100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting algemene managementkennis Hoofdstuk 1 tot en met 15 $11.76
Add to cart

Summary

Samenvatting algemene managementkennis Hoofdstuk 1 tot en met 15

27 reviews
 1911 views  50 purchases
  • Course
  • Institution

Een complete samenvatting van hoofdstuk 1 tot en met 15 van de module Algemene Managementkennis uit de AD opleiding Management. Te gebruiken voor zowel het examen Algemene Managementkennis via de LOI Examinering als het externe Nemas examen Algemene Managementkennis (onderdeel van het Middle Mana...

[Show more]

Preview 5 out of 65  pages

  • September 28, 2015
  • 65
  • 2015/2016
  • Summary

27  reviews

review-writer-avatar

By: rinabalgobind102 • 1 year ago

review-writer-avatar

By: shar_debi • 3 year ago

Top!

review-writer-avatar

By: sanneveerle • 4 year ago

review-writer-avatar

By: shailen2 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: stefanschulte7 • 6 year ago

review-writer-avatar

By: denverbijlsma • 6 year ago

review-writer-avatar

By: jansen_61 • 6 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Samenvatting Algemene Managementkennis Hoofdstuk 1 t/m 15

Middle-management is de beroepsgroep die namens die top van een organisatie zorgt
voor de sturing aan en de uitvoering van de verschillende processen binnen die
organisatie. Middle-managers zijn mensen die leiding geven aan afdelingen of filialen op
operationeel en/of tactisch niveau en zelfstandige ondernemers.

Geschiedenis management:

 Voor de tweede wereld oorlog > vooral gericht op productie en
productieprocessen. Plannen, controleren, opdrachten geven en bijhouden van
administratie.
 Jaren zestig (democratische beweging) > meer aandacht voor de werkende mens.
 Jaren tachtig > aandacht voor bedrijfsvoering en mens boog om naar een tendens
tot samenwerken.
 Jaren negentig > Verlenging van verantwoordelijkheden naar het uitvoerend
niveau. Leiding geven, sociale vaardigheden, kennis van financiën, marketing en
logistiek. Een ondernemer van zijn afdeling.

Management begrippen:

 Afdeling noemen we ook wel sector, team of groep.
 Managementfunctie gebruiken we namen als baas, chef, afdelingshoofd,
afdelingsmanager, teamleider of groepschef.
 Afdeling = een organisatieonderdeel met een eigen taak. Het aantal
personeelsleden kan hierin variëren van 3 tot circa 40.
 Sector/dienst = een aantal afdelingen die ieder (bijna) dezelfde taken hebben.
 Team/groep = een onderdeel van een afdeling. Grote afdelingen hebben vaak
meerdere teams.
 Afdelingsmanager = iemand die verantwoordelijk is voor de gang van zaken op
een afdeling.
 Sectormanager = iemand die verantwoordelijk is voor een groep afdelingen. De
sectormanager is de baas van de afdelingsmanager.
 Teamleider = iemand die leiding geeft aan een team of groep.

Hoofdstuk 1 De organisatie

Arbeidsorganisaties zijn te verdelen in:

1. Een organisatie is een algemene aanduiding voor een samenwerkingsverband
tussen mensen die met bepaalde middelen proberen een bepaald doel te
bereiken. Mensen met een beroepsopleiding, betaald werk en formele regels. Er is
sprake van een functionele werkverdeling gebaseerd op vakkennis voor delen van
het werk. Een aantal mensen heeft tot taak andere mensen aan te sturen,
gezagslagen. En er zijn concrete, specifieke doelen zoals winst maken.
2. Een bedrijf is een organisatie die goederen of diensten voortbrengt. Er zijn zowel
bedrijven in de profitsector (schildersbedrijf) als in de non-profitsector
(energiebedrijf). Met die goederen of diensten wordt voorzien in een
maatschappelijke behoefte. Vervalt deze behoefte, dan komt de continuïteit van
het bedrijf in gevaar.
3. Een onderneming is een grote zelfstandige arbeidsorganisatie die om te kunnen
overleven winst moet realiseren. Kan uit meerdere bedrijven bestaan. Term vooral
gebruik vanuit de financiële invalshoek.



1

, 4. Een instelling is een arbeidsorganisatie die men veel tegenkomt in de non-
profitsector. Bijv. onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, maatschappelijke
dienstverlening.

Verdeling arbeidsorganisaties:

 Profitorganisatie > heeft als doel winst (profit) te maken. Winst is deels beloning
voor de eigenaar en deels nodig voor investeringen en voor de opvang van
financiële tegenvallers. Voorbeelden zijn NS, Heineken of Ahold.
 Non-profitorganisatie > levert diensten in het algemeen maatschappelijk belang.
Ziekenhuizen, musea, openbare bibliotheken, (semi)- overheidsorganisaties als
politie, gemeente huizen, ministeries en basisscholen. Voorbeeld is het Leger des
Heils.

Een andere indeling voor arbeidsorganisaties is die naar aard en wijze van productie of
dienstverlening. Men kan hierin vier sectoren onderscheiden:

1. Primaire sector = gericht op het voorzien van dagelijkse levensbehoeften als eten
en drinken, brengt natuurproducten voort. Hieronder valt de landbouw, tuinbouw,
visserij en mijnbouw.
2. Secundaire sector = industriële bedrijven, die grondstoffen omvormen tot
producten. Bijvoorbeeld metaalindustrie, levensmiddelenindustrie en chemische
industrie.
3. Tertiaire sector = persoonlijke en zakelijke dienstverleners voor transport,
distributie en verkoop van producten. Oftewel commerciële diensten zoals
detailhandel, garagebedrijven, transportbedrijven, adviesbureaus en
advocatenkantoren.
4. Quartaire sector = Dienstverlening door (semi-) overheid op non-profitbasis. Zoals
de gezondheidszorg, onderwijs, ministeries, politie en gemeentelijke en provinciale
overheden. Verschil met de tertiaire sector is dat die een winstgevend oogmerk
heeft.

Privatisering = het op eigen kracht functioneren van een non-profitorganisatie zonder
overheidbemoeienis en subsidiëring . En daarbij zelf verantwoordelijk voor kosten en
opbrengsten. Verzelfstandigen van overheidsbedrijven.

Kartels = afspraken tussen bedrijven in een bedrijfstak, die erop gericht zijn de
onderlinge concurrentie enigszins te beperken. Bijvoorbeeld prijskartel, hoeveelheidkartel
of conditiekartel. De overheid (Nederlandse Mededingingsautoriteit) en EU ziet scherp toe
op deze kartels.

Samenwerkingsvormen tussen organisaties > het kan efficiënt zijn om activiteiten
in groter verband te verrichten, bijvoorbeeld de inkoopafdeling van gelijksoortige
bedrijven, het is goedkoper om gezamenlijk inkopen te doen. De bekendste
samenwerkingsvormen zijn:

 Samenwerkingsovereenkomst = twee of meer rechtspersonen spreken af om op
een bepaald gebied samen te werken. Voorbeelden zijn kartelovereenkomsten.
 Joint Venture = een nieuwe organisatie in het leven roepen door twee of meer
rechtspersonen die op het zelfde gebied werken. Ieder brengt daarbij volgens een
verdeelsleutel kennis en middelen in. De nieuwe organisatie is vaak een BV of NV.
Wordt vaak gebruikt bij uitvoering van groot en ingewikkeld werk bijv. Delta-
werken, de HSL of andere internationale projecten.
 Holding of concern = Een concern (grote onderneming) die zijn bevoegdheden en
zeggenschap centraliseert in een overkoepelende organisatie: de holding. De

2

, fuserende partijen in een holding functioneren vaak relatief zelfstandig als
werkmaatschappijen.
 Business Units = Ontstaan door opdeling van grote organisatie in kleinere
eenheden (units). Een B.U functioneert tamelijk zelfstandig, met eigen specialisten
en stafdiensten. Elke unit heeft zijn eigen research en marketingafdeling
bijvoorbeeld.
 Franchising = een samenwerkingsvorm die veel voorkomt in de detailhandel bij
winkelketen. De winkeliers/ franchisenemers maken tegen betaling gebruik van de
naam en de faciliteiten van het moederbedrijf (de franchisegever). Gezamenlijk
zijn o.a merknaam, reputatie, marketing, reclame, inkoop en distributie. Voorbeeld
is blokker, kruidvat.
 Fusie = Ultieme vorm van samenwerken. Twee of meer rechtspersonen gaan
geheel op in een nieuwe organisatie. Heeft een overkoepelende(top)leiding en
gezamenlijk balans en resultatenrekening. Varianten zijn: een samensmelting tot
een geheel nieuw bedrijf, bedrijfsovername (het overgenomen bedrijf verliest zijn
identiteit en de holding)


 Strategische alliantie = Een bedrijf neemt voor een bepaald bedrag deel in het
risicodragend vermogen van een ander bedrijf in dezelfde branche, vaak gebeurt
dat wederzijds.
Maken gebruik van elkaars capaciteiten en sterkte punten. Schaalvoordelen,
samen staan ze sterker in de markt. Bijvoorbeeld luchtvaartmaatschappijen.
 Co-makerschip = Overeenkomst tussen twee bedrijven, waarbij het ene bedrijf
voor het andere bedrijf een deel van het productieproces overneemt. De co-maker
is meestal gespecialiseerd in de ontwikkeling en productie van bepaalde
onderdelen die het bedrijf naderhand bij de montage van het product gebruikt. De
co-maker kan vaak beter en goedkoper werken vanwege de specialisatie.
 Leasing = Om niet te hoeven investeren worden er door organisaties voor
(on)bepaalde tijd kapitaalgoederen (duurzame productiemiddelen) zoals auto’s en
machines gehuurd. Operationeel en financiële lease. Bij financiële lease is het
eigendom overgegaan naar de huurder.

De belangrijkste historische ontwikkelingen of stromingen van organisaties:

1. Wetenschappelijke bedrijfsvoering. (aandacht op de technische en economische
aspecten)

Amerikaan F.W Taylor hield zich bezig met oplossingen voor technische
productieproblemen. Deed arbeidsstudies om prestatieverbeteringen te bereiken die
zowel voor de baas als de arbeider acceptabel waren. Hij ontwierp de functionele
organisatie. Grondlegger van de scientific management. Loon wordt in deze theorie als
belangrijkste vorm van motivatie beschouwd. (ook grondlegger van de functionele
organisatie)

2. Algemene managementtheorie.

Fransman Henri Fayol hield zich bezig met organisatieproblemen met als uitgangspunt de
organisatie als geheel. Vroeg zich af hoe men een organisatie van boven af het beste kan
leiden. Zo bedacht hij de vijf essentiële elementen van leidinggeven: vooruitzien,
organiseren, commanderen, coördineren en controleren. Introduceerde ook het begrip
lijnorganisatie (eenheid van bevel).




3

,Taylor en Fayol zijn de grondleggers van de Klassieke School > Een bedrijf wordt
beschouwd als een machine, het doel van de organisatie staat hierbij voorop en
medewerkers worden gezien als werkers voor geld. (relationeel wezen) Presteren zij meer
dan krijgen ze beter betaald.

3. Human relations-beweging. (aandacht voor de menselijke kant van arbeid)

Amerikaanse socioloog Elton Mayo, hield zich bezig met onderzoek naar factoren die
prestaties van werknemers beïnvloeden. Hawthorne-onderzoek toonde aan dat er geen
vanzelfsprekend verband bestond tussen technische beïnvloeding van
arbeidersomstandigheden en prestaties. Mayo concludeerde met dit onderzoek dat alleen
al de aandacht voor menselijke aspecten de prestatie verhoogde.

Kenmerken Human relations-beweging: De medewerker werkt ook op basis van
gevoelsoverwegingen, is een complex wezen. (versus relationeel wezen) Door
bevrediging van de psychologische en sociale behoefte kan de productie ook verhoogd
worden. Ook aandacht voor het groepsproces is belangrijk voor de motivatie.

4. Revisionisme

Probeert de klassieke school en human relations-beweging bij elkaar te brengen.
Benadrukt zowel de technische als sociale organisatie waarbij democratisering en
humanisering van arbeid centraal staat. Taakverrijking, taakverruiming en taakroulatie zij
hierbij hulpmiddelen. Blake en Mouton ontwikkelden een model met stijlen van
leidinggeven met zowel aandacht voor de mens als organisatie. Rensis Likert ontwikkelde
een overlegmodel met overlappende groepsstructuren, linking pin-model. Hij koppelde de
verschillende hiërarchische lagen in de organisatie, door een overlegvorm te creëren
waarbij een functionaris uit een groep tevens deelneemt aan ene groep op hoger niveau.
Deze functionaris is de verbindende factor, de linking pin. Hij geeft informatie uit zijn
groep door naar boven en hij geeft informatie van boven weer terug in zijn gorep.

5. Overige stromingen

Er zijn nieuwe stromingen ontstaan, maar gebaseerd op overtuigingen en aannames. En
nog te jong om wetenschappelijk voldoende onderbouwd te zijn. Voorbeeld zijn de
strategiebenadering ,communicatiebenadering, de systeembenadering en de
contingentietheorie. De aandacht gaat steeds meer gericht op de benutting van
menselijke hulpbronnen.

Het human relations-beweging betekende een doorbraak in de manier van denken over
organisaties. Ook het Human Resource Management (HRM) is hierop gebaseerd.

Het productie- of dienstverleningproces kunnen we ontleden in drie fasen
(=het primaire proces):

 Input/Inkoop, om een product of dienst te kunnen maken en leveren moet een
organisatie eerst iets inbrengen. Dit bestaat uit productiefactoren:mens
(personeel, werkzaamheden van derden), natuur (grond, energie, hulpstoffen etc),
Kapitaal (grond, gebouwen, voorraden, machines) en informatie (orderportefeuille,
onderhoudsschema, planningen). Vlottende productiemiddelen zijn de
grondstoffen en energie die tijdens het proces worden verwerkt. Duurzame
productiemiddelen als medewerkers, gebouwen en machines.
 Transformatie/Productie, De input vormen we om tot producten en diensten zodat
de consument er gebruik van kan maken, dit noemen we
transformatie/throughput. Zo maakt een VVV-kantoor brochures en een bibliotheek

4

, een overzichtelijk systeem. Transformatieprocessen bij een autofabriek is goed
zichtbaar, bij dienstverlenende bedrijven zoals een bank is dit minder goed
zichtbaar.
 Output/Verkoop. Door transformatie ontstaat een product of dienst. De output,
deze moet geld opleveren. Voor profitorganisaties moet de waarde van de output
altijd hoger zijn dan de kosten van de input. Het verschil is winst. Non-profit
organisaties streven naar gelijkheid tussen deze twee. Vaak is de opbrengst van
de output echter minder en vult de overheid het gat op met subsidies. Primaire
output is de geleverde prestatie of dienst, de reden van bestaan. Secundaire
outputs zijn belastingopbrengsten, werkgelegenheid etc.

Om alle processen rond input, transformatie en output goed te laten vooropen komt heel
wat bij kijken. Het gaat dan om het regelen van Interne organisatie of bedrijfsprocessen,
deze kunnen we indelen naar:

A. Mate van betrokkenheid bij het proces.

Het bestuursproces is erop gericht om de activiteiten van het primaire proces te richten
op de doelstellingen van het bedrijf. Denk aan de bepaling van de doelstellingen,
formulering van het beleid, planning, organiseren, leidinggeven aan medewerkers en
procesbeheersing.

Interne bedrijfsprocessen.

1. Primaire proces = Het verwerven van productiemiddelen (input), het verwerken
van productiemiddelen in eindproducten (transformatie) en het resultaat van het
primaire proces: het product en/of dienst.

2. Ondersteunende processen zijn alle activiteiten die indirect een bijdrage leveren
aan de output:
 Productieplanning. Planning zodat op de juiste tijd en plaats voldoende
medewerkers, grondstoffen, machines en hulpmiddelen aanwezig zijn.
 Logistiek , Integrale besturing van alle activiteiten om goederen en diensten op
het juiste moment op de juiste plek te krijgen, dit tegen een zo laag mogelijke
prijs. Logistiek proces heeft twee deelgebieden: material management (=
activiteiten nodig om grondstoffen en goederen langs het productieproces te
voeren. ) en physical distribution ( = activiteiten nodig om producten en diensten
bij de consument te krijgen.)
 Marketing. Onderzoek naar behoeften en afzetgebieden (markten) is het
aandachtsgebied van de marketingafdeling. Marktonderzoek, publiciteit, promotie
en verkoop zijn hier taken van.
 Kwaliteitszorg Producten en diensten moeten aan bepaalde- van tevoren
vastgestelde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen moeten ontwikkeld, vastgelegd
en gecontroleerd worden.
 Research. Onderzoek tot productontwikkeling, verbetering producten/diensten of
werkmethodes.
 Onderhoud. Onderhoud aan gebouwen, machines en inventaris moet in goede
staat verkeren.

3. Beheersingsprocessen bieden ook ondersteuning maar richten zich in
tegenstelling tot ondersteunende processen op de organisatie als geheel. We
onderscheiden de volgende:
 Financiën. Inzicht houden op de kosten en opbrengsten voor een goede financiële
huishouding.


5

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sybren007. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.76. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.76  50x  sold
  • (27)
Add to cart
Added