Hf 1 Inleiding in het (materiële) strafrecht
1.2 Het strafbare feit
Om van een strafbaar feit te kunnen spreken moeten de volgende vragen beantwoordt kunnen
worden:
- Is er sprake van een menselijke gedraging?: dit kan zowel handelen of nalaten zijn. Er moet
sprake zijn van een wil die geleid heeft tot een gedraging. Anders vrijspraak
- Past die gedraging binnen de wettelijke delictsomschrijving?: Legaliteitsbeginsel, art. 1 Sr.
Aan de bestanddelen moet voldaan worden. Anders OVAR
- Is de gedraging wederrechtelijk?: in het geval wederrechtelijkheid element. OVAR
- Is de verdachte verwijtbaar?: in het geval schuld element. OVAR
Deze vragen worden ook verwoord als:
- Is het tenlastegelegde feit bewezen?
- Welk strafbaar feit levert het bewezen verklaarde op?
- Is de verdachte strafbaar?
- Welke straf of maatregel?
1.2.5 Verschillende typen strafbare feiten
Misdrijven (ernstiger) en overtredingen (minder ernstig)
Commune delicten en delicten uit bijzondere wetgeving: commune delicten zijn strafbaar in het
WvSr en delicten uit bijzondere wetgeving zijn strafbaar gesteld in andere wetten zoals de WVW of
Opiumwet.
Krenkings- en gevaarzettingsdelicten: bij een krenkingsdelict wordt de daadwerkelijke krenking van
een rechtsgoed strafbaar gesteld, bijvoorbeeld mishandeling (art. 302 Sr). Bij een gevaarzettingsdelict
wordt het veroorzaken van gevaar voor een in een bepaalde delictsomschrijving omschreven
rechtsgoed strafbaar gesteld. Een concreet gevaarzettingsdelict is dat gevaar zich in concreto heeft
voorgedaan. Een abstract gevaarzettingsdelict berust op een wettelijk vermoeden dat bepaalde
gedragingen voor een beschermd rechtsgoed algemeen gevaarlijk zijn.
Formele en materiële delicten: Bij formele delicten is voor strafbaarheid een bepaalde handeling
voldoende (niet het gevolg) en bij materiële delicten staat het gevolg centraal (doodslag art. 287 Sr).
Kwaliteitsdelicten en algemene delicten: algemene delicten kunnen door iedereen worden gepleegd
terwijl kwaliteitsdelicten slechts door personen in een bepaalde hoedanigheid kunnen worden
gepleegd.
Commissie en omissiedelicten: Comissiedelicten zijn strafbare feiten die door handelen worden
begaan. Omissiedelicten is het nalaten strafbaar.
Week 2: Hf 1,3 Legaliteit en daderschap
1.3 Het legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel vereist dat alle wetgeving duidelijk, verifieerbaar en non-retrospectief is.
1.3.2 Verbod op onduidelijke wetgeving
Een delictsomschrijving mag niet vaag zijn omdat een individu dan geen mogelijkheid heeft om een
keuze te maken om een feit wel of niet te plegen aangezien de grenzen te vaag zijn.
1.3.3 Interpretatie van regels: verbod op analoge interpretatie
,De rechter mag niet een te extensieve interpretatie toepassen zodat de burger niet voor grote
verrassingen komt te staan
1.3.4 Verbod van terugwerkende kracht
Een daad kan niet met terugwerkende kracht strafbaar worden gesteld. In geval van verjaring geldt
dat als de wetgeving hiervoor veranderd dat deze verandering direct van toepassing is. Maar een
reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd.
1.3.5 Toepassing van voor de verdachte gunstigste bepaling bij verandering in wetgeving
Hierbij wordt beperkt tot lopende vervolgingen van verdachten. Als na het begaan van een feit de
wettelijke delictsomschrijving wordt gewijzigd ten gunste van de verdachte, dan geldt deze regel als
deze wijziging voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid.
Week 3: Hf 2 Wederrechtelijkheid en causaliteit
E. Witjens, ‘Het bewijs van causaal verband in de Groninger HIV-zaak’, Delikt & Delinkwent 2012/35
N. Kwakman, ‘Causaal verband in de Groninger HIV-zaak: een reactie’, Delikt & Delinkwent 2012/45
Hoofdstuk 2 Strafrechtelijke causaliteit
Bij materiële delicten moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de gedraging en het
gevolg, wil er sprake zijn van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Voor het vaststellen van een causaal
verband geldt de leer van de redelijke toerekening
2.2 Toerekening naar redelijkheid
De rechter moet zich afvragen of het redelijk is het ingetreden gevolg toe te rekenen aan het gedrag
van de verdachte. Het heeft een open karakter waardoor de rechter dit kan interpreteren naar
specifieke feiten en omstandigheden. In feite draait het erom of het fair en billijk is het gevolg aan
het gedrag van de verdachte toe te rekenen (kan hij als hoofdveroorzaker worden aangemerkt?). Dat
is het geval indien zijn gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te
brengen of het gevaar daarvoor dermate te vergroten. Wanneer dit gevolg intreedt doorbreken
tussenkomende factoren de causaliteitsketen in beginsel niet. Ook een tijdsverloop tussen het
letselveroorzakend handelen en het overlijden van het slachtoffer hoeft de keten niet te doorbreken
net zoals reeds bestaande kalen van het slachtoffer.
2.3 Grenzen aan de redelijke toerekening
De ondergrens van causaliteit wordt gevormd door de conditio sin qua non-vereiste. Dit houdt in dat
zonder de bewuste gedraging het gevolg niet zou zijn ingetreden en die gedraging aldus niet kan
worden weggedacht. Echter kan soms niet worden vastgesteld dat de gedraging van de verdachte
een noodzakelijke factor in de keten van gebeurtenissen is Groningse HIV zaak. Hiervoor is een
oplossing. Ook wanneer door de verdediging een alternatieve causale keten wordt gepresenteerd
waarin de gedraging van de verdachte niet voorkomt, kan het gevolg toch redelijkerwijs aan de
gedraging van de verdachte worden toegerekend wanneer die gedraging normaal gesproken het
betreffende gevolg zeer wel kan veroorzaken, dat naar alle waarschijnlijkheid ook heeft veroorzaakt
en de alternatieve keten als hoogst onwaarschijnlijk aan de kant kan worden geschoten.
Ook zijn er enkele tussenschakels die een causale keten doorbreken. Een lang tijdsverloop, veel
tussenschakels of een afzonderlijke krachtige tussenschakel en de aard en ernst van de gedragingen
2.4 Causaliteit bij onderscheiden soorten delictsomschrijvingen
Om de causaliteit te bepalen is het van belang om welk delict het gaat. Bij een materieel opzetdelict
is dit makkelijk omdat de verdachte wilde dat het gevolg ging intreden. Bij een culpoos delict moet
gekeken worden naar de voorzienbaarheid. Bij een door het gevolg gekwalificeerd delict kan volstaan
worden met het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een relevante veroorzakende factor.
Week 4: Hf 3 Opzet
N. Rozemond, ‘De Schipholbrand en het voorwaardelijk opzet op brandstichting met Rizla Blauw
vloei’, Delikt & Delinkwent 2011/51
, Hoofdstuk 3 Opzet en Schuld
Opzet en schuld zijn de subjectieve bestanddelen. Misdrijven kennen iniedergeval een opzettelijke
variant en sommige van de meer ernstige misdrijven een schuld variant.
3.2 Opzet
Opzet is willens en wetens handelen. Dit betekent dat er met een bepaalde gerichtheid wordt
gehandeld. De beschikbare kennis heeft dan betrekking op het weten en de mentale attitude op het
willen. Opzet omvat meer dan alleen doelgericht handelen. Ook het op de koop toenemen van
bepaalde gevolgen kan onder opzettelijk handelen worden geschaard. Er is dus een dunne grens
tussen (bewuste) schuld en opzet. In het kort komt het erop neer dat bij schuld de verdachte het
gevolg niet wil en bij en opzet wil hij dit gevolg wel.
3.2.2 De ondergrens van opzet
Bij voorwaardelijk opzet gaat het in feite om het aanvaarden van een bepaalde aan het handelen van
de dader verbonden kans dat een gevolg intreedt. De dader wil bijvoorbeeld een bepaalde gedraging
verrichten (gedraging A) en realiseert zich dat wanneer hij A verricht, de kans reëel is dat als
nevengevolg ook B kan ontstaan. Wanneer hij zich vervolgens met B verzoent dan heeft hij B ook
gewild en dus heeft hij B opzettelijk veroorzaakt. Voorwaardelijk opzet bestaat dus uit 3 elementen:
- Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans: is de kans naar algemene ervaringsregels en
objectief gezien aanmerkelijk te achten. Hierbij wordt beroep gedaan op de praktische kennis
waarover een gemiddeld mens beschikt. Daarnaast betekent het intreden van het gevolg niet
altijd dat de kans aanmerkelijk is, het kan ook een kleine kans zijn. De kans moet dus ook
objectief gezien aanmerkelijk zijn dus de subjectieve voorstelling van de dader is dus niet
bepalend. Als de kans achteraf niet aanmerkelijk bleek te zijn kan er nog steeds sprake zijn
van voorwaardelijk opzet wanneer op het moment van handelen naar algemene
ervaringsregels de kans wel aanmerkelijk was.
- De verdachte is bewust van die aanmerkelijke kans: om te bepalen of de dader op de hoogte
was van de aanmerkelijke kans worden ook algemene ervaringsregels gebruikt (wat wij
allemaal weten, weet de dader ook)
- Hij heeft de kans aanvaard (op de koop toegenomen): getuigenverklaringen kunnen inzicht
verschaffen of de dader de kans heeft aanvaard. Als dit niet het geval is moet worden
gekeken naar een bepaalde finaliteit in de gedragingen. Sommige gedragingen kunnen naar
hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht zijn op een bepaald gevolg dat het niet
anders kan dat de aanmerkelijke kans is aanvaard. Contra-indicaties kunnen dit tenietdoen.
3.2.3 Verschil tussen opzet en schuld
Schuld als bestanddeel heet culpa. Culpa is verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Waar de
met opzet handelende dader dus willens en wetens handelt, geldt voor de culpose dader dat hij
anders had moeten handelen: hij kende de risico’s maar heeft deze onderschat of niet laten
doordringen. Degene die met opzet handelt maakt een duidelijke keuze en heeft het gevolg dus
gewild terwijl de culpose dader het bewuste gevolg niet wilde.
Deze grens met opzet is erg dun, vooral bij de roekeloosheid, de zwaarste vorm van culpa. De
roekeloos handelende dader heeft door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging een zeer
ernstig gevaar in het leven geroepen en was zich hiervan bewust, dan wel had zich hiervan bewust
moeten zijn. Dit zit dicht tegen voorwaardelijk opzet aan. Het verschil is dat degene die roekeloos
handelt er toch vanuit is gegaan dat het fatale gevolg niet zou intreden en dit gevolg dan ook niet
heeft aanvaard. Ook degene die met voorwaardelijk opzet handelt weet dat door zijn gedraging een
aanmerkelijke kans op een gevolg ontstaat en hij verricht die handeling toch, maar vertrouwt niet
meer op een goede afloop. Hij wil dit gevolg dus wel.
3.2.4 Opzet en bestanddelen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Tjaka. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.