100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting ALLE uitgewerkte leerdoelen Gedragswetenschappen (sociologie) leerjaar 1 periode 3 $7.40
Add to cart

Summary

Samenvatting ALLE uitgewerkte leerdoelen Gedragswetenschappen (sociologie) leerjaar 1 periode 3

 21 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit document bevat alle uitgewerkte leerdoelen van periode 3 van Gedragswetenschappen/sociologie (Hogeschool Windesheim / ). Week 1: Inleiding sociologie Week 2: Cultuur, socialisatie, structuur en stratificatie Week 3: Maatschappelijke ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving Week 4: Ze...

[Show more]

Preview 3 out of 16  pages

  • No
  • Unknown
  • May 12, 2022
  • 16
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Gedragswetenschappen – sociologie
Uitgewerkte leerdoelen
Periode 3 – week 1: Introductie

Sociaal = alles wat met het menselijk samenleven te maken heeft.
Sociologie = de wetenschap van de maatschappij, de wetenschap van het menselijk samenleven
of wetenschap van het sociale.
 bestudering van vriendschap, ruzie, oorlog, economie, sport, werkloosheid, politiek,
armoede vs. rijkdom, dorp vs. stad.

 Je kan verwoorden op welke twee samenhangende vragen de sociologie antwoord
probeert te geven.
Twee samenhangende vragen binnen de sociologie:
1. Hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het feit dat zij deel uitmaken van
allerlei samenlevingsverbanden (groeperingen)?
- Hoe leven we met elkaar samen.
1. Hoe zit de samenleving in elkaar?
- Hoe zit de gezondheidszorg in elkaar?
- Waarden en normen, machtsverhoudingen, welke problemen zien we in de samenleving?

 3 niveau’s:
 Microniveau = kleine samenlevingsverbanden.
o Gezin, familie, vriendengroep, elftal, sportteam, directe collega’s.
 Mesoniveau = groter georganiseerde verbanden.
o Leden van kerk, Windesheim-studenten, leden van vereniging.
 Macroniveau = grootste georganiseerde verbanden.
o Politiek, social media.

 Je kan de wetenschappelijke benadering van de sociologie beschrijven en
benoemen wat de relevantie van de sociologie is voor verpleegkundigen.
Sociologen kijken naar groep  proberen vanuit de groep het gedrag te verklaren.
Sociologie is een empirische wetenschap = wetenschap waarbij kennis voorkomt uit een
systematische waarneming van feiten  onderzoek doen: objectief vaststellen hoe
maatschappelijke werkelijkheid in elkaar zit.
- Onderzoeken objectieve werkelijkheid.
- Onderzoeken hoe mensen de werkelijkheid subjectief beleven.
o Bijv. ‘vrouwen zijn slecht in het verkeer’  als je iemand slecht ziet rijden, ga je er
al snel van uit dat het vrouwen zijn.
- Feiten zoeken voor bepaalde opvattingen.

Relevantie van de sociologie voor de verpleegkundigen:
- Het herkennen van vreemd of ongezond gedrag.
- Goede samenwerking vereist kennis van menselijk gedrag.
- (ziekte- en gezondheids-)gedrag begrijpen vanuit sociale context.
- Gezondheidsvraagstukken (mantelzorg, zorgconsumptie, etikettering, verslaving, etc)
- Herleiden eigen opvattingen en gedrag.
- Inzicht in rol en positie van verpleegkundigen.
- Inrichting en ontwikkeling van de gezondheidszorg.

 Je kan de volgende begrippen sociologisch duiden: interactie, identiteit,
collectieve definitie van de situatie, en referentiekader.
Sociologische kernbegrippen:
- Interactie = het gedrag van mensen t.o.v. elkaar in onderlinge wisselwerking.
o Mensen stemmen gedrag op elkaar af.
o Het gedrag van de één leidt tot reactie van ander.
o Subjectieve definitie van de situatie = interpretatie  mensen creëren hun
eigen werkelijkheid / je kijkt op een eigen manier naar een situatie.
- Identiteit = de wijze waarop iemand zichzelf ziet = zelfbeeld.
o Resultaat identificatie (bepaald door sociaal-culturele omgeving, verwachtingen,
normen en waarden, ideeën), seperatie en looking-glass-self (= hoe zie je jezelf in de ogen
van een ander?)
- Collectieve definitie van situatie = “aangeleerd”  (sub)cultuur (bijv. kakkers of
motorclubs).

, o Bijv. als iemand jarig is, is het vanzelfsprekend dat je de jarige begroet, cadeautje
geeft, hij/zij dat uitpakt en zegt of ze het leuk vindt of niet.
- Referentiekader = het geheel van waarden, normen, overtuigingen en
vanzelfsprekendheden op grond waarvan de leden van groeperingen oordelen en handelen.
o Sociale bril
o Wat vinden we (niet) normaal binnen een groep?
o Wordt (door interactie in groepering/media) actief gevormd: op deze wijze
construeren we onze werkelijkheid.
o Selectief waarnemen = bij waarnemen vindt selectie plaats van prikkels, omdat
we ze niet allemaal kunnen verwerken.
- Fundamentele attributiefout = invloed (verantwoordelijkheid) persoon op handelen
wordt overschat.
o Bijv.: je ziet buurman en zegt gedag, maar je buurman zegt niets en kijkt niet op  OF
hij is chagrijnig omdat hij ruzie heeft met vrouw OF ‘heb ik iets fout gedaan?’
o Of naar jezelf kijken of naar buiten jezelf kijken.
- Vooroordeel = vaste, vertekende manier van voelen/denken/handelen.
- Stereotype = vooroordeel t.a.v. groep mensen.
- Selffulfilling prophecy = een zichzelf waarmakende voorspelling.
o Een onjuiste definitie van een situatie waarnaar men gaat handelen, waardoor de
onjuiste definitie juist wordt.
o Bijv. Deze toets gaat toch niet lukken  gaat slechter leren  toets gaat ook
slecht.
- Selfdestroying prophecy = men heeft een juiste definitie van de situatie waarnaar
men gaat handelen, waardoor de juiste definitie onjuist wordt.
o Bijv. te weinig VPK  mensen gingen massaal VPK studeren  bij afstuderen
waren er teveel VPK  te weinig werk.

 Je kan de gevolgen beschrijven van etiketterings- en stigmatiseringsprocessen.
Etikettering = hokje plaatsen  vrijwel vaak positief.
Stigmatisering = brandmerken met grote gevolgen  negatief.
3 soorten stigmata:
1. Lichamelijke gebreken en afwijkingen: huidaandoeningen, amputaties.
2. Als ongewenst beschouwde karaktertrekken: psychische stoornissen, verslaving.
3. Collectieve stigmata: bepaald ras/volk/religie.
 Eén bepaald kenmerk wordt uitgelicht en krijgt een enorme betekenis.

Gevolgen van etikettering/stigmatisering:
- Contact vermijden
- Maatschappelijk isolement
- Uitgesloten worden
- (zelf)moord

 Je kan de doelstellingen toepassen op de gevolgen voor de gezondheidszorg en
het verpleegkundig beroep.
Toepassen van de hiervoor genoemde doelen op het VPK beroep en gezondheidszorg.
 Begrippen toepassen zoals in de huiswerkopdrachten.




Periode 3 – week 2: Cultuur, socialisatie, structuur en stratificatie

,  Je kan het fenomeen ‘cultuur’ beschrijven en de hiermee samenhangende
begrippen waarden, normen, afwijkend gedrag en (vraagstukken m.b.t. de)
multiculturele samenleving.
Cultuur = het geheel van opvattingen, waarden en normen in een samenleving.
- Die we ons eigen maken via leer- en gewenningssysteem.
- Hebben veel invloed op onze eigen cognities, gedrag en emoties.
 Subcultuur = deels gemeenschappelijke, deels eigen kenmerken  bijv. motorclubs,
studentencorps.
 Natuur = datgene wat men bij de geboorte meekrijgt = aangeboren eigenschappen.
 Etnocentrisme = wanneer wij in de beoordeling van anderen onze eigen waarden en
normen centraal stellen.
 Cultural leg = als er problemen ontstaan doordat verschillende cultuurelementen zich
in een verschillend tempo ontwikkelen.
Samenhangende begrippen:
Waarden = een ideaal, overtuiging, nastrevenswaardig = opvatting over wat mensen goed vinden.
- Persoonlijk of collectief.
Normen = (on)geschreven gedragsregels over wat hoort en niet hoort.
1. Universele normen: gelden voor iedereen in samenleving (wetten).
2. Speciale normen: gelden voor leden voor bepaalde groeperingen (niet inenten).
3. Alternatieve normen: normen naar keuze (schoolkeuze).
Afwijkend gedrag = deviant gedrag = het afwijken van allerlei gedragsregels.
(vraagstukken m.b.t.) multiculturele samenleving  verschillende definities:
- Door de toestroom van immigranten zijn er vele soorten culturen in Nederland.
- Er bestaat verschillen tussen protestanten en katholieken, stedelingen en mensen van
het platteland, noorderlingen en zuiderlingen.
- In toenemende mate komen mensen uit andere culturen in ons land, die hun
oorspronkelijke cultuur (deels) handhaven.
Sociale controle = alles wat mensen in het samenleven doen om elkaar tot het naleven van
normen te brengen.

 Je kan omschrijven wat verstaan wordt onder institutionalisering in relatie tot de
roltheorie en de socialisatietheorie.
Institutionalisering = het proces waarin bepaalde gedragsvormen algemeen gangbaar worden 
vaste patronen in handelen.
(Bijv. beleefdheid als waarde  norm: je groet iemand die je kent  groeten kan op verschillende
manieren: handen schudden, ‘hoi’ roepen, iemand 3x kussen, etc.)
Roltheorie:
Rol = datgene wat wordt verwacht van iemand in een bepaalde positie.
Een mens neemt verschillende posities in: (positie = plaats die je inneemt in verhouding tot
anderen)
- Positieset = geheel van posities.
o Verworven posities (die je zelf gekozen hebt)
o Toegewezen posities
Bij posities horen gedragsverwachtingen en/of regels  rol.
Structuur = verhouding tussen allerlei posities.
Soms zijn verwachtingen in:
- Eén rol tegengesteld: intern rolconflict.
- Twee rollen tegengesteld: extern rolconflict.

Socialisatie = het proces waardoor iemand in de omgang met anderen waarden en normen eigen
maakt  het ontwikkelen van iemands persoonlijkheid.
- Primair: ieder lid van de samenleving maakt de normen en waarden eigen.
- Secundair: specifieke normen en waarden (geloofsgemeenschap, beroepsgroep)

 Je kan de betekenis van groeperingen en netwerken benoemen.
Groeperingen  3 typen:
1. Sociale categorie = verzameling mensen die één relevant kenmerk
gemeenschappelijk hebben.
- Invloed op het gedrag.
- Bijv. bejaarden, mannen, verpleegkundigen.

1. Collectiviteit = groot aantal mensen die niet allemaal contact hebben met elkaar,
maar wel aantal gemeenschappelijke waarden en normen delen.
- Vakbond, school, kerkgenootschap.
1. Groep = vrij klein aantal mensen die regelmatig en intensief contact met elkaar
hebben, een aantal gemeenschappelijke waarden en normen delen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nlp. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.40. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53249 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.40  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added