In deze samenvatting staat alles wat je moet weten voor het eindexamen van economie op de havo. Ik raad je aan om hiernaast goed te oefenen en dan ben je helemaal voorbereid op je examen. Succes!
Lesbrief crisis
Hoofdstuk 1
Als er een crisis is gaan gezinnen minder consumeren en bedrijven minder investeren.
Lagere bestedingen minder productie minder werkgelegenheid.
Het consumentenvertrouwen neemt af.
De ECB wil werkloosheid tegengaan door de bestedingen te stimuleren.
Lage rente meer lenen en minder sparen geldhoeveelheid en bestedingen nemen toe
productie neemt toe en werkloosheid af.
Een sterke groei van de geldhoeveelheid kan de inflatie aanjagen. Door hoge inflatie daalt de
koopkracht. Ook kan het zorgen voor deflatie. Door deflatie gaan mensen hun bestedingen
uitstellen, omdat ze hopen dat het nog goedkoper wordt.
Door belastingverlaging zouden de bestedingen kunnen toenemen en dat is goed voor
werkgelegenheid. Een nadeel is dat het tekort van de overheid dan toeneemt.
Hoofdstuk 2
Door arbeidsdeling en specialisatie stijgt de arbeidsproductiviteit = productie per persoon
per tijdseenheid. De waarde wat ergens opstaat is de nominale waarden en de waarde wat
het product zelf is, is de intrinsieke waarde. Munten en biljetten zijn chartaal geld. Giraal
geld is geld op de bankrekening (rekening-courant). Geld is een ruilmiddel, rekenmiddel en
spaarmiddel. Het spaargeld wordt door de bank aan andere mensen uitgeleend als krediet.
Liquiditeitspercentage van een bank = liquide middelen van een bank : rekening-
couranttegoederen x 100%. Dit percentage kan door verschillende oorzaken veranderen, dit
heeft gevolgen voor de omvang van de kredietverlening.
Begrippen:
Consumentenvertrouwen: geeft informatie over de verwachting van de consumenten over
de ontwikkeling van de economie.
Inflatie: algemeen hoog prijspeil.
Deflatie: algemeen laag prijspeil.
Koopkracht: hoeveel goederen en diensten je kunt kopen.
Kapitaal: verschillende vormen van bezit: huis, geld, aandelen, …
Netto-inkomen: besteedbaar inkomen
Schaarste: de behoeften aan producten is groter dan de middelen.
Schaars goed: een product waar veel inspanning voor moet worden geleverd.
Opofferingskosten: opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief.
Arbeidsproductiviteit: productie per persoon per tijdseenheid.
Tansactiekosten: alle inspanningen die verricht moeten worden om een transactie tussen
twee ruilende partijen tot stand te laten komen.
Productiecapaciteit: de maximaal haalbare productie per periode
,Lesbrief vervoer
Hoofdstuk 2
Marktaandeel van de afzet = afzet van een onderneming : afzet van de totale markt x 100%.
Je hebt constante en variabele kosten. Constante kosten heb je ook al het bedrijf helemaal
niks doet. Variabele kosten hangen af van de productieomvang. Samen zijn dit de totale
kosten.
TO Totale opbrengst Prijs (P) x afzet (Q)
(omzet)
TK Totale kosten Totale variabele kosten (TVK) + totale constante kosten (TCK)
TCK Totale constante
kosten
GCK Gemiddelde Totale constante kosten (TCK) : afzet (Q)
constante kosten
TVK Totale variabele Gemiddelde variabele kosten (GVK) x afzet (Q)
kosten
GV Gemiddelde Totale variabele kosten (TVK) : afzet (Q)
K variabele kosten
TW Totale winst Totale opbrengst (TO) – totale kosten (TK) of (gemiddelde
opbrengst (GO) – gemiddelde totale kosten (GTK) x afzet (Q)
P Prijs
Q Afzet
Toelichting: de totale variabele kosten nemen toe bij een toenamen van de productie, maar
de variabele kosten per product blijven gelijk. De gemiddelde constante kosten nemen af als
de productie toeneemt.
Break-evenpunt (BEP): TO = TK (totale winst is 0)
Break-evenafzet (BEA): het aantal producten (afzet) waarbij de TO en TK gelijk zijn.
Break-evenomzet (BEO): het aantal omzet waarbij de TO en TK gelijk zijn.
De break-evenanalyse is een hulpmiddel om te bepalen vanaf welke afzet de productie
winstgevend is. Elk product wat je boven het break-evenpunt verkoopt, levert je winst op.
De totale winst blijft dan toenemen tot dat de productiecapaciteit wordt bereikt. Als hij alles
heeft verkocht heeft hij een maximale totale winst. Als de variabele kosten per product
toenemen bij een hogere productie kun je niet zeggen dat de winst maximaal is.
Marginale opbrengst (MO): de opbrengst van een extra verkoop.
Marginale kosten (MK): de kosten van de productie van een extra product. (verandering TK :
verandering afzet (Q).
Maximale winst (MW): MO = MK
De totale winst stijgt zolang de MO groter is dan de MK. Andersom neemt het af. De totale
maximale winst wordt behaald als de MO gelijk is aan de MK.
Bij proportioneel variabele kosten zijn de marginale kosten gelijk aan de gemiddelde
variabele kosten.
Bij volledige mededinging ligt de prijs vast, waardoor een extra product de prijs oplevert die
daarvoor betaald wordt. MO = GO = P
, Hoofdstuk 3
Risico-aversie: mensen willen geen risico en sluiten daarom een verzekering af.
Een verzekering is een overeenkomst tussen een verzekeraar (aanbod) en een verzekerde
(vraag) waarbij de verzekerde een premie betaald. In ruil daarvoor geeft de verzekeraar
garantie dat de schade vergoed wordt. De vraag naar een verzekering hangt af van de risico-
aversie, premie en inkomen.
De hoogte van een premie wordt gebaseerd op de kans dat er schade komt en de hoogte
van die schade. Premie = kans op schade x de gemiddelde hoogte van de verwachte schade.
Voor de verzekeraar is het van belang dat zich voldoende mensen aanmelden, anders kan hij
de schade niet betalen.
Hoge risico’s zijn mensen die vaak schade hebben. Zij hebben veel aan een verzekering. De
lage risico’s hebben dat wat minder en dat kan ervoor zorgen dat alleen de hoge risico’s
overblijven. Dan zal de verzekeraar de premie verhogen en komen er nog minder goede
risico’s. Dit is averechtse selectie. Dat kan voorkomen worden door iedereen zich verplicht te
laten verzekeren (collectieve dwang). Een andere manier is premiedifferentiatie. Slechte
risico’s moeten dan meer betalen dan de goede (malus). Het kan zijn dat de goede een
bonus krijgen.
Moreel wangedrag/hazard is het slechte gedrag dat een verzekerde toont als een
verzekering is afgesloten. Dit wordt tegengegaan door een eigen risico. Bij schade moet je
dan een bepaald bedrag zelf betalen. Hoe hoger het eigen risico, hoe lager de premie. Een
andere manier is een maximumvergoeding.
Als de ene partij over meer informatie beschikt dan de andere partij is dat asymmetrische
informatie. De verzekerde weet zijn leefstijl beter dan de verzekeraar.
Averechtse selectie en moreel wangedrag kunnen uiteindelijk leiden dat de risico’s niet meer
te verzekeren zijn. Dan is er een marktfaal. Om dit tegen te gaan zullen verzekeraars
informatie proberen te krijgen over de klant. Hierdoor worden de transactiekosten hoger.
Hoofdstuk 4
De vraag naar een product hangt af van: prijs, economie, inkomen, globalisering,
bevolkingsomvang, behoefte, prijzen van de concurrent en prijs van aanvullende goederen.
Betalingsbereidheid is het maximale bedrag dat een persoon wil betalen. Het
consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de daadwerkelijke
prijs. De hoogte van het consumentensurplus kan berekend worden door 0,5 x basis x
hoogte. Het verband tussen de prijs en gevraagde hoeveelheid is een negatief verband. Als
de prijs stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid. Als de prijs daalt, stijgt de gevraagde
hoeveelheid.
Als de prijs verandert, vindt er een verschuiving over of langs de vraaglijn plaats. Als er meer
vraag komt bij dezelfde prijs, schuift de vraaglijn naar rechts. Andersom schuift hij naar links.
Redenen voor de verschuiving zijn:
- Aantal vragers verandert
- Prijzen van andere goederen en diensten veranderen.
- Het inkomen van de consument verandert.
- De behoeften en voorkeuren van de consument veranderen.
Er is een positief verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid. Als de prijs stijgt, stijgt de
aangeboden hoeveelheid en andersom.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Merel04. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.