Vraag 1
In de uitspraak Costa v. ENEL stelt het Europese Hof van Justitie het volgende:
‘Dat, waar de lidstaten de rechten en plichten die uit de verdragsbepalingen voortvloeien aan de
rechtsorde van de gemeenschap hebben overgedragen, dit impliceert dat hun soevereine rechten
definitief zijn beperkt, zodat latere eenzijdig afgekondigde wettelijke voorschriften, die tegen het
stelsel van de gemeenschap ingaan, iedere werking ontberen.’
Waarom stelt het Europese Hof van Justitie, mede op grond van deze overweging, dat het Europees
recht een ‘eigen’ rechtsorde is?
a) De voorrang van Europees recht impliceert dat de Europese instellingen geen
rechtsnormen in het leven mogen roepen die inbreuk plegen op het Europees recht.
b) De inperking van soevereine rechten gaat verder dan alleen de gezamenlijke uitoefening
van bevoegdheden.
c) De delegatie van soevereine rechten aan de E.E.G. is niet te verenigen met de rechten en
plichten die uit een regulier internationaal verdrag voortvloeien.
Vraag 2
In wat waarschijnlijk de meest beroemde (en voor sommigen beruchte) overweging is in de
geschiedenis van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie, stelt het Europese Hof van
Justitie het volgende:
‘Overwegende dat het oogmerk van het E.E.G.-Verdrag, namelijk de instelling van een
gemeenschappelijke markt wier werkzaamheid de ingezetenen der Gemeenschapsrecht rechtstreeks
betreft, meebrengt dat dit Verdrag meer is dan een overeenkomst welke slechts wederzijdse
verplichtingen tussen de verdragsluitende mogendheden schept;’
Waarom steunt de aanspraak van autonomie van de Europese rechtsorde mede op de invoering van
rechtstreekse werking, zoals in deze overweging verwoordt?
a) De rechtstreekse werking geeft de ingezetenen der Gemeenschapsrecht de kans om ten
volle gebruik te maken van de vier vrijheden: vrijheid van verkeer van goederen, personen,
diensten en kapitalen.
b) Door de invoering van rechtstreekse werking ontstaat een gemeenschappelijke
markt die onafhankelijk is van de regulering van nationale markten door de
lidstaten.
c) De rechtstreekse werking schept een voorwaarde voor zelfwetgeving gericht op de
voltooiing van een gemeenschappelijke markt.
Vraag 3
Het Europese Hof van Justitie vat de kern van de standpunten van de Nederlandse en Belgische
regeringen in de zaak Van Gend & Loos als volgt samen:
,‘Overwegende dat de Nederlandse Regering en de Belgische Regering de bevoegdheid van het Hof
betwiste, aanvoerende dat het onderhavige verzoek niet de uitleg van het Verdrag betreft, maar een
vraag van des zelfs toepasselijkheid binnen het kader van het Nederlandse staatsrecht;
dat het Hof met name niet bevoegd zou zijn zich uit te spreken over de eventueel aan de bepalingen
van het E.E.G.-Verdrag toe te kennen voorrang hetzij ten aanzien van andere door Nederland
aangegane en van het interne recht deel uitmakende overeenkomsten;’
Welk argument kunnen de Nederlandse en Belgische regeringen gebruiken om hun standpunt te
staven?
a) De (toenmalige) E.E.G. kende alleen een horizontale bevoegdheidscontrole door de
Europese rechter.
b) Slechts bij uitzondering kan de Europese rechter afzien van het pacta sunt servanda
beginsel van internationaal recht.
c) Het Nederlandse staatsrecht heeft voorrang over het Europees recht, ook al heeft het E.E.G.-
Verdrag een ‘nieuwe’ rechtsorde in het leven geroepen.
Vraag 4
In zijn Les verts-uitspraak stelt het Europese Hof van Justitie het volgende:
‘De Europese Economische Gemeenschap is een rechtsgemeenschap in die zin, dat noch haar lidstaten
noch haar instellingen ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met het
constitutionele handvest waarop de Gemeenschap is gegrond, namelijk het Verdrag. In het bijzonder
bij de artikelen 173 en 184 enerzijds en artikel 177 anderzijds heeft het Verdrag een volledig stelsel
van rechtsmiddelen en procedures in het leven geroepen, waarbij het Hof het toezicht op de wettigheid
van de handelingen van de instellingen is opgedragen.’
Waarom stelt het Europese Hof van Justitie, op grond van deze overweging, dat het E.E.G-Verdrag
een ‘constitutioneel handvest’ is?
a) Het wettigheidstoezicht stelt het Europese Hof van Justitie in staat om én de supranationale
én de intergouvernementele dimensies van de E.E.G. te controleren.
b) Het Hof heeft rechtsmiddelen om zelfstandig de gemeenschappelijkheid van de
gemeenschappelijke markt te bewaken.
c) Een constitutie is primair een stelsel van regels waarmee de legitieme uitoefening van
macht door een federale overheidsstructuur wordt bewaakt.
Vraag 5
In zijn Advies 1/92 over een verdrag tussen de E.E.G en de EFTA (European Free Trade
Association) bestaande uit enkele landen die niet deel uitmaakten van de E.E.G.) stelde het
Europese Hof van Justitie dat bepaalde afspraken van het verdrag niet te verenigen waren met een
homogene interpretatie en toepassing van Europees recht in de E.E.G., wat de autonomie van het
Europees recht kon ondermijnen.
, Waarom is de homogene interpretatie van Europees recht volgens het Europese Hof van Justitie
essentieel voor de autonomie van deze rechtsorde?
a) Zelfregelgeving door de E.E.G. vooronderstelt de homogene interpretatie en toepassing van
die regels.
b) Potentiële conflicten tussen de E.E.G. en de EFTA staan de voltooiing van de
gemeenschappelijke markt in de weg.
c) De E.E.G. is alleen autonoom wanneer haar lidstaten, en dus niet de lidstaten van de EFTA,
bepalen hoe het Europees recht geïnterpreteerd en toegepast dient te worden.
Vraag 6
Hoe vat het Bundesverfassungsgericht het democratisch tekort van de EU samen?
a) De homogeniteit van het Europees volk is relatief en nog onvoldoende uitgekristalliseerd
om als grondslag te mogen fungeren voor een autonome rechtsorde.
b) Er is geen sprake van politieke wilsuiting van een Europees volk in een door zichzelf
gelegitimeerd en gestuurd proces.
c) De lidstaten hebben besloten hun bevoegdheden over te dragen aan een statenverbond, niet
om, als Heren van het Verdrag, die bevoegdheden gezamenlijk uit te oefenen in de vorm van
een bondstaat.
Vraag 7
In het Lissabon-arrest van 30 juni 2009 stelt het Duits Constitutioneel Hof:
'The Federal Constitutional Court examines whether legal instruments of the European institutions
and bodies keep within the boundaries of the sovereign powers accorded to them by way of conferral
(…). Furthermore, the Federal Constitutional Court reviews whether the inviolable core content of the
constitutional identity of the Basic Law pursuant to Article 23.1 third sentence in conjunction with
Article 79.3 of the Basic Law is respected (…). The exercise of this review power, which is rooted in
constitutional law, follows the principle of the Basic Law’s openness towards European Law
(Europarechtsfreundlichkeit ), and it therefore also does not contradict the principle of sincere
cooperation (Article 4.3 Lisbon TEU); otherwise, with progressing integration, the fundamental
political and constitutional structures of sovereign Member States, which are recognised by Article 4.2
first sentence Lisbon TEU, cannot be safeguarded in any other way. In this respect, the guarantee of
national constitutional identity under constitutional and under Union law go hand in hand in the
European legal area.'
In welke zin volgt uit deze stelling dat de EU een ‘sui generis’ gemeenschap is?
a) Het Duitse Hof geeft uitdrukkelijk aan dat nationale rechtsordes, dus ook hun rechters, zich
open moeten stellen voor Europees recht op grond van het beginsel van ‘sincere
cooperation’.
b) De autonomie van het Europees recht moet rekening houden met de autonomie van
de nationale rechtsordes en andersom.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller christinapeters. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.