Samenvatting van Vloei Jaar 1, gebaseerd op de hoorcolleges, werkcolleges en de studietaken. Met o.a. informatie over de ontwikkeling van stotteren, diagnostiek van stotteren, verschillende modellen en broddelen.
Stotteren kan gepaard gaan met schaamte, frustratie en angst bij de spreker én
met de bezorgdheid bij de ouders.
Het 4CM (Erasmus-viercomponentenmodel) biedt structuur tijdens de fase van
diagnostisch onderzoek en geeft houvast bij het opstellen en uitvoeren van het
behandelplan. Het 4CM bewijst al jaren dat het een zeer efficiënt werkmodel is
en wordt door docenten en collega’s als praktisch ervaren. Het 4CM is een
multifactorieel model waarin de basisstructuur van stotteren wordt beschreven
adhv 4 componenten. Het 4CM is volledig te plaatsen binnen het
biopsychosociale model van Engel. De 4 componenten:
● Verbale component; stotteren gaat gepaard met hoorbaar en/of zichtbaar
en onhoorbaar en/of onzichtbaar spraak-, taal- en motorisch gedrag.
● Cognitieve component; iemands zelfbeeld wordt gevormd door de gedachten
(cognities) die hij heeft over zichzelf in relatie tot zijn omgeving
● Emotionele component; voor, tijdens en/of na het stotterend spreken kan er sprake
zijn van specifieke emoties
● Sociale component; stotteren is een communicatiestoornis die mede wordt beïnvloed
door factoren op het interpersoonlijke vlak. Het stotteren kan leiden tot een
verstoorde interactie tussen de persoon die stottert en zijn omgeving. De sociale
component heeft zijn invloed op de 3 eerder genoemde componenten.
Het 4CM biedt: diversiteit, relatieve onafhankelijkheid, interactie, niveaus, inzicht in het
proceskarakter en circulariteit.
Iemand die stottert, kan in bepaalde periodes/situaties vloeiend overkomen en daadwerkelijk
vloeiend spreken, maar laat op andere momenten in andere situaties afwijkingen horen.
Onslow definieert niet-vloeiend spreken als volgt: niet-vloeiendheid is in wezen een plaats
binnen een uiting waar de spraakproductie wordt verstoord als gevolg van een probleem in
spraakplanning of -uitvoering. Dergelijke verstoringen zijn onbedoeld.
Sprekers die niet stotteren produceren ook geregeld niet-vloeiendheden, deze worden
‘normale niet-vloeiendheden’ genoemd.
Iedereen gebruikt tijdens het spreken prosodische aspecten (tempo, ritme, klemtoon,
intonatie) om een bepaalde dynamiek te bewerkstelligen. Wanneer iemand deze aspecten
gebruikt als reactie op zijn stotteren, valt dit gedrag onder het secundair stottergedrag.
Stotteren ontstaat meestal tijdens de kindertijd → ontwikkelingsstotteren. Het stotteren
bestaat vooral uit herhalingen van klanken en lettergrepen. Ontwikkelingsstotteren is de
meest voorkomende vorm van stotteren, maar je hebt ook verworven stotteren als stotteren
op latere leeftijd ontstaat. Bij stotteren dat op latere leeftijd is ontstaan, is extra alertheid
noodzakelijk. Tijdens de anamnese wordt uitgebreidt aandacht besteed aan fysieke en
psychische klachten. Bij neurogeen stotteren treedt meestal geen adaptatie-effect op bij het
meermaals lezen van dezelfde tekst en wordt er evenveel gestotterd op de functiewoorden
als op de inhouds- woorden. De logische reeksen en zingen kunnen problemen opleveren,
terwijl dit bij ontwikkelingsstotteren meestal wel goed gaat. Vaak is er bij neurogeen stotteren
nog geen sprake van psychosociale reacties, maar die kunnen zich erg snel ontwikkelen. In
veel gevallen wordt er terugverwezen naar de huisarts voor verder onderzoek.
Het incidentiecijfer (hoeveel mensen ooit hebben gestotterd) bij stotteren is 4,5% uit een
onderzoek met 1000 kinderen en de prevalentie 1%. Volgens Bernstein Rather komt
chronisch stotteren vaker voor bij kids die later beginnen met stotteren (gem. met 38
,maanden) dan bij kids die vroeg beginnen met stotteren (32 maanden). De verhouding
man-vrouw bij stotteren geeft per leeftijd wisselende aantallen. Volgens Yairi beginnen
meisjes meestal op jongere leeftijd met stotteren dan jongens. Bij peuters zou de verhouding
jongen-meisje 2:1 zijn. In de lagere schoolleeftijd wordt het 5:1, en bij volwassenen zien we
de verhouding 4:1. Meisjes herstellen vaker en op jongere leeftijd.
Het DCM (Demands en Capacities model) wordt door veel stottertherapeuten gebruikt als
theorie bij de behandeling van (zeer) jonge kids. Kort gezegd houdt het model in dat er
allerlei spanningen kunnen ontstaan als de eisen die de omgeving aan het kind en het kind
aan zichzelf stellen, hoger zijn dan de vaardigheden die het kind heeft op het gebied van
spraak, taal en cognitie en sociaal emotionele ontwikkeling. Zoals al eerder gesteld biedt dit
model (net zoals het 4CM), structuur met betrekking tot stotterproblematiek: het beschrijft
hoe het niet-vloeiend spreken, kan worden uitgelokt, hoe het zich kan ontwikkelen en hoe
het in stand gehouden kan worden. De ontwikkelingsgebieden die bij het DCM worden
beschreven:
● Motorisch gebied: hiertoe behoren o.a. de spraakmotorische rijpheid, de articulatie-
snelheid, en de stabiliteit van het spraakmotorisch systeem (ook wel het
neurofysiologische systeem genoemd)
● Linguïstisch gebied: de ontwikkeling van taalkennis en -vaardigheden
● Sociaal-emotioneel gebied: hiertoe behoren onder meer de invloed van het
temperament op de ontwikkeling van en op het omgaan met het stotteren, de sociaal
emotionele ontwikkeling van het kind, en de reacties die het kind krijgt op zijn
communicatie en stotteren
● Cognitief gebied: hiertoe rekenen we o.a. de cognitieve vaardigheden, de
denkontwikkeling, metacognitie en executieve functies
Stotteren ontstaat in de meeste gevallen tussen het 2e en 4e levensjaar. Dit is juist de periode
waarin kids op alle spraak- en taalgebieden een enorme spurt laten zien. Juist deze periode
blijkt een kwetsbare periode met betrekking tot het beginnen en het zich verder ontwikkelen
van stotteren.
Bij kids die stotteren constateert men in de rechterhemisfeer (grijze stof) een verhoogde
activiteit, en tevens ziet men een vermindering van de mogelijkheden in de verbindingen
(witte stof) tussen de spraakmotorische en de auditieve cortex. Wanneer de myelinisatie van
de axonen niet synchroon verloopt met de gevraagde ontwikkeling van alle taalaspecten,
zijn problemen te verwachten.
Iemands temperament bepaalt in belangrijke mate zijn uiteindelijke persoonlijkheid.
Temperament is erfelijk bepaald en relatief stabiel.
Sterkte reactiviteit en verminderd vermogen tot zelfregulatie zijn persoonskenmerken die
stottergedrag stimuleren. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat stotterende kinderen meer
problemen hebben met impulscontrole, minder makkelijk kunnen wisselen van taken, meer
onrustig gedrag vertonen, sneller opgewonden/gefrustreerd reageren, kwetsbaarder zijn,
gevoeliger reageren, angstiger, introverter en meer teruggetrokken reageren enzovoorts.
Deze emotionele en cognitieve reacties kunnen ervoor zorgen dat stotteren zich sterker
ontwikkeld en moeilijker hersteld.
, Hoe stotteren onderscheiden?
Onvloeiendheden tussen de woorden komen voor bij normaal vloeiend sprekende, bij
stotterende kinderen en bij kinderen met een spraak/taalontwikkelingsstoornis
Onvloeiendheden in het woord worden frequent geassocieerd met stotteren
SLD’s = Stutter Like Disfluencies - Criterium: > 3% SLD’s
SLD-score is ontwikkeld om licht, maar duidelijk stotteren beter te kunnen onderscheiden
van normaal onvloeiend spreken.
Type onvloeiendheden:
● Vloeiendsprekende groep: geen blokkades (B) en geen verlengingen (V)
● Stotterende sprekers: V en B kwam bij 77% voor
Maximale duur van de herhalingen:
● Vloeiende sprekers: (76%) herhalingen van 1 a 2 units
● Stotterende sprekers: (23%) herhalingen van 1 a 2 units
(48,6%) herhalingen van 1 a 2 units
(25,5%) herhalingen van 5 of meer
Fysieke Spanning (vechtgedrag)
● Vloeiende sprekers: geen 75,9%, mild 24,1%
● Stotterende sprekers: geen 2%, mild 16,5%, gemiddeld 55,8%, ernstig 25,7%
Vrijwillig stotteren → zodat je minder gevoelig wordt voor het stotteren doordat je het zelf ook
doet/hebt gedaan
Klassieke conditionering (KC)
● Hond van Pavlov: bel → eten → kwijlen, uiteindelijk gaat hij al van de bel kwijlen dus
bel (stimulus) → kwijlen (respons)
○ neutrale ongeconditioneerde Stimulus (UCS) = het eten
○ neutrale ongeconditioneerde Respons (UCR) = kwijlen
Nu heeft leren plaatsgevonden: conditioneren, dus het wordt een geconditioneerde stimulus
(CS) en een geconditioneerde respons (CR).
Voorbeelden van KC bij stotteren: iemand schrikt van een stotter in een bepaalde neutrale
situatie. Daarna is die situatie voldoende om die schrik weer op te roepen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller joelleh. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.