Werkgroepopdrachten Strafrecht II (JUR-2STR2ELSNOT) Materieel strafrecht, ISBN: 9789013163643
1 view 0 purchase
Course
Strafrecht II (JUR2STR2ELSNOT)
Institution
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
Book
Materieel strafrecht
Werkgroepopdrachten Strafrecht II. Alle werkgroepen, deze zijn hetzelfde voor rechtsgeleerdheid als notarieel recht volgensmij. Jaar 2022. Succes met leren!
WG strafrecht (II)
WG 1: causaal verband.
Theorie
Gedraging (handeling of nalaten) -> gevolg = causaliteit, als gevolg kan worden toegerekend
aan de gedraging.
Voorbereidingsvragen
1. Welke vijf theorieën over causaliteit hebben zich door de jaren heen ontwikkeld en
wat houdt elk van deze theorieën in?
Theorieën causaliteit:
- Conditio sine qua non -> onmisbare, noodzakelijke voorwaarde voor het intreden van
het gevolg.
- Redelijke toerekening -> het is niet onredelijk het gevolg aan de verdachte toe te
rekenen.
- Adequatietheorie -> voorzienbaarheid van het gevolg.
- Causa proxima-theorie -> meest dichtbijzijnde schakel is het belangrijkste voor het
gevolg.
- Relevantietheorie -> oorzaak die de wetgever in gedachten had.
2. Wat zijn de voor- en nadelen van elk van deze theorieën?
Conditio sine qua non
- Voor: bredere mogelijkheid voor toerekenbaarheid.
- Na: kan heel ver terug redeneren.
Redelijke toerekening
- Voor: beschermt tegen onredelijke toerekenbaarheid?
- Na: niet elk direct oorzaak-gevolg verband telt.
Adequatietheorie
- Voor:
- Na: directe onvoorzienbare oorzaken vallen af.
Causa proxima-theorie
- Voor: niet te ver door redeneren.
- Na: deze theorie kan problemen opleveren bij een wat langere reeks van
gebeurtenissen en geeft niet de mogelijkheid om verder weg liggende, relevante
factoren te betrekken in de causaliteit.
Relevantietheorie
- Voor:
- Na:
3. Bedenk een fictieve verkeerscasus met daarin een causaliteitsprobleem (niet
afgeleid uit de voorgeschreven jurisprudentie) en toets jouw fictieve casus aan
bovenstaande causaliteitsleren.
4. De leer van de redelijke toerekening is de causaliteitsleer die momenteel wordt
aangehangen. Neem beargumenteerd een standpunt in over de stelling: “De leer van
, de redelijke toerekening is niet vernieuwend ten aanzien van de vier eerder
geformuleerde causaliteitstheorieën.”.
De leer van de redelijke toerekening is wel vernieuwend ten aanzien van de vier eerder
geformuleerde causaliteitstheorieën. Deze leer ten opzichte van de vorige neemt namelijk ze
allemaal een beetje mee?
Casus – Spoorwegdrama
Mieke stopt haar auto voor een spoorwegovergang waarvan zojuist de alarmlichten zijn
aangegaan. Pim rijdt in de haar van achteren naderende auto met 90 km/u in plaats van de
aldaar toegestane 50 km/u. Hij kan daardoor niet op tijd remmen en botst dusdanig hard
tegen de auto van Mieke dat zij de spoorwegovergang wordt opgeduwd. Uit schrik voor de
naderende trein probeert ze – wat onhandig – zo snel mogelijk haar auto te verlaten. Zij is
net te laat en verliest door de botsing tussen haar auto en de trein haar linkerbeen. Eenmaal
aangekomen bij het ziekenhuis wordt haar wond behandeld. Enkele uren later komt Mieke
toch te overlijden. Achteraf blijkt dat de arts een inwendige bloeding bij Mieke over het hoofd
heeft gezien, welke zij ook had opgelopen door het ongeval, en die haar uiteindelijk fataal is
geworden. De officier van justitie besluit Pim te vervolgen voor dood door schuld (artikel 307
Sr).
Pim is van mening dat Mieke niet zou zijn overleden als de arts alerter was geweest bij de
behandeling en vindt dat het overlijden van Mieke niet aan hem is toe te rekenen. Zet
gemotiveerd uw oordeel uiteen over de stelling van Pim.
Er is sprake van conditio sine qua non-verband, want als Pim niet tegen Mieke was gebotst
was zij ook niet overleden.
Adequatie -> het is voorzienbaar dat er een ongeluk gebeurt als je te hard op een spoorweg
inrijdt. Daarnaast is Pim automobilist en er wordt een zekere mate van oplettendheid
verwacht als je aan het verkeer deelneemt. In het verkeer is er een verhoogde zorgplicht:
garantenstellung. Voorzienbaarheid wordt sneller aangenomen als je in een situatie zit
waarin meer oplettendheid wordt verwacht (bvb als dokter opereert).
Causa proxima -> dat is in deze casus het nalaten van de arts en is dus niet toe te rekenen
als gedraging van de verdachte.
Relevantie: het is hier een delict dood door schuld. De wetgever had dit wel voor ogen. Het
is zijn schuld omdat hij te hard rijdt.
Conclusie: er zijn meerdere indicaties. Bij de causa proxima is het niet, maar afgewogen is
het redelijk toe te rekenen aan de verdachte.
Antwoord:
Gedraging i.c. -> Pim reed in de buurt van een spoorovergang 90 waar hij 50 mocht.
Gevolg -> overlijden van Mieke.
Stappen voor aansprakelijkheid:
1. Is er sprake van redelijke toerekening? Is dit zo dan heb je causaal verband.
a. Dit is de heersende leer o.g.v. HR Letale longembolie -> niet onredelijk om
het toe te rekenen. Vraag die je stelt is: is het redelijk om toe te rekenen?
b. Wanneer redelijke toerekening?
i. Ondergrens = CSQN-verband -> ja, want had Pim in de buurt van een
spoorovergang niet veel te hard gereden dan was Mieke niet
overleden.
,ii. Is het inderdaad redelijk ->
1. Adequatietheorie = of te voorzien (wordt meestal veel gewicht
aan toegekend, is iets voorzienbaar dan wordt het vaak al
toegerekend. Komen uit de volgende theorieën schokkende
dingen alleen dan moet je afwijken) is dat het te hard rijden
van Pim dit gevolg, het overlijden van Mieke, teweeg kan
brengen.
a. Voorzienbaarheid kun je nader invullen d.m.v. -> feiten
van algemene bekendheid + algemene ervaring +
Garantestellung (wanneer iemand vanwege zijn
beroep, kunde, etc meer kennis draagt wordt ook meer
verwacht).
b. I.c. heeft Pim een rijbewijs en dit levert (meestal) een
Garantestellung op. Heeft hij geen rijbewijs dan geen
Garantestellung maar wel voorzienbaar dat iemand
zonder rijbewijs een ongeluk veroorzaakt.
2. Causa promixa = het laatste wat gebeurt voor het gevolg is
toerekenbaar (de dichtstbijzijnde oorzaak). I.c. zou dat dus niet
de gedraging van Pim zijn, maar die van de arts (dat hij de
bloeding niet ziet).
a. Kunt hierbij kijken naar tijd.
b. Kijken in praktijk wel naar meer schakels en niet alleen
de laatste.
3. Relevantie = wat is volgens de wetgever de meest relevante
oorzaak?
a. I.c. sprake van dood door schuld. I.c. geen door de
wetgever specifiek genoemde relevante oorzaak
hierbij.
4. Gedragingen van derden -> iedereen anders dan de
verdachte, bijv. artsen of willekeurige buitenstaanders.
a. HR Niet behandelde longinfectie = slachtoffer was door
de schoten van verdachte verlamd en kreeg in het
ziekenhuis een longinfectie waarvoor ze niet behandeld
wilde worden want ze vond haar leven het niet meer
waard waardoor ze overleed. Verdachte stelde dat hij
hierdoor niet voor haar overlijden aansprakelijk was,
was ze wel behandeld dan had ze nog wel geleefd. HR
zei nee je bent wel aansprakelijk. Twee situaties
geschetst:
i. Als het letsel op zichzelf letaal was maar had
worden voorkomen door handelen van de arts,
dan kan het nog steeds worden toegerekend
aan verdachte omdat hij het letsel heeft doen
ontstaan.
1. I.c. hiervan sprake, want de bloeding die
haar dood tot gevolg had, is ontstaan
door de aanrijding door Pim.
, ii. Letsel dat niet letaal is, maar door allerlei pech
overlijdt het slachtoffer toch, dan is verdachte
niet aansprakelijk.
5. Gedragingen van slachtoffer.
Het is door bovenstaande redelijk het overlijden van Mieke toe te rekenen aan Pim, dus er is
causaal verband.
Actualiteitencasus
Lees het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:339. Beantwoord
vervolgens de volgende vragen.
1. Waartussen moet in deze zaak een causaal verband worden vastgesteld om de
verdachte te kunnen veroordelen?
Causaal verband tussen gedragingen van verdachte (niet op tijd medici erbij halen en medici
niet inlichten over de door partner genoten verboden middelen) en dood van zijn partner.
Betreft hier een nalaten.
Antwoord:
Gevolg = overlijden mevr.
Gedragingen:
1. Niet 112 gebeld toen het slecht ging met mevr.
2. Toen wel hulp was ingeschakeld heeft meneer de artsen onvoldoende geïnformeerd.
3. R.o. 2.2.1. -> heeft slachtoffer nog vervoerd in de auto terwijl ze al ‘out’ was.
CSQN-verband bij nalaten veel lastiger, punt 1 en 2 is nalaten.
2. Waarom was volgens de raadsman in deze zaak geen sprake van het vereiste
causale verband?
Er is geen causaal verband aanwezig tussen de gedragingen van de verdachte en het
overlijden van het slachtoffer. In het dossier ontbreekt een bewijsmiddel waaruit blijkt dat er
een reële kans was dat het slachtoffer had geleefd indien de verdachte wel had ingegrepen.
Ook ontbreekt het bewijs dat het gevolg voor de verdachte voorzienbaar was geweest.
Antwoord:
Ontbreekt bewijs van voorzienbaarheid en dat als verdachte wel eerder hulp had
ingeschakeld dat ze dan niet was overleden (ofwel CSQN-verband).
3. Hoe heeft het Gerechtshof Amsterdam gereageerd op het verweer van de
raadsman?
Vereist dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige
mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als
gevolg van zijn handelen of nalaten.
Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof het gevaar dat [betrokkene 1] zou
komen te overlijden - welk gevaar zich heeft verwezenlijkt - in zodanige mate verhoogd dat
het overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten
tijdig medische hulp in te schakelen en - eenmaal in het ziekenhuis - het medisch personeel
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller s-kers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.06. You're not tied to anything after your purchase.