Samenvatting Klinische Neuropsychologie: Kort Overzicht Stoornissen en Belangrijke Begrippen
9 views 0 purchase
Course
Klinische Neuropsychologie (200300073)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Book
Klinische neuropsychologie
Deze samenvatting bevat een kort overzicht van alle benoemde stoornissen en belangrijke begrippen uit het boek 'klinische neuropsychologie' (van de hoofdstukken 1 t/m 23 & 25) voor het vak Klinische Neuropsychologie.
G-factor: intelligentie bestaat uit één basale eigenschap, de g-factor.
Meerdere factoren: intelligentie bestaat uit verschillende cognitieve domeinen.
Gekristalliseerde vs. vloeiende intelligentie:
Gekristalliseerde ‘crystallized’ intelligentie: bestaat uit pasklare kennis en vaardigheden;
zoals woordenschat, algemene ontwikkeling en rekenvaardigheid.
> gaat nauwelijks achteruit met het ouder worden.
Vloeiende ‘fluid’ intelligentie: bestaat uit capaciteiten die inzetbaar zijn in nieuwe
probleemsituaties.
> laat een sterk leeftijdseffect zien.
H5: Herstel en Behandeling
Tweedeling in symptomen na hersenletsel:
Directe symptomen – negatieve symptomen
- een verlies van of verandering in gedrag of mentale processen die het rechtstreekse gevolg
is van schade aan een functioneel hersensysteem. Bv. een vertraagde informatieverwerking.
- herstel op neurologisch niveau.
Indirect symptoom – positieve symptomen
- de poging van de patiënt om met een dergelijke verandering om te gaan. Deze manier van
coping wordt mede bepaald door het premorbide functioneren, de copingvaardigheden van
de patiënt en de ondersteuning vanuit de sociale omgeving, en kan adaptief, maar ook
maladaptief zijn.
- herstel op psychologisch niveau.
ICIDH & ICF
International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps (ICIDH): een
classificatiesysteem geïntroduceerd door de World Health Organization (WHO) in 1980, die het
mogelijk maakte om de gevolgen van ziekte en letsel voor het individueel functioneren van patiënten
op drie verschillende niveaus te onderscheiden, te weten stoornissen, beperkingen en handicaps:
Stoornissen: manifestaties van aandoeningen of ziekten op ‘orgaanniveau’, waarbij de
omschrijving in feite al betrekking heeft op de functie van een orgaan.
- bv. een gestoorde geheugenfunctie, ongeacht de precieze hersenaandoening.
Beperkingen: de gevolgen van stoornissen op het persoonsniveau.
- door de gestoorde geheugenfunctie kan een beperking optreden bij het doen van
boodschappen.
Handicap: een aantasting van het maatschappelijk functioneren als gevolg van stoornis en
beperking, die de normale rolvervulling van de patiënt belemmert.
,International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF): geïntroduceerd door de
World Health Organization (2001) als opvolger van de ICIDH. Het grote verschil tussen beide is dat de
ICIDH een classificatiesysteem voor de gevolgen van ziekte is, terwijl het bij het ICF-model gaat om de
classificatie van ‘componenten van gezondheid.’
Restauratief (neurologisch herstelniveau) vs. Compensatoir (psychologisch herstelniveau)
Restauratieve model: training moet gericht zijn op het herstel (restauratie) van de
beschadigde cognitieve functie en de onderliggende hersenstructuur.
- sluit aan bij neurologisch herstelniveau (hersenen)
- richten zich in termen van het ICF-model op het stoornisniveau (verbeteren van functies).
- het effect van de interventie zou moeten generaliseren.
o Functietraining: trainingsvormen die de beschadigde hersenfunctie middels training
weer kan herstellen.
Repeated practice approach: door de patiënt herhaaldelijk eenzelfde taak te
laten uitvoeren die de beschadigde cognitieve functie aanspreekt, wordt
beoogd deze beschadigde functie zodanig te stimuleren dat deze sterker
wordt.
Compensatoire model: de beschadiging is irreversibel, maar de gevolgen daarvan zouden
zoveel mogelijk gecompenseerd moeten worden door het inzetten en benutten van de
intacte functies en mogelijkheden van de patiënt.
- sluit aan bij psychologisch herstelniveau (gedrag).
- op het moment het meest populair in de revalidatiepraktijk.
- behandelmethoden richten zich op het verminderen van de beperkingen in het dagelijks
leven, en daarmee op het functioneren van de patiënt op activiteiten- en participatieniveau.
o Vaardigheidstraining: Het aanleren van de taak is het primaire doel. Voorbeeld: het
leren lopen van een vaste route in het revalidatiecentrum (zonder het doel te
hebben het ruimtelijk oriëntatie vermogen te verbeteren).
o Strategietraining: wanneer patiënten over voldoende intacte executieve
vaardigheden beschikken is strategietraining een mogelijke optie. Door een strategie
goed en vaak te gebruiken, kan hiermee gecompenseerd worden voor basale
stoornissen.
H6: Visuele Waarneming
Wat-route vs. Waar-route
Occipito-temporale wat-route
- ventrale route
- krijgt input vanuit het parvocellulaire systeem van de NGL.
- is betrokken bij de verwerking van vorm, kleur en textuur, die samen van belang zijn voor
de herkenning van objecten en personen.
Occipito-pariëtale waar-route
- dorsale route
- krijgt input vanuit het magnocellulaire systeem van de NGL.
, - is betrokken bij visuospatiële verwerking, de lokalisatie van objecten in de ruimte en de
aansturing van visueel gestuurde bewegingen naar deze objecten.
De visuele problemen die optreden na een beschadiging van de cortex kunnen globaal worden
ingedeeld in:
Visueel-velddefecten
o Hemianopsie: wanneer er sprake is van een gezichtsvelduitval voor de helft van het
gezichtsveld.
o Kwadrantanopsie: blindheid voor een bepaald kwart of kwadrant van het
gezichtsveld.
o Scotoom: blindheid voor slechts een klein deel van het visuele halfveld.
Lagere-ordestoornissen
o Cerebrale achromatopsie: gestoorde kleurwaarneming als gevolg van een
hersenbeschadiging.
o Akinetopsie/bewegingsblindheid: problemen om beweging waar te nemen.
Hogere-ordestoornissen
o Apperceptieve agnosieën: waarbij het percept zelf niet goed tot stand komt.
Visuele vormagnosie: een relatief zeldzame stoornis, waarbij visuele functies
als gezichtsscherpte, helderheidsdiscriminatie, bewegingsdetectie en
kleurperceptie wel intact zijn, maar waarbij het herkennen, matchen,
kopiëren of discrimineren van eenvoudige visuele stimuli gestoord is.
Ventrale simultaanagnosie/integratieve agnosie: een vorm van
apperceptieve agnosie, die vooral voorkomt na beschadiging van de
inferieure occipito-temporale gebieden. Patiënten met deze vorm van
agnosie zijn niet goed in staat om de afzonderlijke elementen van een
complex object samen te voegen tot een betekenisvol, holistisch percept.
o Associatieve agnosieën: waarbij het percept wel tot stand komt, maar het
associëren met de opgeslagen kennis over het object faalt.
Kleuragnosie: een selectieve stoornis in de kleurkennis, waarbij de
kleurwaarneming (discriminatie) intact is. Patiënten met kleuragnosie
kunnen kleuren niet categoriseren, benoemen en/of herkennen.
Helderheidsagnosie: selectieve problemen met het herkennen van
helderheid.
Objectagnosie: hierbij heeft een patiënt niet alleen grote moeite met het
benoemen van objecten, maar is ook niet in staat om verschillende objecten
uit dezelfde semantische categorie te ordenen. Het lukt de patiënt wel om
identieke afbeeldingen van objecten te matchen en objecten op basis van
overeenkomst in vorm te categoriseren (bv. een sinaasappel en een
tennisbal), maar niet op basis van de semantische categorie (bv. een
, sinaasappel en een banaan).
- de oorzaak van dit probleem wordt meestal gezocht in een disconnectie
tussen het visuele systeem en het semantische systeem, meestal ten gevolge
van een beschadiging van het corpus callosum.
Optische afasie/objectanomie: problemen met het herkennen of lezen van
letters en het benoemen van objecten. Bij deze patiënten is het probleem
beperkt tot benoemen. In tegenstelling tot patiënten met een objectagnosie
komt bij patiënten met een optische afasie dus wel een koppeling tot stand
tussen het percept en semantische kennis. De disconnectie lijkt hier beperkt
tot de verbinding tussen het visuele systeem en het taalsysteem.
Pure alexie: patiënten met pure alexie hebben een intact taalbegrip, een
normale verbale taalproductie en zij kunnen goed schrijven. Zij hebben
echter bijzonder veel moeite met lezen, zelfs met woorden die ze zelf kort
daarvoor hebben opgeschreven. Wel schrijven, niet lezen.
- de oorzaak is meestal gelegen in een onderbreking van de verbinding
tussen de visuele cortex en de taalgebieden in de linkerhemisfeer.
Patiënten met een apperceptieve agnosie lukt het vaak niet om een object na te tekenen, terwijl
patiënten met een associatieve agnosie wel kunnen kopiëren, maar geen idee hebben wat ze precies
tekenen.
Verder:
Prosopagnosie: problemen met het herkennen en identificeren van gezichten. Mensen met
prosopagnosie kunnen bekenden nog wel herkennen aan hun stem, hun kleding of de manier
waarop ze lopen, maar niet meer aan hun gezicht.
- veelvoorkomend bij bilaterale laesies van de occipito-temporale gebieden.
Door sommige onderzoekers wordt onderscheid gemaakt tussen apperceptieve en associatieve
prosopagnosie:
Apperceptieve prosopagnosie: betrekking op het herkennen van een gezicht op zich;
patiënten met deze variant hebben al moeite om een gezicht van een ander object te
onderscheiden.
Associatieve prosopagnosie: mensen met associatieve prosopagnosie kunnen wel een
gezicht als zodanig herkennen, maar hebben problemen met het correct herkennen van een
bekend gezicht.
Blindsight: hoewel patiënten met gezichtsvelduitval ten gevolge van schade aan de primaire visuele
cortex geen bewuste visuele ervaring hebben in het blinde deel van het visuele veld, blijkt soms dat
een meer rudimentair niveau van de visuele verwerking nog intact is. Patiënten met blindsight zijn
zich hier meestal niet van bewust, maar d.m.v. zogenaamde forced-choice paradigma’s is aangetoond
dat op taken waarin een bewegingsrichting, helderheid of basale vorm moest worden herkend,
boven kansniveau werd gepresteerd.
H12: Actie en Motoriek
Spiegelneuronen: deze cellen in de premotor cortex zijn niet alleen actief tijdens het uitvoeren van
visueel gestuurde grijpbewegingen, maar zijn ook actief wanneer hetzelfde type beweging
geobserveerd wordt bij een ander.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller vivianbijl. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.