepassing van het abstracte materiële recht. Het doel is enerzijds bewerkstelligen dat schuldigen
worden gestraft en anderzijds dat het voorkomen van bestraffen van onschuldigen.
Hoofdstuk 2 – Karakter en gang van het Nederlandse strafproces
2.2 Het inquisitoire en het accusatoire procesmodel
Er zijn 2 procesmodellen te onderscheiden, het inquisitoire en het accusatoire model. Bij de
inquisitoire procedure hebben de rechters een actieve rol bij het onderzoeken van de zaak. Zij
oordelen daarbij op basis van de materiële waarheid en de verdachte is geen partij, maar voorwerp
van onderzoek.
Bij het accusatoire model wordt het geding gezien als conflict tussen 2 gelijkwaardige partijen met
aan de ene kant de private of openbare aanklager en aan de andere kant de aangeklaagde
(verdachte). De rechter heeft een passieve rol en beslist op basis van wat de partijen aandragen.
Het Nederlandse stelsel van strafvordering heeft sterk inquisitoire trekken. Een accusatoir element
van het Nederlandse stelsel is dat de verdachte als volwaardige procespartij wordt gezien.
2.6 Het strafproces in fasen
Het proces is in verschillende fasen te onder te verdelen: opsporing, vervolging, berechting in eerste
aanleg en de rechtsmiddelen (hoger beroep en cassatie).
Opsporing: De opsporing begint vanaf het moment waarop het vermoeden rijst dat een strafbaar feit
is begaan. Dit vermoeden kan op verschillende manieren ontstaan (aangifte of politie komt er zelf
achter wie de verdachte is). Vanaf dat moment kan het optreden van politie en justitie als opsporing
worden aangemerkt. Art. 141 en 142 Sv geeft een opsomming van degenen die met opsporing zijn
belast.
Hoofdstuk 3 – Kennismaking met het EVRM
3.1 Inleiding
3.4 Schets van verdragsrechten
3.4.2 Art. 6 EVRM
Art. 6 EVRM geeft eenieder die strafrechtelijk vervolgd wordt het recht op een eerlijk proces. Uit dit
artikel vloeit het begrip criminal charge voort.
Hoofdstuk 4 – Het strafprocessuele model
4.1 De beraadslaging in raadkamer
De berechting in de meervoudige kamers vindt plaats in 3 fasen: onderzoek ter terechtzitting,
beraadslaging en de uitspraak. De structuur waarop de rechter moet beraadslagen is neergelegd in
art. 348 en 350 Sv.
4.1.2 De formele vragen van art. 348 Sv
De formele vragen zijn:
- Is de dagvaarding geldig?
- Ben ik, rechter bevoegd om over de aan mij voorgelegde zaak te oordelen?
, - Is het OM/OvJ ontvankelijk in de door hem ingestelde vervolging?
- Zijn er redenen om de vervolging te schorsten?
4.2 De uitspraak. De verschillende mogelijke einduitspraken
De beraadslaging mondt uit in beslissingen welke worden uitgewerkt in een vonnis. Het uitspreken
van het vonnis door de voorzitter van de dan zitting hebbende meervoudige kamer heet de uitspraak
(art. 345 Sv). Door het doen van de uitspraak komt de beslissing vast te staan en gaat het vonnis
gelden.
4.3 Onderzoek ter terechtzitting
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting verzamelt de rechter het materiaal dat hij nodig heeft om
over de verschillende formele en materiële vragen een beslissing te kunnen geven.
4.4 Op de grondslag van de telastelegging
De vragen van art. 348 en 350 Sv moeten worden beantwoordt op de grondslag van het feit dat aan
de verdachte wordt ten laste gelegd in de tenlastelegging.
Hoofdstuk 5 – De toegang tot de rechter
5.1 Inleiding
Iedere verdachte heeft op grond van art. 6 EVRM recht op een eerlijk proces. Dit is op 3 manieren
uitgewerkt in het strafprocesrecht.
Ten eerste moet volgens dit artikel het tot oordelen geroepen gerecht ‘established by law’ moet zijn.
Concreet betekent dit dat de bevoegdheid van de rechter gebaseerd moet zijn op een wet in formele
zin.
In de tweede plaats gaat het bij art. 6 EVRM om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de
rechter. De rechter moet dus organisatorisch gezien los staat van andere overheidsinstanties. Om
onpartijdigheid te waarborgen kan de rechter zich verschonen als hij meent niet onbevooroordeeld
in de zaak te staan (517 Sv) of kan de verdachte de rechter wraken (512 Sv).
In de derde plaats heeft het artikel betrekking op de toegang tot de rechter.
5.2 Organisatie en bevoegdheid
5.2.2 Absolute en relatieve competentie
De absolute competentie heeft betrekking op de vraag welk soort gerecht bevoegd is. De relatieve
competentie gaat om de vraag welke van de absolute rechten in concreto bevoegd is (rechtbank
Limburg of Noord-Nederland).
De absolute bevoegdheid van rechtbanken is neergelegd in art. 45 lid 1 RO, die van gerechtshoven in
art. 60 RO en die van de HR in art. 78 RO.
De relatieve competentie is geregeld in art. 2 e.v. Sv.
5.2.3 Interne competentie
Binnen een gerecht gelden door functionele differentiatie en deconcentratie ook
bevoegdheidsvragen. Het gaat dan om de vraag of een bepaalde kamer van het gerecht bevoegd is
van het feit kennis te nemen.
Politierechter: op grond van art. 368 Sv is het aan het oordeel van het OM beslissend voor de vraag
of een zaal voorgelegd kan worden aan de politierechter. Het gaat dan vooral om de eenvoud van de
zaken en de strafsancties.
Kantongerecht: de absolute bevoegdheid van de kantonrechter is geregeld in art. 382 Sv. De
hoofdregel is dat overtredingen door de kantonrechter worden vervolgd.
5.2.4 Raadkamerprocedures
Art. 21 Sv bepaalt dat de behandeling in alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk
college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, door de
raadkamer geschiedt.
,Hoofdstuk 6 – Het openbaar ministerie en de vervolging
6.3 De taken van het Openbaar Ministerie
Het OM is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij wet
vastgestelde zaken, art. 124 RO. Dit houdt onder andere in de taak bij de tenuitvoerlegging van
straffen en de vervolgingstaak.
Hoofdstuk 7 De verdachte en zijn raadsman
7.4 Recht op rechtsbijstand
Uit art. 6 lid 3 sub c EVRM geeft de verdachte het recht op rechtsbijstand. In de wet is dit uitgewerkt
in art. 28 Sv.
Week 2 en 3 Het opsporingsonderzoek
Literatuur: Keulen & Knigge, paragraaf 2.6.2, hoofdstuk 7 en 9, paragraaf 10.1-10.2, paragraaf 11.2.3
Hoofdstuk 7 – De verdachte en zijn raadsman
7.2 Verdachte en verdenking
7.2.1 Twee begrippen verdachte
In art. 27 Sv worden 2 definities van verdachte gegeven. In art. 27 lid 1 Sv wordt als verdachte
aangemerkt ‘degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van
schuld aan enig strafbaar feit voortvloeien. Dit vereist dus een redelijke verdenking.
Lid 2 eist geen redelijke verdenking en stelt dat degene die wordt vervolgd, verdachte is,
onafhankelijk van de vraag of vervolging op goede gronden is ingezet.
7.2.2 Redelijk vermoeden van schuld
Art. 27 lid 1 eist dus voor een verdachte een redelijk vermoeden van schuld. Op grond van een
verdenking ontstaat er een redelijk vermoeden tot schuld. Een verdenking moet aan de volgende
vereisten voldoen:
- Objectiveerbaar: op basis van objectieve feiten en omstandigheden moet het vermoeden tot
stand zijn gekomen, niet afgaan op een subjectief vermoeden (intuïtie). Het moet om feiten
gaan die bekend zijn ten tijde van het optreden, niet achteraf.
- Individualiseerbaar: de verdenking moet toe te spitsen zijn op 1 persoon
- Concretiseerbaar: het moet duidelijk zijn welk strafbare feit de persoon heeft gedaan
7.2.3 De functie van het formele begrip ‘verdachte’
Het formele begrip van vervult een andere functie dan het materiële begrip van verdachte. Het
formele begrip beoogt beoogt burgers te beschermen tegen willekeurige en ongegronde ingrepen in
hun rechten en vrijheden. Wanneer iemand als verdachte wordt aangemerkt krijgt hij meerdere
rechten die bijdragen aan zijn rechtsbescherming.
7.2.4 Vergelijking met art. 6 EVRM
Het verdachte begrip loopt niet gelijk met art. 6 EVM omdat volgens een dit artikel van een criminal
charge vaak als sprake is voordat de vervolging in Nederland is aangevangen. Iemand is dan al wel
vervolgd in de zin van art. 6 EVRM maar nog niet in de zin van Nederlandse wet. De regeling van zijn
rechtspositie zal dan iniedergeval aan de eisen van art. 6 EVRM voldoen.
7.3 Zwijgrecht en verhoor
7.3.1 Art. 29 Sv: ratio en betekenis
In art. 29 Sv worden voorschriften gegeven omtrent het verhoor van de verdachte.
7.3.2 Het pressieverbod
Er mag geen ongeoorloofde druk op de verdachte worden uitgeoefend. De verhorende rechter of
ambtenaar moet zich onthouden van ‘alles wat de strekking heeft een verklaring te krijgen, waarvan
niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd.
, 7.3.3 Cautie en verhoor
Art. 29 Sv is voor alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord. Volgens de HR moet de
cautie alleen gegeven worden als iemand als verdachte wordt gehoord. Deze definitie bevat 2
elementen: 1) de persoon in kwestie moet als verdachte worden gehoord 2) de vragen moeten
betrekking hebben op het vermoedelijk gepleegde feit.
7.3.4 Zwijgrecht en inlichtingenplicht
Er zijn veel wettelijke bepalingen waarin bepaalde personen worden verplicht om informatie aan de
overheid te verstrekken. Deze inlichtingenplichten zijn in het leven geroepen om de juiste toepassing
van de wet te bevorderen en daarnaast vervuld het een functie van wetshandhaving. Echter gaat het
zwijgrecht voor de inlichtingenplicht. De inlichtingplichtige mag dus zwijgen zodra er ten aanzien van
hem sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.
7.7 Rechtsbijstand en (politie)verhoor
Art. 28 lid 1 Sv geeft de verdachte gedurende het hele strafproces recht op rechtsbijstand. Hieronder
valt ook het recht om voorafgaande aan het eerste politieverhoor een raadsman te raadplegen. De
bepalingen omtrent rechtsbijstand staat in art. 28b Sv. Hierin worden 3 verschillende categorieën
gegeven voor rechtsbijstand. In art. 28d Sv is de verhoorsbijstand geregeld.
Hoofdstuk 9 – Het vooronderzoek
9.1 Inleiding
Art. 132 Sv geeft een definitie van voorbereidend onderzoek: ‘het onderzoek hetwelk aan de
behandeling ter terechtzitting voorafgaat’, kortweg het vooronderzoek. Onder de term
vooronderzoek valt alle onderzoek naar mogelijk gepleegde strafbare feiten dat voorafgaat aan de
terechtzitting of aan de buitengerechtelijke sanctionering. Het onderzoek kan ook uitmonden in de
beslissing dat van vervolging wordt afgezien, of dat een al begonnen vervolging niet wordt
voortgezet. Het vooronderzoek eindigt op het moment dat de behandeling ter terechtzitting
aanvangt.
9.2 De opsporing: taken en verantwoordelijkheden
9.2.1 Wettelijke taaktoedeling
Art. 1 Sv is strafvorderlijke legaliteitsbeginsel. Dit beginsel brengt met zich mee dat alle
overheidsoptreden dat belastend is voor burgers, direct of indirect dient te berusten op een wet in
formele zin. Opsporing van de overheid om de strafwet te handhaven is belastend voor burgers en
dienen dus een grondslag te hebben in een wet in formele zin. Art. 141 en 142 Sv belast
opsporingsambtenaren met de taak tot opsporing.
9.2.3 Leiding en verantwoordelijkheid
Opsporingsonderzoek is volgens art. 132a onderzoek dat onder leiding van de OvJ wordt verricht.
Art. 148 Sv omschrijft de opsporingstaak van de OvJ nader. Hier wordt ook de kern gegeven van wat
opsporing door de OvJ inhoudt: het geven van bevelen aan de overige personen die met opsporing
zijn belast. De OvJ heeft de leiding over de opsporing omdat hij de juridische kwaliteit van het
onderzoek kan bewaken, hij opsporingsbeleid af kan stemmen op het vervolgingsbeleid en hij de
rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek moet bewaken.
9.3 Afbakening van de opsporingstaak (opsporingsbegrip
Het klassieke standpunt is dat opsporing pas begint als er sprake is van het vermoeden dat een
strafbaar feit is begaan. Maar hiervoor vonden ook activiteiten van de politie plaats die eigenlijk als
opsporing gezien konden worden. Daarom is het opsporingsbegrip verruimd om ook deze fase onder
opsporing te laten vallen. Het nieuwe opsporingsbegrip van art. 132a Sv is: onder opsporing wordt
verstaan onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de OvJ met als doel het nemen
van strafvorderlijke beslissingen. Al het onderzoek dat zich op de vraag richt of strafrechtelijk moet
worden ingegrepen is dus opsporing.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Tjaka. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.02. You're not tied to anything after your purchase.