Leerdoelen C1
1. De student begrijpt de gelaagde structuur van het BW. (Overeenkomstenrecht)
H1.10 Gelaagde opbouw van het BW
Het BW kent een gelaagde opbouw, van algemeen naar bijzonder. Daarmee wordt bedoeld dat het
BW eerst de algemene regels geeft die voor een bepaald onderwerp gelden, waarna specifiekere
situaties steeds gedetailleerdere regels worden gegeven.
We geven hiervan een voorbeeld aan de hand van de arbeidsovereenkomst. Dit is een
overeenkomst die, net als alle andere overeenkomsten, tot stand komt door een aanbod en een
aanvaarding, als bijzonder onderwerp het verrichten van arbeid tegen betaling van loon. Een
arbeidsovereenkomst kan tot stand komen tussen twee natuurlijke personen, of tussen een
natuurlijk persoon en een rechtspersoon.
Hoe gaat het BW nu van algemeen naar bijzonder in het geval van een arbeidsovereenkomst? Als
volgt:
- Boek 1 geeft de regen die in het algemeen gelden voor natuurlijke personen, Boek 2 geeft de
algemene regels voor rechtspersonen. Boek 1 en 2 geven dus samen de algemene regels die
gelden voor de mogelijke partijen bij een arbeidsovereenkomst.
- Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en een aanvaarding. Dit zijn
rechtshandelingen. Er zijn echter nog veel meer rechtshandelingen. Boek 3 geeft nu de regels die
gelden voor rechtshandelingen in het algemeen.
- Een arbeidsovereenkomst heeft wel een specifiek onderwerp, maar is verder een overeenkomst
als alle andere. De regels die gelden voor overeenkomsten in het algemeen worden gegeven in
Boek 6.
- De regels die in het bijzonder gelden voor de arbeidsovereenkomst vind je in Boek 7.
Des te gedetailleerder de regels worden, des te verder kom je dus in het BW. We spreken daarom
van een gelaagde opbouw van algemeen naar bijzonder.
Elk Boek van het BW is onderverdeeld in titels. Titels worden soms weer onderverdeeld in
afdelingen. Een afdeling kan weer worden onderverdeeld in paragrafen. In een paragraaf vind je
de wetsartikelen. Een wetsartikel kan zelf weer zijn onderverdeeld, bijvoorbeeld in lid 1, 2 en 3.
Deze ledenkinnen showen spreken dan van ‘een sub’. Sub is Latijn voor der. Als lid 1 van een
artikel is onderverdeeld in a, b en c, kan je dus bijvoorbeeld spreken van lid 1, sub a. Eigenlijk zeg
je dan: lid 1, onder a.
De interpretatie van een wetsartikel, en daarmee de inhoud, wordt voor een belangrijk deel
bepaald door het Boek, de titel en de afdeling waarin het artikel is opgenomen. De titel, afdeling en
de paragraaf vormen de context waarin wetsartikelen in het BW moeten worden gelezen.
Samenvattend:
1. Het BW kent een zeer systematische opbouw. Deze opbouw is gelaagd. Het gaat van algemeen
naar bijzonder.
2. Het BW bestaat uit tien Boeken, met elk hun eigen onderwerp, die onderverdeeld zijn in titels.
Titels kunnen weer zijn onderverdeeld in afdelingen, afdelingen op hun beurt in paragrafen.
3. Boek, titel, afdeling en paragraaf vormen de context waarin het artikel moet worden gelezen en
bepalen zo mede de inhoud van het artikel.
4. Een wetsartikel kan zijn onderverdeeld in leden (bijvoorbeeld lid 1, 2 en 3). Een lid kan weer zijn
onderverdeeld in bijvoorbeeld sub a, b en c.
2. De student weet hoe verbintenissen kunnen ontstaan. (Deels Overeenkomstenrecht)
1 Verbintenis: een juridische relatie tussen twee of meer partijen, waarbij de ene
partij verplicht is tot een op geld waardeerbare prestatie waarop de andere
partij recht heeft. Deze verplichting tot een goed of laten noemen we een prestatie. Bij een
verbintenis moet de prestatie op geld waardeerbaar zijn. Volgens het recht ben je niet vrij om te
bepalen of je wel of niet aan je verbintenis zult voldoen. Kom je de verbintenis niet na, dan ben je
aansprakelijk voor de gevolgen.
2 Verbintenissen kunnen op 2 manieren ontstaan: uit de wet(b) of uit een
overeenkomst(a).
A: overeenkomsten ontstaan door een aanbod en een aanvaarding die op elkaar
,aansluiten. Uit het aanbod en de aanvaarding blijkt dat partijen willen dat er
verbintenissen ontstaan. Er moet sprake zijn van een wilsovereenstemming. Bij een
verbintenis zijn altijd ten minste 2 partijen betrokken. De betrokken partijen zijn
rechtssubjecten: dragers van rechten en plichten. De ene partij heeft recht op de
prestatie, waar de ander toe verplicht is. De partij die een prestatie moet verrichten is
de schuldenaar. De partij die recht heeft op de prestatie is de schuldeiser. De
prestatie is het object van de verbintenis en kan bestaan uit een doen of een nalaten.
Prestaties om iets te doen kunnen bestaan uit: betaling van een geldsom, levering
van een goed of het verrichten van een dienst, of een combinatie hiervan.
Dagelijks ontstaan in het maatschappelijk verkeer miljoenen verbintenissen uit overeenkomst. Je
sluit zelf koopovereenkomsten als je een drankje, een nieuwe trui of wat dan ook koopt. Als je een
bijbaantje neemt, sluit je een arbeidsovereenkomst. Uit deze overeenkomsten vloeien rechten en
verplichtingen voort: verbintenissen. Als je bedenkt hoeveel overeenkomsten je zelf in je leven al
hebt gesloten, zul je je eenvoudig kunnen voorstellen dat verbintenissen uit overeenkomst zeer
veel voorkomen. Een verbintenis uit overeenkomst is dus eigenlijk iets heel gewoons. De
verbintenissen die ontstaan uit de wet komen minder vaak voor, maar komen in onze maatschappij
ook dagelijks voor en vervelen een belangrijke functie.
Een overeenkomst is eigenlijk niets anders dan een afspraak tussen twee partijen. Een
overeenkomst komt tot stand door een aanbod en een aanvaarding. Uit het aanbod en de
aanvaarding moet blijken dat de wil van de twee partijen overeenstemt. Er moet sprake zijn van
wilsovereenstemming. Bij verbintenissen uit de wet ontstaan is de wil van partijen niet van belang.
Je bent in dit geval verplicht om iets te doen, of liever; door de overeenkomst ontstaat voor jou een
verbintenis om een geldsom terug te betalen. Bij het sluiten van de overeenkomst ontstond echter
nog een verbintenis. Voor de bank ontstond, direct nadat jullie de overeenkomst sloten, de
verplichting om het geld aan jou te lenen. Jij had op grond hiervan recht op het te lenen bedrag.
Bij de meeste overeenkomsten ontstaan zo twee verbintenissen. Als een verbintenis wordt
nagekomen, houdt zij op te bestaan. We noemen dit het tenietgaan van een verbintenis. In een
voorbeeld betekent dit dat verbintenis 1 teniet gaat nadat de bank jou het volledige leenbedrag ter
beschikking heeft gesteld, en dat verbintenis 2 tenietgaat nadat je de laatste termijn van de lening
hebt voldaan.
Tekortkoming in de nakoming:
Als jij, of het telefoonbedrijf, de verbintenis niet goed zou nakomen, noemen we dit wanprestatie.
Dit zou betekenen dat jij, geheel of gedeeltelijk, nalaat de abonnementskosten te betalen, of dat
het telefoonbedrijf, geheel of gedeeltelijk, nalaat de overeengekomen diensten te leveren. Een
belangrijk onderdeel van het verbintenissenrecht is wat er kan gebeuren bij een tekortkoming in de
nakoming. Het verbintenissenrecht regelt wie er aansprakelijk is voor de schade die jij, of het
telefoonbedrijf, lijdt door een tekortkoming in de nakoming.
Doen en laten:
Er kunnen verplichtingen ontstaan om iets te doen: het leenbedrag terugbetalen, de
abonnementskosten betalen, de koffie leveren, de arbeid verrichten, enzovoort, oftewel: betaling
van een geldsom. Een prestatie kan ook bestaan uit een combinatie van deze vormen. Bij de
reparatie van je fiets, bijvoorbeeld, zal de fietsenmaker arbeid verrichten (een dienst), maar
daarnaast vaak ook onderdelen vervangen (bijvoorbeeld een wiel) om de fiets weer in werkende
staat terug te brengen. Het vervangen van het wiel is het leveren van een goed.
Nalaten:
Een verbintenis kan ook een verplichting inhouden om iets te laten. De prestatie bestaat dan niet
uit een doen, maar uit een nalaten. Bij arbeidsovereenkomsten wordt regelmatig een zogeheten
concurrentiebeding gesloten. Dit houdt in dat je na je dienstverband niet, gedurende een bepaalde
periode, bij een concurrerend bedrijf mag gaan werken. Dit nieuwe bedrijf zou dan immers kunnen
profiteren van jouw kennis van de bedrijfsgeheimen van je oude werkgever. In dit geval ben je, na
beëindiging van je dienstverband, verplicht om iets te laten (er ontstaat een verbintenis om niet in
dienst te treden bij de concurrent). Er worden in het arbeidsrecht overigens wel grenzen gesteld
aan concurrentiebedingen. Je mogelijkheden als werknemer mogen door een concurrentiebeding
niet te veel worden beperkt.
,B: wanneer je iemand schade toebrengt op een manier die onrechtmatig is kan een
verbintenis tot het vergoeden van de schade ontstaan op grond van onrechtmatige
daad. Door de schadevergoeding wordt de benadeelde zo veel mogelijk
teruggebracht in de positie waarin hij verkeerde toen de schade nog niet was
ontstaan. Bij een onrechtmatige daad speelt, anders dan bij overeenkomsten, de wil
van de pleger van de daad geen rol. De verbintenis ontstaat rechtstreeks uit de wet.
Het is de feitelijke handeling, die in combinatie met de wettelijke bepaling, de
verbintenissen doen ontstaan. Ook bij een verbintenis die uit onrechtmatige daad
ontstaat, spreken we van een schuldeiser en een schuldenaar en een te verrichten
prestatie. Er ontstaat eenzelfde soort verbintenis als bij verbintenissen die ontstaan
uit een overeenkomst.
Verbintenissen kunnen opstaan uit overeenkomst. Voor de totstandkoming van een overeenkomst
is wilsovereenstemming vereist. Een overeenkomst is, als gezegd, eigenlijk niets anders dan een
afspraak. Voor een afspraak is van belang dat partijen ‘het eens zijn’. Beide partijen moeten willen
dat ze een plicht op zich nemen waar, in de meeste gevallen, tegelijkertijd een recht tegenover
staat. Hun wil moet overeenstemmen. Verbintenissen ontstaan echter niet alleen in gevallen
waarin er sprake is van een afspraak. De belangrijkste bron van verbintenissen - na overeenkomst
- is de onrechtmatige daad.
Wat moet je onder onrechtmatige daad verstaan? Een voorbeeld: Als je per ongeluk met je fiets
tegen een auto aan rijdt, waardoor er een kras op de auto ontstaat, ben je vervolgens het recht
verplicht de eigenaar van de auto de schade te betalen die hij door jouw onhandigheid heeft
geleden. Er ontstaat voor jou een verbintenis om de schade van de jas te herstellen. De schade
zal in dat geval bestaan uit de kosten die de eigenaar moet maken om de auto te laten herstellen.
WA-verzekering:
Voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kun je een WA-verzekering sluiten; een verzekering
tegen wettelijke aansprakelijkheid. In bepaalde gevallen ben je hiertoe zelfs wettelijk verplicht.
Iedereen die met een gemotoriseerd voertuig aan het verkeer deelneemt, is op grond van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verplicht een WA-verzekering af te sluiten die de
risico’s dekt van deelname aan het verkeer. Het afsluiten van een WA-verzekering is overigens
weer het sluiten van een overeenkomst tussen jou en de verzekeraar, waaruit voor jou de
verbintenis ontstaat om de premie te betalen een voor de verzekeraar om de schade te vergoeden
wanneer een bepaald verzekerd risico zich voordoet.
Opzettelijk of onopzettelijk:
Een WA-verzekering biedt geen dekking wanneer je expres met je fiets op de auto zou inrijden of
de vaas opzettelijk te pletter zou hebben gegooid. De verzekeraar bepaalt, logischerwijs, in de
algemene voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst die hij met klanten sluit dat hij alleen
uitbetaalt als de schade onopzettelijk wordt veroorzaakt. Verbintenisrechtelijk zou echter precies
dezelfde aansprakelijkheid ontstaan wanneer de schade opzettelijk wordt veroorzaakt. We spreken
nog steeds van een onrechtmatige daad, al is de ene dan opzettelijk en de andere onopzettelijk.
Strafrechtelijk is er wel een verschil, omdat het opzettelijk veroorzaken van schade (vernielen) ook
strafbaar is. Onopzettelijke vernieling is niet strafbaar. Verbintenisrechtelijk gezien maakt eventuele
opzet voor de aansprakelijkheid geen verschil.
Conclusie:
Verbintenissen kunnen ontstaan door onrechtmatige daden en overeenkomsten. Het belangrijkste
verschil tussen de onrechtmatige daad en een overeenkomst is dat in het eerste geval de
verbintenis louter door de gebeurtenis ontstaat, terwijl er bij een overeenkomst
wilsovereenstemming moet bestaan. Bij een onrechtmatige daad ontstaat de aansprakelijkheid
onafhankelijk van de wil. In de gevallen waarin je de schade opzettelijk zou hebben veroorzaakt,
wilde je de schade misschien wel veroorzaken, maar was je wil niet gericht op het ontstaan van de
verbintenis tot schadevergoeding. We zeggen dat bij een onrechtmatige daad de verbintenis direct
uit de wet volgt door de feitelijke handeling van het inrijden op de auto en/of het stukgooien van de
vaas. Voor het ontstaan van een overeenkomst, met de bijbehorende verbintenissen, zijn echter
rechtshandelingen nodig (een aanbod en een aanvaarding) waaruit blijkt dat de betrokken partijen
allebei willen dat de overeenkomst ontstaat.
,Object van een verbintenis: de prestatie van de verbintenis
Prestatie: de verplichtingen
3. De student herkent de begrippen rechtshandeling, feitelijke handeling, bloot rechtsfeit en
verbintenis in een casus. (Overeenkomstenrecht)
* Rechtshandeling: een handeling waardoor een beoogd rechtsgevolg intreedt of kan intreden.
* Feitelijke handeling: een handeling zonder beoogd rechtsgevolg.
* Bloot rechtsfeit: een feit waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden, zonder dat van een menselijke
handeling sprake is.
* Verbintenis: een vermogensrechtelijke relatie tussen twee (of meer) partijen, waarbij de ene partij
verplicht is tot een prestatie, waarop de andere partij recht heeft.
(X) 4. De student kent het verschil tussen contractuele aansprakelijkheid en wettelijke
aansprakelijkheid
Contractuele aansprakelijkheid vloeit voort uit het contract.
Wettelijke aansprakelijkheid vloeit voort uit de wet.
Art. 6:74 lid 2 BW luidt als volgt:
‘Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die
de schuldeiser daardoor lijdt ver vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan
worden toegerekend.
Contractueel: 6:74 e.v. BW (tekortkoming in de nakoming, wanprestatie). Samenloop is mogelijk.
Geen contractuele relatie: onrechtmatige daad op grond van 6:162 e.v. BW
Risicoaansprakelijkheid: voor eigen handelen 6:165 en 1:116 BW, voor personen 6:169, 170, 171,
172 en 173 BW en voor zaken 6:174, 179, 185.
5. De student kent de vereisten van zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en kan deze
toepassen op een casus.
H9.2 Onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking
Inleiding:
Onverschuldigde betaling (Art. 6:203 BW) en ongerechtvaardigde verrijking (Art. 6:212 BW)
behandelden we al bij de vernietiging van rechtshandelingen. Wanneer een overeenkomst
vernietigd wordt, bestaat deze met terugwerkende kracht niet meer. Geld dat is betaald of
goederen dat zijn geleverd, zijn dan zonder rechtsgrond betaald. Hetzelfde geldt wanneer geleverd
of betaald is op grond van een nietige overeenkomst. Er ontstaat op grond van onverschuldigde
betaling een verbintenis om het geleverde goed of betaalde geld terug te betalen. Als in de
tussentijd het geld op de spaarrekening van van de tegenpartij heeft gestaan, heeft deze daarover
rente ontvangen. Hierdoor is hij ongerechtvaardigd verrijkt. Er ontstaat dan een verbintenis om het
bedrag van de rente te betalen aan degene die, achteraf gezien, altijd de gerechtigde was
gebleken.
Onverschuldigde betaling:
Naast gevallen waarin een overeenkomst vernietigd wordt, kan onverschuldigde betaling zich in
verschillende situaties voordoen. We zagen al een voorbeeld in hoofdstuk 1, waarin je door een
verkeerde overboeking een bedrag op je bankrekening gestort kreeg. Je bent in dat geval op grond
van onverschuldigde betaling, en doorgaans ook al op grond van je overeenkomst met de bank,
verplicht het geld terug te storten. Er is ook sprake van onverschuldigde betaling als je een
rekening per ongeluk twee keer betaalt. Na de eerste betaling heb je immers aan je verbintenis
voldaan. Bij de tweede betaling is er geen rechtsgrond meer. Degene aan wie je betaald hebt, is
nu verplicht de tweede betaling terug te storten. Art. 6`:203 lid 3 BW bepaalt dat onverschuldigde
betaling ook van toepassing is wanneer je een prestatie hebt verricht. Je hebt dan recht op
ongedaanmaking. Als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan gemaakt kan worden, heb
je op grond van Art. 6:210 lid 2 BW recht op een vergoeding ter waarde van de verrichte prestatie,
voor zover dit redelijk is.
Praktijk:
Onverschuldigde betaling doet een verbintenis ontstaan tot terugbetaling. Als de schuldenaar deze
verbintenis niet nakomt, wordt hij aansprakelijk op grond van Art. 6:74 BW. Bij onrechtmatige daad
raakt een schuldenaar op grond van Art. 6:83 sub b BW in verzuim wanneer hij de verbintenis tot
schadevergoeding niet terstond nakomt. Onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde
, verrijking worden in art. 6:83 sub b BW niet genoemd. Dit betekent voor de praktijk dat je iemand
aan wie je onverschuldigd betaalt hebt, als hij het geld niet uit zichzelf overmaakt, op grond van
Art. 6:82 BW in gebreke zult moeten stellen. Je schrijft een brief waarin je hem een redelijke
termijn stelt om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te storten. Doet hij dat niet binnen de
door jou genoemde redelijke termijn, dan wordt hij ook aansprakelijk voor de schade die je lijdt
door de te laten nakoming. De uitzondering hierop is wanneer de ontvanger van de
onverschuldigde betaling weet dat jij onverschuldigd hebt betaald. In dat geval is ingebrekestelling
niet nodig. Als de ontvanger echter te kwader trouw is (hij weet maar al te goed dat je de tweede
keer onnodig hebt betaald), treedt het verzuim op grond van Art. 6:205 BW direct in. Dit is redelijk.
Deze persoon handelt onfatsoenlijk. Bij iemand die weet dat hij moet terugbetalen, zou
ingebrekestelling niet nodig moeten zijn. Hij moet gewoon direct, of zo snel als redelijkerwijs
mogelijk, het bedrag terugbetalen. Het zal in de praktijk nog wel lastig blijken om te bewijzen dat
de ontvanger te kwader trouw was. Als het geld niet al, automatisch, uit eigen beweging wordt
teruggestort, zal ingebrekestelling dus wel noodzakelijk zijn.
Ongerechtvaardigde verrijking:
Ongerechtvaardigde verrijking treedt op in al die gevallen waarin iemand zonder rechtsgrond een
vermeerdering van zijn vermogen heeft ontvangen, terwijl er geen sprake is van onverschuldigde
betaling. Ongerechtvaardigde verrijking speelt in de rechtspraktijk geen grote rol. Wanneer iemand
een klein bedrag onverschuldigd heeft betaald, hetgeen wel regelmatig voorkomt door foutjes in
een administratie, zal niemand snel gaan zeuren over de misgelopen rente. De rente is dan vaak
een te verwaarlozen bedrag. Bij grote bedragen ligt dat vanzelfsprekend anders.
Ongerechtvaardigde verrijking is praktisch dus vooral van belang bij vernietigde
rechtshandelingen, waarbij het gaat om grote geldbedragen of vernietigde overeenkomsten waarbij
iemand een zaak in de tussentijd heeft opgeknapt en dit niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
Denk aan de situatie waarin een veertienjarige een brommer koopt, deze opknapt en zijn ouders
vervolgens de koopovereenkomst vernietigen op grond van minderjarigheid. De verkoper moet nu,
op grond van onverschuldigde betaling, de koopprijs terugbetalen. De brommer gaat terug naar de
verkoper. Deze krijgt echter een betere brommer terug dan hij verkocht. Voor hem ontstaat, voor
zover dit redelijk is, een verbintenis tot schadevergoeding ter waarde van de verbetering op grond
van ongerechtvaardigde verrijking.
H9.3 Zaakwaarneming
Art. 6:198 BW:
Ook zaakwaarneming kwamen we in hoofdstuk 1 al kort tegen. Het is evenals onverschuldigde
betaling en ongerechtvaardigde verrijking een bron van verbintenissen waarvoor geen
rechtshandelingen nodig zijn. Het gaat om de gevallen waarin iemand op goede grond de
belangen van een ander behartigt. In hoofdstuk 1 gaven we het voorbeeld waarin je op vakantie
gaat en er tijdens een storm een raam van je huis door een tak breekt. Je buurman, die glaszetter
is, ziet dit en repareert het raam vakkundig. Bij thuiskomst ben je nu, op grond van
zaakwaarneming, verplicht de kosten te betalen die je buurman heeft gemaakt. We kijken hierna
wat uitgebreider naar de regeling in de wet.
Art. 6:198 BW luidt:
‘Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging
van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in
de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.’
Art. 6:198 BW laat zich helder analyseren. We laten dit hier zien. Er is sprake van:
a. zaakwaarneming, als iemand zich
b. willens en wetens
c. op redelijke grond
d. inlaat met de behartiging van eens anders belang, zonder
e. de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of
f. een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.
Oftewel: zaakwaarneming (a) is van toepassing, mits er voldaan is aan b, c en d, waarbij er geen
sprake mag zijn van e of f.
Voorwaarde d is de omschrijving van de kern van zaakwaarneming: het moet gaan om de
behartiging van het belang van iemand anders. Als je willens en wetens (voorwaarde b) en op