Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schiphol
Feiten
I.c. gaat het om het hoger beroep van het bestuur van de Stichting bevordering kwaliteit
leefomgeving Schipholregio, gevestigd te Schiphol-Oost (appellant) tegen de uitspraak van de
rechtbank Noord-Holland.
In 2012 heeft het bestuur een aanvraag van de wederpartij om een uitkering in natura voor door
hem ervaren hinder van vliegverkeer rondom de luchthaven Schiphol afgewezen.
Het bezwaar is door het bestuur ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep van de wederpartij kennis te
nemen. Tegen deze uitspraak heeft het bestuur hoger beroep ingesteld. Het bestuur betoogt
namelijk dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het geen bestuursorgaan is (art. 1:1 lid
1 b Awb).
De Afdeling moet zich dan buigen over de vraag of het bestuur van de Stichting bevordering kwaliteit
leefomgeving Schipholregio een bestuursorgaan is of niet.
ABRvS
Volgens de Afdeling is het begrip ‘bestuursorgaan’ een centraal begrip in het bestuursrecht. Het is
daarom van belang dat duidelijkheid bestaat over de vraag wanneer een orgaan van een
privaatrechtelijke rechtspersoon, zoals in dit geval het bestuur van de stichting, moet worden
aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 b Awb.
De Afdeling stelt dat ingevolge dit artikel een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon een
bestuursorgaan is als dat orgaan met openbaar gezag is bekleed. Daarvoor is bepalend of aan dat
orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere
rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel alleen bij wettelijk voorschrift worden
toegekend. Als een wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke
rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen
die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich
wel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan zijn. Deze
uitzondering geldt als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan:
1. de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen
worden in beslissende mate bepaald door één of meer bestuursorganen als bedoeld in
artikel 1:1 lid 1 a Awb (het inhoudelijke vereiste). Dat bestuursorgaan hoeft geen
zeggenschap te hebben over een beslissing over een verstrekking in een individueel geval;
2. de verstrekking van deze uitkeringen of voorzieningen wordt in overwegende mate, dat wil
zeggen in beginsel voor 2/3 of meer, gefinancierd door één of meer bestuursorganen als
bedoeld in artikel 1:1 lid 1 a Awb (het financiële vereiste).
Daarbij geldt dat het bestuursorgaan of de bestuursorganen die in beslissende mate de criteria
bepalen in de zin van het inhoudelijke vereiste, niet noodzakelijkerwijs dezelfde hoeven te zijn als het
bestuursorgaan dat of de bestuursorganen die de verstrekking in overwegende mate financieren in
de zin van het financiële vereiste, aldus de Afdeling.
De Afdeling overweegt ook dat de uitoefening van een overheids- of publieke taak geen zelfstandig
te onderscheiden vereiste is om een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon als
bestuursorgaan aan te merken. Uit de inhoudelijke en financiële band tussen een (orgaan van een)
privaatrechtelijke rechtspersoon en een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1 lid 1 a
,Awb volgt namelijk dat die privaatrechtelijke rechtspersoon een bepaalde taak aan zich heeft
getrokken.
Kern
De Afdeling heeft in deze zaak het begrip ‘bestuursorgaan’ verduidelijkt. Mededelingen van het
bestuur i.c. zijn geen besluiten waartegen bezwaar en beroep kan worden ingediend.
Mestbassin Mechelen
Feiten
Bij besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem het verzoek van
appellanten om handhavend op te treden tegen een mestbassin afgewezen. Het mestbassin was in
1989 gebouwd. Het bleek echter gebouwd te zijn in afwijking van de toen verleende
bouwvergunning.
Naar de tussenuitspraak van de rechtbank heeft het college een nieuw besluit op bezwaar moeten
nemen. De bezwaarmakers op meer dan 250 meter afstand van (de rand van) het mestbassin zijn
toen niet langer als belanghebbende aanmerkt. De rechtbank heeft dit besluit later in stand gelaten.
Waarna de appellanten in hoger beroep zijn gegaan. Zij stellen dat ondanks dat zij op meer dan 250
meter van het mestbassin wonen, zij wel geuroverlast ondervinden in hun woonomgeving. Vooral als
het mestbassin net gevuld is en de wind in de richting van hun woningen staat.
ABRvS
Voor het zijn van “belanghebbende” moet aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het
perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. De Afdeling
geeft nu een nadere invulling van het criterium 'gevolgen van enige betekenis'.
Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die
het besluit (zoals een bestemmingsplan of een vergunning) toestaat, in beginsel belanghebbende is
bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt.
Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen
van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een
persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Denk aan de afstand tot, zicht op, planologische
uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. Ook aard, intensiteit en
frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Sommige milieugevolgen zijn
genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde. Deze norm is niet bepalend voor
de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij het besluit.
De kring van belanghebbenden kan verschillen naar gelang de aard van het besluit. Zo hoeft de kring
van belanghebbenden bij een handhavingsbesluit niet altijd samen te vallen met de kring van
belanghebbenden bij een besluit tot vergunningverlening.
Het bestuursorgaan moet de kring van belanghebbenden vaststellen aan de hand van (onderzoek
naar) de feitelijke gevolgen van het besluit. Het is aan de bestuursrechter om te bepalen wie
belanghebbende is. De betrokken rechtzoekende hoeft dus niet zelf aan te tonen dat hij
belanghebbende bij een besluit is. Alleen als tijdens de procedure de vraag aan de orde is of
‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus de vraag of er aanleiding is de correctie toe te
passen, kan van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de
activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.
I.c. heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is dat de bezwaarmakers die op
een afstand van meer dan 250 m van het mestbassin wonen geurhinder van enige betekenis
ondervinden van het gebruik van het mestbassin.
Kern
Het criterium 'gevolgen van enige betekenis' speelt een rol bij de vraag of iemand kan worden
aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb. Over hoe dat criterium moet worden
,ingevuld, zegt de Afdeling dat de bestuursorganen op basis van de feiten de kring van
belanghebbenden moeten vaststellen. De bestuursrechter toetst ambtshalve de belanghebbendheid
van procespartijen. Alleen bij twijfel mag hij procespartijen vragen om uitleg over de feitelijke
gevolgen die zij van de activiteit (zullen) ondervinden.
Bewoners Buggenum
Feiten
Bij besluit van 9 september 2014 heeft het college B&W van Leudal aan een B.V. een
omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een loods en drie opslagsilo's voor digestaat en
drijfmest en voor het gebruiken van gronden/bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan
"Bedrijventerrein Haelen". Ook heeft het college maatwerkvoorschriften vastgesteld op grond van
het Activiteitenbesluit. Om zo (vanuit milieuhygiënisch oogpunt) geuroverlast en geluidhinder te
voorkomen en de ammoniakemissie te beperken.
Bij besluit van 1 september 2015 heeft het college het bezwaar van o.a. de Stichting Dorpsraad
Buggenum en bewoners niet-ontvankelijk geacht. In de procedure die volgt stelt de rechtbank dat
geen van de appellanten als belanghebbende is te beschouwen. Klopt dat?
ABRvS
Voor het zijn van belanghebbende moet aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het
perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. Volgens de
Afdeling is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een
activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel
belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op
dit uitgangspunt.
Consequenties van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de
gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat
een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand
tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie,
risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Die factoren moeten in onderlinge samenhang
worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Als bepaalde milieugevolgen zijn genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde,
is deze norm niet bepalend voor de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij het besluit. Als het
besluit en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of aan die norm wordt
voldaan aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. De kring van belanghebbenden
kan verschillen naar gelang de aard van het besluit. Zo hoeft de kring van belanghebbenden bij een
handhavingsbesluit niet altijd samen te vallen met de kring van belanghebbenden bij een besluit tot
vergunningverlening.
Het bestuursorgaan moet de kring van belanghebbenden vaststellen aan de hand van (onderzoek
naar) de feitelijke gevolgen van het besluit. Uiteindelijk oordeelt de bestuursrechter over de vraag
wie belanghebbende bij een besluit is. De betrokken rechtzoekende hoeft dus niet zelf aan te tonen
dat hij belanghebbende bij een besluit is. Alleen als tijdens de procedure de vraag aan de orde is of
‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus de vraag of er aanleiding is de correctie toe te
passen, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij
van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.
Kern
De bewoners hebben i.c. geen persoonlijk belang bij de omgevingsvergunning ten behoeve van een
mestverwerkingsbedrijf omdat de gevolgen van enige betekenis ontbreken. De Stichting dorpsraad
Buggenum kan niet als collectieve maar wel als algemene belangenbehartiger aangemerkt worden
als belanghebbende.
, Stichting Cultuur Eindhoven
Casus
Stichting Cultuur Eindhoven (hierna SCE) verleende een subsidie aan de bibliotheek Eindhoven. SCE
was een privaatrechtelijke stichting, door de gemeente Eindhoven opgericht met het doel
subsidieverlening een a-politiek karakter te geven. De bibliotheek wilde echter een hogere subsidie,
en ging in bezwaar. SCE bleef echter bij haar besluit, waarop de bibliotheek naar de bestuursrechter
stapte.De rechtbank vernietigde vervolgens het besluit van SCE, omdat het geen wettelijke grondslag
voor het besluit zag. Beide partijen gingen in hoger beroep bij de ABRvS. De bestuursrechter moet
voordat hij aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, bepalen of SCE een bestuursorgaan volgens
de AWB is, en zo ja, of de vereiste wettelijke grondslag voor subsidieverlening aanwezig is (art 4:23
Awb).
Is SCE een bestuursorgaan?
Is SCE een bestuursorgaan? SCE is een stichting naar burgerlijk recht. Dit betekent dat zij sowieso niet
kwalificeert als een a-orgaan. Er kan echter wel sprake zijn van een b-orgaan, in dat geval moet
gekeken worden of er een wettelijk voorschrift is dat SCE met openbaar gezag bekleedt. Wanneer dit
voorschrift ontbreekt, kan er gekeken worden naar de inhoudelijke criteria die gelden voor het
verstrekken van geldelijke uitkeringen door het orgaan. Er is dan alsnog sprake van een b-orgaan,
wanneer de criteria in overwegende mate door een a-orgaan bepaald worden, en de financiering van
de uitkeringen voor minstens 2/3 door een a-orgaan plaatsvindt. Aan deze beide vereisten is voldaan,
nu de gemeente Eindhoven het budget beschikbaar stelt en de beleidskaders voor de
subsidieverstrekkingen bepaalt. SCE is dus een bestuursorgaan.
Was er een wettelijke grondslag?
Art. 4:23 Awb vereist een wettelijke grondslag voor subsidieverstrekkingen. Omdat de
subsidieregeling op grond waarvan SCE subsidie verstrekt door SCE zélf vastgesteld is, is er geen
sprake van deze vereiste wettelijke grondslag. De ABRvS is het hierin met de rechtbank eens. SCE
werpt echter tegen dat het deze subsidieregeling gepubliceerd heeft, en dat er daarom sprake is van
een beleidsregel als wettelijke grondslag in de zin van art. 4:81 Awb. Volgens SCE is het ook in lijn
met de strategische benadering van het begrip 'bestuursorgaan', die erop gericht is de
rechtsbescherming te vergroten. De Afdeling overweegt echter dat de wettelijke grondslag voor
subsidies door de wetgever 'welbewust is verankerd'. Daarnaast moeten beleidsregels
onderscheiden worden van wettelijke voorschriften. Op zichzelf kunnen zij geen bevoegdheden in
het leven roepen. Hiermee is er dus ook geen sprake van de vereiste wettelijke grondslag.
Conclusie
Vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag had de bibliotheek geen recht op subsidie. De
bibliotheek betoogt dat het vervallen van de subsidie (als gevolg van de herroeping van het besluit
van SCE) zou leiden tot een schending van het Reformatio in peius-beginsel (Men mag als gevolg van
het beroep niet in een nadeliger positie komen te verkeren). De Afdeling gaat hierin mee, en maakt
de herroeping van het subsidiebesluit ongedaan. De gemeente Eindhoven zal een wettelijke
grondslag voor de subsidieverlening moeten creëren
Afgeleid belang
Casus
Een werkneemster werd arbeidsongeschikt verklaard, en kreeg daarom een uitkering die het UWV
achteraf verhaalde op haar werkgeefster. Deze werkgeefster was echter failliet gegaan, wat
betekende dat de garantsteller van het failliete bedrijf de kosten van de uitkering moest dragen. De
garantsteller ging in bezwaar tegen het uitkeringsbesluit. Het UWV verklaarde dit bezwaar echter
niet-ontvankelijk, omdat de garantsteller volgens het UWV geen zelfstandig belang had bij het
uitkeringsbesluit. Volgens het UWV is het garantstellingsbedrijf namelijk vrijwillig een
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Tjaka. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.