Taallab 1 en 2 worden in het eerste jaar gegeven, taallab 3 in het tweede jaar. Hierbij een samenvatting die alles bevat voor het tentamen na taallab 3.
Taallab 1 (VTOB) Samenvatting
Hoofdstuk 1 Taalonderwijs
Kernfuncties taal
1. Kwalificatie = kennis, vaardigheden en houdingen eigen maken voor het even in onze rijke,
multiculturele samenleving
2. Socialisatie = voorbereid worden op deel uitmaken van een gemeenschap met eigen tradities
en regels
3. Subjectivering = persoonsvorming: bewustwording van je verantwoordelijkheid
Constructivisme = leren is een actief proces in interactie met anderen
Visies op taalonderwijs
1. Traditioneel = deelvaardigheden die apart moeten worden aangeboden, nadruk op
grammatica geen transfer = niet op spelling hoeven letten bij een geschiedenisverslag
2. Thematisch-cursorisch = m.b.v. thema’s en betekenisvolle contexten
3. Taal bij alle vakken = taal is een middel om andere vakken te leren
4. Communicatief = het doel van de boodschap staat centraal, niet de spelling en grammatica
5. Whole-languagebenadering = taal is 1 geheel van lezen + schrijven + spreken + luisteren,
geen aparte deelvaardigheden
6. Strategisch = ze hebben strategieën nodig voor de communicatieve vaardigheden
7. Taakgericht = ze leren taal d.m.v. het uitvoeren van taken, niet om taken uit te voeren
8. Interactief = combi van 1 t/m 7 = leeromgeving die gericht op de behoeften en verschillen
van de kinderen
Kerndoelen = eisen aan leerkrachten die zeggen waar het onderwijsaanbod aan moet voldoen
Tussendoelen = concretisering van kerndoelen
Referentiekader = wat leerlingen op verschillende momenten in hun schoolloopbaan moeten
beheersen referentiekader taal = mondelinge taalvaardigheid + lezen + schrijven + begrippenlijst
en taalverzorging
Instructieve leersituaties = via directe instructie en oefeningen leren
Constructieve leersituaties = ankers (contexten) en routines (activiteiten die aanzetten tot
communicatie)
Geletterdheid = vaardigheid in lezen en schrijven
1. Ontluikend (0-4 jaar) = geleidelijk ontdekken dat er geschreven taal bestaat
2. Beginnend (4-7 jaar) = alfabet + verband tussen gesproken en geschreven taal leren
3. Gevorderd (8-11 jaar) = eigen gedachten omzetten in taal
Boodschap:
- Inhoudsaspect = de woorden die we gebruiken
- Betrekkingsaspect = de manier waarop we de woorden gebruiken
Concrete woorden = waarbij je je zintuigen kan gebruiken om het concept/woord te ervaren
Abstracte worden = zonder directe zintuigelijke ervaring
1
,Denotatie = formele betekenis; staat in het woordenboek
Connotatie = persoonlijke gevoelswaarde bij een woord
Antecedent = dat waarnaar verwezen wordt
Lexicale woorden = woorden met eigen betekenis die onafhankelijk is van zijn context
Polysemie = hetzelfde woord heeft in verschillende contexten een andere betekenis (geld = papier,
geld = waarde)
Homoniem = hetzelfde woord met meerdere betekenissen (bank)
Hyperoniem = koppelwoord van een verzameling (meubels)
Hyponiem = onderdeel van zo’n verzameling (stoel)
Vrij morfeem = woord dat zelf als woord kan voorkomen (tuin)
Gebonden morfeem = woorddeel dat alleen aan een woord voorkomt (tje van tuintje)
Cohesie = syntactische samenhang van teksten
Coherentie = inhoudelijke samenhang
Orthografie = spellingregels
Verschillen tussen een taal en een dialect
Taal zou rijker zijn (heeft meer woorden) dan een dialect
Taal zou meer status hebben
Taal zou door meer mensen gebruikt worden
Taal wordt meer gebruikt in officiële documenten
Hoofdstuk 3 Taalverwerving
A. Behaviorisme = kinderen komen in het leven als een ongeschreven blad taalverwerving
verloopt via imitatie, positieve feedback en conditionering (= leren door herhaling)
B. Nativisme = aangeboren (taal)kennis
C. Taalleervermogen (LAD) = dit stelt kinderen in staat om iedere taal waarmee ze in aanraking
komen te leren
D. Interactionele benadering = door imitatie en aangeboren taalleervermogen mits ze veel
interactie met hun omgeving hebben de 3 taalgroeimiddelen (eisen waaraan de interactie
moet voldoen
a. Taalaanbod = die stemmen ouders af op hun kind
b. Taalruimte = mogelijkheden om taal te gebruiken in een gesprek
c. Feedback = op de taaluitingen van het kind
E. Nieuw onderzoek = doordat ze concrete taalwaarnemingen generaliseren
Kritische periode (0-7 jaar) = in deze tijd is het brein het sterkst gericht op het verwerven van taal
3 theorieën over NT2-verwerving
1. Interferentietheorie = bijvoorbeeld de zinsbouw van de ene taal ook toepassen op de andere
taal
2. Universalistische theorie = NT2-leerlingen maken dezelfde soort fouten als Nederlandstalige
leerlingen
2
, 3. Interactionele theorie = kinderen hebben 3 taalgroeimiddelen nodig
a. Taalaanbod van een moedertaalspreker
b. Taal produceren door de tweede taalverwerver
c. Feedback op het taalgedrag van de tweede taalverwerver
Taalcomponenten
A. Taalvorm
a. Vocaliseren = klanken herhalen
b. Overgeneralisatie (morfologische component) bijvoorbeeld achter alles een s
plakken om er meervoud van te maken
B. Taalinhoud
a. Semantisch veld = groep woorden die qua betekenis bij elkaar horen (rood, blauw)
C. Taalgebruik
a. Pragmatiek = taal effectief gebruiken in de communicatie (beurtverdeling,
beleefdheid)
Fasen in de taalverwerving
1. Prelinguale/preverbale periode = hier is eigenlijk nog geen sprake van echte taal
a. Huilen (1-6 weken)
b. Vocaliseren (6-20 weken) = klanken herhalen
c. Vocaal spel (4-6 maanden) = meer variatie in geluiden aanbrengen
d. Brabbelen (> 7 maanden) = nu komen er ook medeklinkers bij
2. Vroeglinguale periode (> 1 jaar) = vanaf het moment dat het kind woorden uitspreekt
(symboolbewustzijn = beseffen dat een woord bij een ding of mens hoort)
3. Differentiatiefase = taalkennis verfijnen met andere componenten (overgeneralisatie)
4. Voltooiingsfase (5-9 jaar) = grammatica verder ontwikkelen, incl. grote bijdrage van de school
Syntactische vaardigheden
1. 1-1,5 jaar = eenwoordzinnen
2. – 2,5 jaar = tweewoordzinnen
3. > 2,5 jaar = meerwoordzinnen
Voertaal = taal die volgens afspraak in een bepaalde situatie (vooral situaties waarbij sprekers
verschillende taalachtergronden hebben) gebruikt dient te woorden
Moeder- en tweedetaalverwerving
Overeenkomsten Verschillen
Woordenschatontwikkeling loopt gelijk Tweedetaalleerders hebben soms een stille
periode om eerst goed te kunnen luisteren naar
de tweede taal
Werkwoordvervoegingen Tweedetaalverwerving gaat langzamer omdat
ze én moeten vertalen én verwerken
Gevorderde en voltooiingsfase: de leerder heeft Tweedetaalverwerving is niet zozeer gekoppeld
het taalsysteem onder de knie aan leeftijd
Taalleermechanisme = uitgebreide productie op eigen initiatief:
1. Opmerken wat je nog niet weet
2. Opletten in taalaanbod
3. Ontdekken wat je nog nodig hebt
4. Toevoegen aan je kennis
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller didemertana. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.