Hoofdstuk 1
De directe sensorische ervaring is alleen beschikbaar voor het individu zelf.
Sensatie: het vermogen om detectie om te zetten in een eigen ervaring.
Perceptie: het verlenen van betekenis aan de gedetecteerde sensaties.
Alles wat je denkt, voelt en doet hangt af van sensaties en percepties.
Idee van Condillac: mental life hangt af van informatie vanuit de zintuigen. Als je een
standbeeld alle sensaties aanbiedt, zal dit een echt mental life ontwikkelen.
Er zijn 5 belangrijke wetenschappelijke methoden die gebruikt worden om de zintuigen te
bestuderen:
1. Thresholds
a. Wat is de laagste drempel voor sensatie en wat de hoogste
2. Scaling
a. Individuele ervaring (‘qualia’ in de filosofie)
b. Is hoe ik rood zie hetzelfde als hoe iemand anders rood ziet
3. Signaaldetectietheorie
a. Wat is de drempel voor het maken van een bepaalde keuze
4. Sensorische neurowetenschappen
a. Manier waarop sensorische receptoren en zenuwen perceptuele ervaring
beïnvloeden
5. Neuroimaging
a. Traces van een ervaring in het brein zien
Thresholds and the Dawn of Psychophysics
Gustav Fechner: relatie tussen mind & matter.
Hij zat tussen dualisme en materialisme in → panpsychisme.
● Dualisme: de geest bestaat los van de materiële wereld (het lichaam).
● Materialisme: de geest is niet los van het lichaam.
○ Tegenwoordig: de geest is wat het brein doet.
● Panpsychisme: het idee dat de geest bestaat als eigenschap van alle materie (dus
alle materie heeft bewustzijn).
Fechner kreeg oogschade doordat hij veel direct in de zon keek. Hierdoor had hij af en toe
mental breakdowns. Toen dit over was, kreeg hij een nieuw inzicht: je zou de relatie tussen
lichaam en geest kunnen beschrijven met wiskunde.
Zijn doel was om de relatie tussen sensatie (geest) en de energie die leidt tot de sensatie
(materie) te beschrijven.
→ Psychophysics.
Ernst Weber: onderzocht de accuraatheid van het tastzintuig, middels de two-point threshold
methode. Dit is de kleinste afstand tussen 2 punten waarbij mensen aangeven dat ze 2
losse aanrakingen voelen in plaats van 1.
,Weber is ook de grondlegger van de term just noticeable difference: het verschil tussen 2
gewichten dat nodig is om een verschil te kunnen voelen tussen de 2 massa’s.
● Hoe zwaarder gewicht A, des te meer verschil was er nodig om te ervaren dat
gewicht B een ander gewicht heeft.
● Hoe lichter gewicht A, des te kleinere verschillen tussen A en B er waargenomen
kunnen worden.
Difference threshold: kleinste verschil dat nodig is om verschillen tussen gewichten te
kunnen detecteren.
Je ziet dat de JND’s voor allerlei verschillende soorten stimuli allemaal een constante ratio
hebben (behalve heel dicht bij de onder- en bovengrens).
● Gewicht van 40 gram: vanaf 1 gram verschil detecteren.
● Gewicht van 400 gram: vanaf 10 gram verschil detecteren.
Weber’s law: de JND is een constante fractie van de vergelijking stimulus.
- Het verschil is een constante proportie van het niveau van de stimulus.
Fechner’s law: de omvang van de subjectieve sensatie neemt proportioneel aan het
logaritme van de stimulusintensiteit toe.
Je zou hier een vergelijking kunnen trekken tussen Fechner en Einstein, omdat ze beiden
energie relateren aan massa.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen fysieke entiteiten en de metingen van mensen
hun perceptie:
● Geluid meet je in decibel, maar je refereert naar de ervaring met luidheid.
● Frequentie is de meting van een fysiek fenomeen, maar je refereert naar de respons
daarop met pitch.
Absolute threshold: minimale intensiteit van een stimulus die gedetecteerd kan worden.
Psychophysical methods
Je kunt een absolute threshold op verschillende manieren meten:
● Method of constant stimuli: verschillende stimuli laten horen met verschillende
intensiteiten, om de minimale intensiteit voor detectie te achterhalen.
○ Verschillende intensiteiten worden meerdere keren aangeboden, in
willekeurige volgorde.
○ Meestal wordt als drempel aangenomen de intensiteit waarop je de stimulus
in 50% van de gevallen detecteert.
○ Er is niet 1 harde grens waarbij net niets meer gehoord wordt.
● Method of limits
○ Je biedt verschillende stimuli op volgorde aan en er wordt gevraagd wanneer
er voor het eerst een toon gehoord wordt en wanneer voor het laatst.
○ Wat je hierbij wel ziet is dat er een overshoot effect is
● Method of adjustment
, ○ Method of limits, alleen kan dan de participant zelf de intensiteit aanpassen
tot het grensniveau.
Scaling methods
Je kunt scaling methods gebruiken wanneer je wil weten hoe sterk de ervaring is.
Magnitude estimation: met getallen aangeven hoe de intensiteiten van stimuli zich tot elkaar
verhouden.
Stephen’s power law: relatie tussen stimulus intensiteit en sensatie is kwadratisch.
De 3 wetten tot nu toe samengevat
● Weber’s law: bij welke variatie in stimulus intensiteit kan de participant juist
aangeven of de stimulus veranderd is of niet
● Fechner’s law: gebaseerd op assumpties over de werking van sensatie.
● Steven’s power law: beschrijving van rating data (op een niet-objectieve manier)
Verschillende individuen kunnen leven in verschillende sensorische werelden, terwijl ze
worden blootgesteld aan dezelfde stimuli. Dit kun je in kaart brengen met cross-modality
matching.
Cross-modality matching: stimulus A zo aanpassen dat het matcht met de waargenomen
omvang van een compleet andere stimulus.
- Je kunt bijvoorbeeld de felheid van een lamp aanpassen zodat het matcht met de
luidheid van een toon.
Deze relatie is bij verschillende mensen vrijwel hetzelfde.
Smaak is hier een uitzondering op: sommige mensen ervaren het molecuul PROP als heel
bitter, anderen niet. Je ziet dan dat mensen dit op verschillende manieren matchen met
bijvoorbeeld lichtintensiteit.
Signaaldetectietheorie
Drempels zijn dus niet absoluut. Je kunt hiermee experimenteren middels
signaaldetectietheorie.
Je neemt een stimulus altijd waar in een context van ruis. Vlakbij de drempelwaarde is het
lastig om de stimulus te ontdekken in al die ruis.
Er is interne ruis, de static in je zenuwstelsel. Ook is er externe ruis, zoals onduidelijkheden
in een mammogram bijvoorbeeld.
Als de ruis te erg lijkt op het signaal, kan dit leiden tot een vals alarm.
Hoe kleiner de ruis is vergeleken met het signaal, des te minder effect heeft het.
Voorbeeld: als je onder de douche staat, maakt het water geluid (ruis). Een trillende telefoon
is het signaal.
Als je een persoon onder de douche vraagt hoeveel geluid van het water hij hoort, zul je een
normaalverdeling krijgen.
, Deze normaalverdeling kun je vergelijken met de normaalverdeling die je krijgt als er een
signaal in combinatie met ruis is.
Wanneer ben je er nou voldoende van overtuigd dat er een telefoon gaat en dat
je dus actie moet ondernemen? → Je kiest hier een criterium voor.
Als de respons in het zenuwstelsel het criterium overstijgt, onderneem je actie omdat je er
dan vanuit gaat dat het signaal aanwezig is.
Er zijn 4 opties:
- Hit
- Miss
- False alarm
- True negative
Het verschil tussen je noise en je signal-plus-noise curve is je sensitiviteit. Dit wordt ook wel
aangeduid met d’.
Je kunt jezelf niet gevoeliger maken. Als je echt iets belangrijks te wachten staat, kun je wel
je criterium verlagen. Wel neemt de kans dat je onnodig actie onderneemt dan ook toe.
Bij een vaste gevoeligheid/d’ zorgt een verandering in het criterium voor een voorspelbare
verandering in het aantal hits en false alarms.
Als je false alarms op de x-as plot en hits op de y-as, krijg je een receiver-operating
characteristic curve (ROC curve).
Waar je als radioloog je criterium legt hangt bijvoorbeeld af van de schatting van de kans dat
er iets mis is met de patiënt en van de kosten en baten van een (on)juiste diagnose.
Fourier analysis
Met Fourieranalyse kun je bijvoorbeeld complexe geluiden opdelen in simpelere
componenten.
Simpelste geluidscomponent: sinusgolf.
Luchtdruk in een sinusgolf verandert continu, op 1 frequentie. De cyclus waarin 1 hele golf
voorbijgaat (golflengte), is de periode van een golf.
De fase van de golf gaat over de positie ten opzichte van een vaste marker.
Sinusgolven komen in het dagelijks leven niet erg vaak voor: veel vibraties zijn veel minder
puur.
Wel is het zo dat alle geluiden beschreven kunnen worden als een combinatie van
sinusgolven, op verschillende frequenties met verschillende amplitudes en fases.
Het opbreken van een geluid in de onderliggende sinusgolf componenten heet
Fourieranalyse.
Fourieranalyse wordt vooral gebruikt door vestibulaire en spatiële oriëntatie onderzoekers.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Ambervanschaik1006. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.22. You're not tied to anything after your purchase.