Complete en zeer uitgebreide samenvatting van begin tot einde over de module gehandicaptenzorg. Met deze samenvatting weet jij makkelijk tot een voldoende te schoppen!
* Aangepast na het maken van het tentamen n.a.v. de vragen.
De WHO: (wereld gezondheidsorganisatie) houdt zich bezig met de gezondheidszorg &
classificaties. De classificatie: Disabilities and Handicaps = ordeningsprincipe voor de
gevolg toestanden van ziekte. Hierin worden beperkingen van de zorgvrager gezien in
relatie met zijn omgeving. Dan pas wordt duidelijk of er zich in de omgeving wel of
juist geen probleem zal voordoen. Het functioneren van de zorgvrager is een
wisselwerking van zijn beperkingen en de omgeving waarin hij zich bevindt. De ICF
houdt zich ermee bezig dat omgevingsfactoren het functioneren van de zorgvrager
beïnvloeden.
Stoornis:
- De afwezigheid of een afwijking van een psychologische, fysiologische of
anatomische structuur of functie.
- Het is een defect of het ontbreken van een orgaan of orgaanfunctie.
- Een stoornis is een afwijking op orgaanniveau.
- Een stoornis is altijd objectief. -> arts vaststellen
- Een stoornis kan optreden op het gebied van cognitie, zintuigen, taal, organen en
ledematen.
- Moeite met het uitvoeren van vaardigheden -> functioneren verstoord.
Beperking:
- Mogelijkheid dat dit het gevolg is van een stoornis.
- Beperkingen zijn moeilijkheden die iemand heeft ten aanzien van gedrag of het
uitvoeren van activiteiten.
- Een beperking kan zich voordoen op het gebied van communicatie, verzorging,
lichaamsbeweging, vaardigheden en gedrag. Het WHO heeft een instrument
ontwikkeld waarmee je interviews kunt houden om vast te stellen welke
beperkingen iemand heeft op basis van de stoornis(sen). WHO DAS 2
- De WHO heeft 6 domeinen:
1. Begrijpen & Communiceren (cognitie).
2. Bewegen & Zich verplaatsen (mobiliteit).
3. Zelfverzorging.
4. Omgaan met anderen.
5. Activiteit (werk en studie).
6. Deelname aan de samenleving (participatie).
Handicap:
- Gaat om een nadelige positie van iemand met een beperking in de maatschappij.
Dit wordt dus gezien als een participatie probleem. -> niet in staat om goed aan de
samenleving deel te nemen.
- Mensen voelen zich gehandicapt als ze problemen ervaren bij deelname aan de
samenleving -> Dit is dus de reden waarom het een participatie probleem wordt
genoemd.
- Scholing, arbeid, sociale leven en vrijetijdsbeleving.
Verstandelijke beperking:
,- Het ontwikkelingsniveau van mensen met een verstandelijke beperking. ->
uitgangspunt begrip
- Het American Association of intellectueel an Developmentel Disabilities (AAID), gaat
uit van onder andere het IQ. Dit wordt weergegeven in een getal. -> cognitief
functioneren
- Bij verstandelijk beperkten moet er sprake zijn van een aantoonbaar lager IQ (lager
dan 70-75).
- In combinatie met beperkingen op het gebied van:
- 1. Conceptuele vaardigheden. (taal, lezen en schrijven)
2. Sociale vaardigheden. (samen met andere mensen)
3. Praktische vaardigheden. (werken)
- Bij het vaststellen voor een diagnose van verstandelijk beperking wordt er gekeken
naar meerdere factoren zoals omstandigheden en zelfredzaamheid: vermogen van
individu om zelfzorgactiviteiten uit te voeren zonder hulp van een ander.
Definitie verstandelijke beperking. Beperking in intellectuele functioneren als jet
aanpassingsvermogen. Lager IQ dan 70 combi beperking gebied van conceptuele,
sociale en praktische vaardigheden. Treden op voor 18 e jaar.
Indeling in functionering niveau:
1. Mensen met een lichte verstandelijke beperking:
Het IQ ligt tussen de 50-55 en 70. Vaak valt een lichte beperking pas in de
schoolleeftijd op als de ontwikkeling van schoolse vaardigheden achterblijft.
Normaliter valt deze achterstand niet tot nauwelijks op. Dit kan ook worden verklaard
vanuit individuele verschillen in de normale ontwikkelingsovergang. Er ontstaan bij het
opgroeien grotere verschillen in de zelfredzaamheid. Mensen met een lichte beperking
zijn in staat om zich te redden in de maatschappij.
2. Mensen met een matige verstandige beperking:
Het IQ ligt 35-40/50-50. Bij deze mensen ontwikkelt de motoriek op een redelijk
niveau, maar deze blijft vaak houterig. De taal ontwikkelt zich wel op een eenvoudig
niveau. Mensen met een matige beperking zijn in staat om eenvoudige problemen op
te lossen, maar wel aangewezen op een leven in een meer beschermde omgeving.
Hierbij hebben zij voornamelijk voorlichting en begeleiding nodig. Zij hebben meestal
op alle gebieden ondersteuning nodig.
3. Mensen met een ernstige verstandelijke beperking:
Het IQ ligt tussen 20-25/35-40. Dit is op zeer jonge leeftijd al waarneembaar. Er
ontstaan bijvoorbeeld achterstanden op bij de motoriek en ontwikkeling. Sommige
mensen zullen nooit kunnen lopen. De meeste mensen met een ernstige verstandelijk
beperking kunnen niet spreken. Het contact is beperkt en wordt gekenmerkt door een
zeer klein repertoire aan reacties. Mensen met een ernstige beperking zullen hun hele
leven lang afhankelijk zijn van zorg. Één derde van de mensen die een ernstige
verstandelijke beperking hebben zullen ook fysieke klachten hebben betreft zien,
horen of andere lichamelijke aandoeningen.
4. Mensen met een diepe verstandelijke beperking:
Het IQ ligt lager dan 20-25. Deze mensen functioneren op een basaal niveau. Er is niet
tot nauwelijks contact te krijgen en zij zijn vrijwel de rest van hun leven bedlegerig. In
,veel gevallen zijn deze mensen afhankelijk van sonde voeding. De prognose is vaak
kort en zij zullen op jonge leeftijd te komen overlijden .
5. Mensen met een sterk gedragsgestoorde lichte verstandelijke beperking:
Dit is een doelgroep die vraagt op een specifiekere benadering. Naast een specifiekere
begeleiding met bijbehorende handvatten, zullen zij vragen om een meer
behandelgericht aanpak en goede begeleiding op hoog niveau.
DSM-V
- Afkorting voor Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (dit betekent
letterlijk diagnostisch en statistisch handboek voor psychische stoornissen). Het is
een Amerikaans handboek die in de meeste landen wordt gebruikt voor het stellen
van een diagnose betreft psychische ziektes. IQ is losgelaten. Er zijn 3 domeinen
geïntroduceerd waarop iemand met een verstandelijke beperking een achterstand in
het functioneren heeft.
1. Het conceptuele domein betreft competenties op het gebied van het geheugen,
taal, lezen, schrijven, rekenkundig redeneren, het verwerven van praktische kennis,
problemen oplossen en het beoordelen van nieuwe situaties.
2. Het sociale domein betreft onder andere het besef van de gedachten, gevoelens
en ervaringen van anderen (empathie), interpersoonlijke communicatieve
vaardigheden, het vermogen om vriendschap te sluiten en sociale
oordeelsvermogen.
3. Het praktische domein omvat het leervermogen en zelfmanagement in
verschillende levenssituatie, waaronder zelfverzorging, de verantwoordelijkheden
van een baan, geldbeheer, vrijetijdsbesteding, zelfmanagment van gedrag en het
plannen van taken op school en het werk.
Misvattingen over verstandelijke beperkingen:
- De vooroordelen die zich rond doen over mensen met een beperking, dragen er niet
toe bij dat mensen met een verstandelijke beperking zich serieus genomen voelen.
- Tegenwoordig wordt de regie zoveel mogelijk bij de patiënt gehouden, met goede
begeleiding natuurlijk.
- De maatschappij gaat er vaak van uit alsof mensen met een verstandelijke
beperking geen gevoelsmatige bewustwording zouden hebben.
- Mensen met een ernstige verstandelijke beperking hebben op een andere manier
door wat er in de omgeving gebeurd. -> weten vaak ook zelf dat ze verstandelijk
beperkt zijn.
- Destructief gedrag: schade aan jezelf brengen
Lichamelijke beperking:
- Motorische beperking.
- De zorgvrager wordt gehinderd in zijn handelingen en/of bewegingen.
- De mate van de beperking is individueel bepaald.
, - Een onderverdeling die bij lichamelijke beperkingen veel gemaakt wordt, is die naar
de oorzaak van de lichamelijke beperkingen en niet naar de ernst van de beperking:
1. Beperkingen ten gevolge van hersenletsel, aangeboren of niet aangeboren.
2. Aangeboren beperkingen. (open rug)
3. Beperkingen door ziekte of aandoeningen.
4. Beperkingen door omgevallen
Zorgvragers met een lichamelijke beperking hebben verschillende behoeft aan
verschillende vormen van zorg, ondersteuning of begeleiding. Dit hangt samen met
persoonlijke wensen, de problematiek waarmee ze kampen en de mate waarin zij in
staat zijn de regie over hun eigen leven te voeren.
Zij kunnen eventueel gebruik maken van verschillende hulpmiddelen. De
zelfredzaamheid is voor een belangrijk deel bepalend voor de omvang en de inhoud
van de behoefte aan wonen, zorg, begeleiding of dagbesteding. Voor de bevordering
van de participatie van kwetsbare groepen willen gemeenten hun verantwoording
nemen en een voorwaardenscheppende rol vervullen. Dit kan zich uiten in:
- Extra geld uitrekken voor het bieden van aangepaste vervoersmogelijkheden.
- Extra subsidie geven waardoor arbeidersplaatsen kunnen ontstaan voor mensen
met een beperking.
- Bevorderen van verdraagzaamheid in de samenleving door het geven van
intensieve voorlichting.
- Ondersteunen van sportverenigingen in de vorm van geld en kennis voor aangepast
sporten.
Aangeboren stoornis;
- Aandoeningen die al bij de geboorte aanwezig zijn of die zich in de eerste maand na
de geboorte openbaren.
- De zorgvrager weet niet hoe het is om zonder stoornis te leven.
- Er ontstaat vanaf de geboorte of vlak erna een gestoorde of vertraagde
ontwikkeling. Ontwikkeling is anders of dingen in de ontwikkeling zijn niet aan de
orde
- Een kind met een (zichtbare) stoornis of beperking kan geen uitnodigend effect
hebben op de omgeving. Dit alles bemoeilijkt de opbouw van een vertrouwensrelatie
met het kind. Dit kan de basis zijn voor latere emotionele problemen.
- Een bijkomend probleem is dat het ontwikkelen van relaties in de weg kan staan
door vele ziekenhuisopnames.
- Een kind met stoornis zorgt voor offers die zich materieel en immaterieel voor doen.
Dit kan een kind weer een schuldgevoel geven -> emotionele ontwikkeling.
- Hersenbeschadeging -> stoornis in ontwikkeling
- Voor, tijdens of vlak na geboorte
Mogelijke oorzaken van een aangeboren stoornis kunnen zijn:
1. Erfelijke en genetische oorzaken zoals een chromosoomafwijking.
2. Stofwisselingsstoornissen en andere aanlegstoornissen met als gevolg
misvormingen van in ieder geval het zenuwstelsel. Diabetes, taaislijmziekte.
3. Stoornissen tijdens de zwangerschap door exogene invloeden, medicijngebruik of
straling.
4. Stoornissen tijdens de geboorte bijvoorbeeld zuurstoftekort en hersenbloeding.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kevin.1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.23. You're not tied to anything after your purchase.