HR 8 april 1994 (Agfa/Schoolderman), Aa nr. 13
HR 14 november 1997 (Groen/Schoevers), Aa nr. 19
HR 6 april 2002, NJ 2003/124, JAR 2002/100 (ABN AMRO/Malhi)
HR 14 april 2006 (Beurspromovendi), Aa, nr. 38
HR 4 november 2016 (Care4Care/StiPP), Aa nr. 59
Concl. A-G . 17 juli 2020, ECLI:NL:PHR:2020:698
HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (X/Amsterdam), Aa nr. 71
ECLI:NL:RBMNE:2021:550 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?
id=ECLI:NL:RBMNE:2021:550)
ECLI:NL:GHARL:2021:5770 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?
id=ECLI:NL:GHARL:2021:5770)
ECLI:NL:RBMNE:2021:3667 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?
id=ECLI:NL:RBMNE:2021:3667)
Aanvullend: SER-advies 'Zekerheid voor mensen' en Kern eindrapport Commissie Regulering van
werk (Borstlap)
Asser 7-V
Hoofdstuk 2 Afdeling 1: Algemene bepalingen
2.1 – Definitie van de arbeidsovereenkomst
19: Het begrip arbeidsovereenkomst
Art. 7:610, de arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich
verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te
verrichten.
20: Ondergeschiktheid
Het element ‘in dienst’ wordt als regel gelijkgesteld met de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
Het begrip gezagsverhouding wordt tegenwoordig niet meer zo opgevat dat bepalend is of de
werkgever daadwerkelijk aanwijzingen geeft. Er wordt gebruik gemaakt van een onderscheid tussen
‘formeel gezag’ en ‘materieel gezag’:
- Materieel gezag: aanwijzingen en instructies met betrekking tot de inhoud van het werk.
Belangrijk is dat de instructies kunnen worden gegeven en hoeven dus niet daadwerkelijk
gegeven te worden.
- Formeel gezag: wordt de arbeid in een organisatorisch verband verricht, daarvoor kunnen
naar verschillende factoren gekeken worden zoals: vakantiedagen, sociale premies en
loonbelasting, genieten van werknemersrechten etc.
Uit al de afweging van al deze factoren moet blijken of de werknemer de arbeid zelfstandig verricht
of in ondergeschiktheid. Is geen ondergeschiktheid aanwezig, dan wordt geacht dat er een
overeenkomst van opdracht is. In het Beurspromovendi arrest is omschreven dat de materiële en
formele kant omschreven moet worden in een holistische weging.
1
,Verwarrend in dit kader is dat art. 7:402 BW de opdrachtnemer verplicht om gevolg te geven aan de
aanwijzingen van de opdrachtgever omtrent de uitvoering. Het verschil is dat de opdracht een
specifieke opdracht betreft en de aanwijzingen slechts betrekking hebben op de uitvoering.
21: Arbeid
De te verrichten ‘arbeid’ kan zowel lichamelijk als geestelijk zijn. Arbeid dient ruim te worden
opgevat. Ook slaapdiensten kunnen bijvoorbeeld aangemerkt worden als arbeid. De tussen partijen
gesloten overeenkomst of Cao dienen aan te geven welke arbeid is bedongen en gedurende welke
tijd. Daarnaast moet het de bedoeling zijn dat er arbeid wordt verricht, zo is een overeenkomst dat
alimentatie na een echtscheiding wordt betaald in de vorm van een arbeidsovereenkomst waarbij
van meet af aan duidelijk is dat er niet behoeft te worden gewerkt, geen arbeidsovereenkomst (Van
der Male/Den Hoedt (niet voorgeschreven)).
22: Arbeid in het belang van de werkgever
De arbeid moet in het belang zijn van de werkgever, het moet van productieve waarde voor hem zijn.
Bij stages kunnen daar vragen over rijzen. Bij een stage, zijn de activiteiten van een stagiair
overwegend gericht op het uitbreiden van zijn eigen kennis en ervaring, mede met het oog op
voltooiing van een opleiding. Daarom is een stage geen arbeidsovereenkomst.
De arbeid van een beurspromovendi wordt wel als arbeid gezien in de zin van art. 7:610 BW,
ongeacht dat het feit dat de promovendus voornamelijk een proefschrift voorbereidt ter verwerving
van een academische graad. Aan het criterium arbeid wordt dan voldaan doordat zij met hun
promotie een bijdrage leveren aan het onderzoek en de onderzoeksresultaten waarop de universiteit
zich richt in het kader van haar maatschappelijke doelstellingen, (Beurspromovendi arrest).
23: Persoonlijke arbeidsprestatie
De arbeid moet persoonlijk worden verricht, dat blijkt ook uit art. 7:659 BW, werknemer kan zich
alleen met toestemming laten vervangen.
24: Loon
Met loon wordt gedoeld op een op iedere op geld waardeerbare overeengekomen tegenprestatie
voor arbeid. Onkostenvergoedingen zijn geen loon. Kost en inwoning kunnen ook als loon worden
gezien (Huize Bethesda)
26: Rol van de bedoeling van partijen
Bij onduidelijkheid over het karakter van een arbeidsverhouding, is de tekst van de overeenkomst
niet doorslaggevend, maar is ook van belang hoe aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven.
Het leerstuk van het primaat van de feiten schrijft ten aanzien van de benoeming van contracten
voor dat niet alleen wordt gekeken naar de benaming die beide partijen aan het contract geven,
maar ook hoe zij daaraan in de praktijk uitvoering geven. Hier past het Agfa/Schoolderman arrest bij
waarin werd bepaald dat de aanvankelijk overeengekomen arbeidsvoorwaarden niet doorslaggevend
waren, maar mede kwam betekenis toe aan de wijze waarop partijen in de praktijk aan de
arbeidsovereenkomst uitvoering gaven en aldus daaraan een andere inhoud hebben gegeven. De
maatschappelijk en economische zwakke positie van de tijdelijke arbeidskracht zal hebben
meegespeeld.
In het Groen/Schoevers arrest werd een werknemer met een sterke arbeidsrechtelijke positie niet
beschermd. De werknemer had op eigen verzoek geen arbeidsovereenkomst gesloten, toen het
contract werd beëindigd beriep hij zich alsnog op het feitelijk bestaan van een arbeidsovereenkomst.
De HR overwoog dat in dit geval doorslaggevende betekenis toekwam aan de vraag of partijen
2
,totstandkoming van de arbeidsovereenkomst hebben beoogd en hoe zij daaraan vervolgens
uitvoering hadden gegeven. Daarom was er in dit geval geen arbeidsovereenkomst.
In de conclusie van de AG op het gemeente Amsterdam/X arrest deed AG de Bock een voorstel om
het criterium uit Groen Schoevers te herijken. In het voorstel worden er 2 fases onderscheiden. De
uitleg over welke rechten en plichten partijen zijn overeengekomen (uitleg) moet worden
onderscheiden van de daaropvolgende kwalificatiefase, heeft de overeenkomst de kenmerken van
een arbeidsovereenkomst:
- Fase 1 (uitlegfase): wat zijn de overeengekomen rechten en plichten, hierbij wordt gebruik
gemaakt van de Haviltex maatstaf (partijbedoeling en de manier waarop partijen het
contract hebben uitgevoerd).
- Fase 2 (kwalificatiefase): Kleurloos en neutrale toepassing van de mal van art. 7:610 BW.
Heeft die overeenkomst de kenmerken van art. 7:610 BW.
Dit is hoe het Groen/Schoevers arrest oorspronkelijk geïnterpreteerd had moeten worden. Anders
dan wat uit het Groen/Schoevers arrest wel is afgeleid, speelt de bedoeling van de partijen geen rol
bij de kwalificatievraag.
2.2 - Afbakening van de opdracht
27: Onduidelijkheid kwalificatie overeenkomst
Zie 26 over hoe een met onduidelijkheid over de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst moet
worden omgegaan met de herijking van het criterium van Groen/Schoevers door de AG.
Een ander discussiepunt is in hoeverre sprake kan zijn van conversie van een arbeidsovereenkomst in
een overeenkomst van opdracht of andersom. In het ABN AMRO/Malhi arrest is bepaalt dat een
arbeidsovereenkomst met een uitzendbureau of detacheringsbedrijf met het oog op de
rechtszekerheid niet geruisloos kan overgaan op één met de inlener, indien met die inlener geen
contractuele betrekkingen zijn ontstaan. Dat valt te verklaren uit het feit dat er sprake is van een
wisseling van partijen en dat de werknemer en de vermeende nieuwe werkgever geen contractuele
banden zijn aangegaan.
Dit alles sluit niet uit dat een overeenkomst van opdracht geleidelijk het karakter krijgt van een
arbeidsovereenkomst tussen dezelfde partijen. Dit sluit aan bij het Agfa/Schoolderman arrest: De
aanvankelijk overeengekomen arbeidsvoorwaarden waren niet doorslaggevend, maar mede kwam
betekenis toe aan de wijze waarop partijen in de praktijk aan de arbeidsovereenkomst uitvoering
gaven en aldus daaraan een andere inhoud hebben gegeven.
28: Werkzaamheden buiten de onderneming
Onduidelijkheid over de aanwezigheid van een ondergeschiktheidsverhouding bestaat dikwijls in het
bijzonder ten aanzien van personen die in een zelfstandige positie werkzaam zijn buiten de
onderneming
2.4 Bijzondere arbeidsverhoudingen
37: One size fits all
Kenmerkend voor de Nederlandse regeling van de arbeidsovereenkomst is dat deze in beginsel
gelijkelijk van toepassing is op alle personen die in dienst van de werkgever arbeid tegen loon
verrichten.
38: Aard van de functie en ondergeschiktheid
Regelmatig wordt betoogd dat de aard van een bepaalde functie zich zou verzetten tegen het
aannemen van een ondergeschiktheidsverhouding. Dit betreft met name beroepen met een eigen
3
, beroepsethiek of een hoge graad van specialisatie, die naar hun aard met een hoge mate van
zelfstandigheid worden uitgeoefend. Deze discussies zijn in deze zin beslecht dat dergelijke aspecten
niet aan het bestaan van een ondergeschiktheidsverhouding in de weg behoeven te staan, maar dat
zij aan de uitoefening van het instructierecht van de werkgevers wel specifieke grenzen kunnen
stellen. Een werkgever kan niet aan een chirurg vertellen hoe hij de operatie moet uitvoeren.
46: Gemengde overeenkomst
Als een overeenkomst zowel aan de omschrijving van de arbeidsovereenkomst voldoet als aan die
van een ander door de wet geregelde bijzondere soort overeenkomst, zijn zowel de bepalingen
betreffende de arbeidsovereenkomst als die voor de andere soort van overeenkomst gegeven
bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn die betreffende de
arbeidsovereenkomst van toepassing in titel 7.10 BW.
2.6 Goed werkgeverschap en goed werknemerschap (past meer bij week 3)
56: redelijkheid en billijkheid
Volgens art. 7:611 BW zijn werknemer en werkgever verplicht zich als een goed werkgever en een
goed werknemer te gedragen, 7:611 BW. De norm van goed werkgeverschap blijkt vooral op 3
manieren te functioneren:
- Norm voor uitoefening instructiebevoegdheid werkgever
- Norm voor nieuwe ontwikkelingen
- Norm voor wijziging van de arbeidsovereenkomst week 3
57: Norm voor uitoefening instructiebevoegdheid werkgever
In de eerste plaats biedt het goed werkgeverschap een norm om het gebruik van een
instructiebevoegdheid door de werkgever te toetsen. Aan de rechtspraak vallen beginselen van goed
werkgeverschap te ontlenen, die bij de uitoefening van het instructierecht van de werkgevers in acht
dienen te worden genomen.
58: Norm voor nieuwe ontwikkelingen
In de tweede plaats opent 7:611 BW de mogelijkheid om nieuwe ontwikkelingen in het arbeidsrecht
te incorporeren en daarmee het arbeidsrecht bij de tijd te houden. Dat gebeurde onder meer met de
plicht van de werkgever tot tewerkstelling, re-integratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werknemers en de doorwerking van grondrechten in de arbeidsverhouding.
59: Plicht tot tewerkstelling Week 2
De werkgever is onder omstandigheden gehouden de werknemer toe te laten tot de bedongen
arbeid. Het is afhankelijk van de aard van de dienstbetrekking en van de overeengekomen arbeid,
evenals van de bijzondere omstandigheden van het concrete geval. Wel heeft de Hoge Raad een
verplichting tot tewerkstelling aangenomen voor oproepkrachten, (Possemis/Hoogenboom). Het niet
oproepen van een oproepkracht zonder goede reden is in strijd met goed werkgeverschap en kan
leiden tot toekenning van een vordering van loon over de niet-opgeroepen uren.
60: Norm voor wijziging arbeidsovereenkomst Week 3
In de derde plaats wordt 7:611 BW benut om een wijziging in de arbeidsovereenkomst aan te
brengen. Titel 7.10 kent geen eigen regeling voor de aanpassing van de arbeidsovereenkomst aan
gewijzigde omstandigheden, indien de arbeidsovereenkomst niet voorziet in een wijzigingsbeding als
bedoeld in 7:613 BW. Van de mogelijkheid om te wijzigen via 6:258 BW wordt niet veel gebruik
gemaakt. In de praktijk wordt daarom door de werkgever vaak een gewenste wijziging doorgevoerd
als hij van mening is dat goed werknemerschap meebrengt dat de werknemer de wijziging dient te
aanvaarden.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Tjaka. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.