100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Jurisprudentie Inleiding Sociaal recht $4.83
Add to cart

Summary

Samenvatting Jurisprudentie Inleiding Sociaal recht

 36 views  7 purchases
  • Course
  • Institution

Samenvatting van de voorgeschreven jurisprudentie van ISR in het jaar . Zelf een 9 gehaald, mede door dit goed te kennen.

Preview 4 out of 65  pages

  • May 10, 2022
  • 65
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Jurisprudentie Inleiding Sociaal recht
Week 1

HR 14 november 1997 (Groen/Schoevers)
Casus
Deze zaak gaat over een belastingadviseur die een eigen bedrijf heeft in de vorm van een CV.
Krachtens een mondelinge overeenkomst is hij als docent werkzaam bij een opleidingsinstituut.
Volgens die overeenkomst, wordt aan de CV betaald op de door de vennootschap maandelijks
verzonden facturen. Het instituut zegt de overeenkomst op, waarop de docent stelt dat deze ovk
moet worden gezien als een arbeidsovereenkomst.

Essentie
Deze zaak gaat over de vraag wanneer iets moet worden aangemerkt als een
arbeidsovereenkomst. Van belang hierbij is wat partijen bij het sluiten van een overeenkomst
voor ogen stond. Hierbij wordt ook de manier waarop ze feitelijk uitvoering hebben gegeven
aan de overeenkomst meegenomen. Niet maar 1 kenmerk is beslissend, maar de verschillende
rechtsgevolgen die partijen in hun verhouding hebben verbonden moeten worden meegenomen.

In casu had de rechtbank geoordeeld dat geen sprake was van loon (r.o. 10).Ook was geen
sprake van een gezagsverhouding. Dat de docent op bepaalde tijden aanwezig moest zijn en de
richtlijn van het opleidingsinstituut moest respecteren, was onvoldoende om te spreken van een
gezagsverhouding. Dat moet namelijk bij een overeenkomst van opdracht ook, dus dat is niet
iets bijzonders (r.o. 11).

In cassatie wordt de betaling besproken vanaf 3.1. De betalingen werden gezien als
tegenprestatie. Dat de betaling is aan de CV, staat hier niet aan in de weg. Volgens de HR speelt
vooral de vraag of uit het geheel van feiten en omstandigheden kan worden afgeleid of partijen
een arbeidsovereenkomst hebben gesloten. De vraag op wiens initiatief een betaling tot stand
is gekomen, doet er niet toe volgens de HR. De rechtbank heeft daarnaast meegenomen dat het
oordeel dat naar vaste jurisprudentie een werkgever het recht ontbeert om achteraf niet
ingehouden loonbelasting en sociale verzekeringspremies alsnog op de werknemer te verhalen.
Dat had zij niet moeten doen.

Wat betreft de gezagsverhouding heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat deze niet
aanwezig is, volgens de HR. Groen moet op bepaalde tijden aanwezig zijn en ook bepaalde
richtlijnen respecteren. In r.o. 4.3. staan nog meer relevante omstandigheden. Dat een leraar
zich kan laten vervangen en zijn gewenste lesdagen kan opgeven zijn geen elementen die aan
het aannemen van een gezagsverhouding in de weg staan.




1

,HR 25 maart 2011, JAR 2011/109 (De Gouden Kooi)
Casus
Een werknemer doet mee aan het televisieprogramma ‘De Gouden Kooi’. De producent heeft
een overeenkomst met de werknemer, die door partijen als overeenkomst van opdracht is
bestempeld. De werkneemster krijgt 2250 euro per maand al schadeloosstelling. Nadat ze uit
het programma is, vraagt ze een WW-uitkering aan. Deze wordt geweigerd.

Essentie
Oordeel CRvB
In r.o. 3.1 noemt de CRvB de eisen voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking (zie hieronder
a, b en c). Van persoonlijk verrichten van arbeid is voldaan (r.o. 3.2). De deelnemers moesten
namelijk voortdurend aanwezig zijn, dagelijks opdrachten doen, nauwkeurig instructies in acht
nemen en dit allen zelf doen. Ook was daarbij gezag aanwezig (3.4). Betrokkene moest zich
houden aan aanwijzingen in het kader van wedstrijd-format. Ook kreeg betrokkene een
vergoeding. Gaandeweg werd de prestatie verhoogd. De Raad komt tot de conclusie dat de
betrokkene in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond. De weigering om haar een WW-
verzekering te verstrekken is in strijd met art. 7:12 Awb.

Oordeel HR
De HR oordeelt dat het gaat om de vraag of het oordeel van de CRvB omtrent het begrip
privaatrechtelijke dienstbetrekking uit art. 3 WW klopt. Hiervoor is van belang of sprake is van
een arbeidsovereenkomst, art. 7:610 BW. Daarvoor moet worden gekeken of de inhoud van de
rechtsverhouding voldoet aan de criteria voor een arbeidsovereenkomst. Daarbij kijkt men naar
de omstandigheden van het geval, waarbij men kijkt naar de rechten en plichten die men tijdens
het sluiten van de overeenkomst voor ogen had, en naar de manier waarop partijen uitvoering
hebben gegeven aan hun overeenkomst en daaraan inhoud hebben gegeven. De CRvB heeft als
vereisten gesteld dat voor het aannemen van een dienstbetrekking geldt:
a. Persoonlijk verrichten van arbeid;
b. Gezagsverhouding;
c. Verplichting tot het betalen van loon.

Deze criteria zijn juist volgens de HR.

HR 14 april 2006 (Beurspromovendi UvA)
Casus
Deze zaak gaat het om de vraag of er tussen beurspromovendi en de UvA een
arbeidsovereenkomst bestaat. Eisers zijn als beurspromovendi werkzaam bij de UvA. Aan hen
is een stipendium toegekend om promotieonderzoek te verrichten en dit af te sluiten met een
promotie. Dit dient als tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud voor de opleiding,
tot maximaal vier jaar. Het uitgangspunt van het landelijk te voeren beleid zou zijn dat het
verlenen van beurzen niet zou worden beschouwd als het totstandkomen van een (fictieve)
dienstbetrekking. De kantonrechter meende ook dat de werkzaamheden niet als arbeid konden
worden gezien. In hoger beroep heeft de rechtbank geoordeeld van wel. De vraag is of sprake
is van een arbeidsovereenkomst.




2

,Essentie
Er zijn klachten ingediend tegen het oordeel van de rechtbank. Volgens die klachten heeft de
rechtbank onterecht geen rekening gehouden met hetgeen partijen tijdens het sluiten van de
overeenkomst voor ogen hadden en met de kwalificatie die zij zelf aan hun overeenkomst
hebben gegeven. Daarnaast is er een systeem waarbij de positie van de promotiestudent zoveel
mogelijk is afgestemd met de positie van de student. Deze klachten treffen geen doel, want niets
wijst erop dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met wat partijen voor ogen hadden
(r.o. 4.3.3). De rechtbank is juist ingegaan op waarom de elementen arbeid, loon en gezag
aanwezig zijn en waarom de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet
in de weg staat aan de kwalificatie van arbeidsovereenkomst.

Arbeid
Volgens klagers is geen sprake van arbeid. Volgens de rechtbank wel, omdat beurspromovendi
jegens de universiteit verbonden zijn tot het verrichten van een prestatie en door het verrichten
van onderzoek draagt de beurspromovendi, anders dan een student, actief bij aan de
verwezenlijking van het primaire doel van de UvA (r.o. 4.4.1). De UvA heeft ook financieel
belang hierbij. Ze ontvangt namelijk een bedrag voor iedere promotie van de Staat. Ook bestaat
er een belang omtrent de intellectuele eigendomsrechten en uit de betekenis van dissertaties
voor het prestige van de UvA in wetenschappelijke kringen en bedrijfsleven. De productiviteit
van de promovendi is niet van ondergeschikt belang.
• De klacht hieromtrent slaagt niet (klacht ziet erop dat de rechtbank heeft miskend dat
slechts sprake kan zijn van arbeid als de werkzaamheden primair strekken ten behoeve
van de wederpartij en als zodanig een prestatie jegens de wederpartij zijn, niet strekken
ten eigen nutte), omdat het oordeel van de rechtbank er juist op neerkomt dat zij met
hun werk primair een bijdrage leveren van waar de UvA zich op richt;
• Daarnaast is het feit dat het door de UvA benadrukte eigen doel en nut niet wegneemt
dat de beurspromovendi met hun werk primair een bijdrage leveren aan de
onderzoeksresultaten (r.o. 4.4.3).

Loon
De rechtbank meent dat het stipendium moet worden aangemerkt als beloning voor de arbeid.
Nu arbeid wordt verricht, moet het stipendum als loon worden aangemerkt. Daarnaast is de
hoogte van het stipendum afhankelijk van de tijd die aan de promotie wordt besteed, wat daar
weer aan bijdraagt. Dat niet alle onderzoeker dezelfde waarde hebben, doet daar niet aan af.
(r.o. 4.4.3).

Gezagsverhouding
De rechtbank heeft adhv art. 7:610a BW onderzocht of het rechtsvermoeden waartoe die
toepassing leidt, te weten het vermoeden dat de arbeid wordt verricht krachtens
arbeidsovereenkomst (en dus sprake is van een gezagsverhouding) in dit geval als weerlegd
moet worden beschouwd. Het bedoeld vermoeden is niet weerlegd (er is dus een
gezagsverhouding).

Moet de UvA de beurspromovendi met terugwerkende kracht gelijk behandelen en waarderen
als AIO’s? Volgens de rechtbank niet, omdat zij niet (AIO’s) op basis van een civielrechtelijke
arbeidsovereenkomst werken. Daarvoor verschilt de arbeidsrechtelijke positie van
beurspromovendi te zeer van de ambtelijk aangestelde AIO. Dit is niet in strijd met ‘gelijke
arbeid, gelijk loon’ omdat het gaat om verschillen in arbeidsrechtelijke positie en de verbonden
rechten en plichten.



3

, Oordeel: er is wel sprake van een arbeidsovereenkomst.

Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2013, JAR 2013/157 (ABVAKABO/RUG)
Casus
Deze zaak gaat over 15 promotiestudenten die werkzaam waren bij de RUG. ABVAKABO is
een werknemersvereniging die statutair tot taak heeft op te komen voor belangen van
werknemers. Zij menen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter meent
dat ook. De RUG is in hoger beroep gegaan. Zij menen dat geen arbeidsovereenkomst aanwezig
is, en als deze er wel was, dan waren de bepaling van boek 7 vanwege art. 7:615 BW niet van
toepassing. De vraag hier: is sprake van een arbeidsovereenkomst?

Essentie
Er zijn 5 grieven aangevoerd. De eerste is dat, volgens de RUG, de rechtsverhouding onterecht
is beoordeeld vlg. art. 7:610 BW. Grief II stelt dat het vermoeden van art. 7:610a BW niet
voldoende is weerlegd. Grief III gaat over de formulering van recht in het dictum. Grief IV is
gericht tegen ver verhoging van het post salaris. Grief IV gaat over de proceskosen.

Het hof stelt dat partijen een overeenkomst op verschillende manieren kunnen inrichten. De
manier waarop wordt bepaald door wat tijden het sluiten voor ogen stond, mede in aanmerking
genomen de manier waarop ze feitelijk uitvoering geven aan de ovk en daaraan inhoud hebben
gegeven (r.o. 5.4.). Niet slechts 1 kenmerk is beslissend, maar de verschillende
rechtsverhoudingen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden moeten in onderling
verband worden bekeken. In r.o. 5.5. staat dat voor een arbeidsovereenkomst nodig is: loon,
arbeid en een gezagsverhouding.

Arbeid
Volgens de RUG staat het opleidingsaspect centraal en is dit overheersend. Dat er bijdrage
wordt geleverd aan de academische prestaties van de RUG, is volgens de RUG niet van belang.
(r.o. 5.6.). Er wordt daarbij verwezen naar een uitspraak van de HR. Die is echter niet
vergelijkbaar met deze zaak. In dit geval gaat het namelijk om universitair geschoolde personen,
die van aanvang af in beginsel volledig gekwalificeerd zijn voor het verrichten van onderzoek.
In het arrest waarnaar wordt verwezen gaat het om een stagiair. De werkzaamheden zijn in casu
niet enkel gericht op het uitbreiden van hun kennis en ervaring. Daarom zijn de werkzaamheden
kwalificeerbaar als productieve arbeid.

Loon
De beurs die de personen ontvangen hangt zo nauw samen met het onderzoek, dat dit moeilijk
anders dan loon kan worden gezien (r.o. 5.7.). Ook is niet betwist dat er gedurende drie
maanden, wekelijks of maandelijks minimaal 20 uur per maand is gewerkt. Daaruit is het
vermoeden van arbeid afgeleid.

De RUG kan het vermoeden weerleggen, maar de bewijslast rust op ABVAKABO. Artikel
7:610a BW is volgens de parlementaire geschiedenis bedoeld om de processuele positie van de
werknemer te versterken. Tot een omkering van de bewijslast geeft de bepaling geen aanleiding.
In r.o. 5.10 voert de RUG van alles aan om het rechtsvermoeden te weerleggen. Hiertegenover
staan enkele stellingen ter onderbouwing van het standpunt dat er wel sprake is van een
arbeidsovereenkomst (5.11). Dit komt neer op: (1) positie van de promotiestudent verschilt niet
wezenlijk van die van een promovendi, (2) de opleiding is niet op de WHW gebaseerd, (3) er
blijkt niet dat sprake is van een wezenlijk andere gezagsverhouding in vergelijking tot die tussen
promovendi en hoogleraren en promotiestudenten en hoogleraren – dit gaat verder tot (10).


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller demialtena98. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.83. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.83  7x  sold
  • (0)
Add to cart
Added