Dit is een samenvatting over de Gehele examenstof voor economie op het VWO. Het is gebaseerd op de boekjes van LWEO (levensloop, vraag en aanbod, marktgedrag, economische crisis, wereldeconomie en mobiliteit). Alle boekjes zijn per hoofdstuk samengevat, behalve marktgedrag. Marktgedrag is kort same...
Hoofdstuk 1
Het leven draait om keuze maken, mensen wegen voortdurend alternatieven
tegen elkaar af.
Kapitaalgoederen= goederen van een onderneming waarmee geproduceerd
wordt om een inkomen te verkrijgen.
Schaarste in de absolute zin= de spanning tussen oneindige behoeften en
beperkte middelen.
Schaarste in de relatieve zin= er moet een offer of inspanning worden geleverd
om het product te verkrijgen.
Alternatief aanwendbaar= de middelen kunnen voor verschillende zaken gebruikt
worden.
Vrije goederen= goederen waar geen schaarse middelen voor worden
opgeofferd.
Opofferingskosten= de gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen,
alternatief.
Budget= het bedrag dat iemand kan besteden.
Budgetvergelijking= de formule die de mogelijke combinaties laat zien die je met
een budget hebt.
Budgetlijn= verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een
bepaald budget.
Spel= situatie waarbij beslissingen worden genomen. Hierbij zijn er een aantal
regels
1. Spelers= nemen de beslissingen. Spelers weten beide evenveel, er is
symmetrische informatie. Ze streven naar een zo goed mogelijk resultaat.
2. Pay-off= de verwachte opbrengst van een keuze. Dit hangt af van de eigen
keuzes en die van de andere speler.
3. Strategie= in verschillende situaties is een verschillende strategie nodig.
De dominante strategie levert het meeste op.
4. Evenwicht= de voorspelling van de uitkomst van het spel. Bij het Nash-
evenwicht kunnen spelers hun opbrengst niet verbeteren door alleen zelf
van keuze te veranderen.
Gevangen dilemma= een situatie bekend uit de speltheorie waarbij twee partijen
voor de keus staan samen te werken of niet, waarbij samenwerken meer oplevert
dan niet samenwerken,
Dominante strategie= strategie die het beste resultaat oplevert, ongeacht de
keuze van de andere speler.
Hoofdstuk 2
Transactiekosten= alle tijd, geld en moeite die het kost om een transactie tot
stand te brengen, dit komt bovenop de prijs van de transactie. De verkoper en de
,koper hebben transactiekosten. Als de risico’s van een transactie toenemen,
nemen de transactiekosten ook toe.
Ruiltransactie= de koop en verkoop van een product. Eigendomsrechten worden
uitgewisseld. Zo’n transactie mondt uit in regels of contract. Het hoeft niet altijd
op papier te staan. Er bestaan in de ruilhandel normen en waarden,
ongeschreven regels waar partijen op vertrouwen.
Geen enkel contract is waterdicht, er kan altijd iets onvoorziens gebeuren
waardoor een partij zich benadeeld voelt. Als alle onvoorziene gebeurtenissen in
een contract zijn meegenomen, heet het een volledig contract. Dit bestaat alleen
in theorie.
Er zijn bepaalde ontwikkelingen waardoor transactie makkelijker lopen en die de
transactiekosten beperken;
1. Normen en waarden; er wordt verwacht dat iedereen zich er aan houdt.
2. Regels overheid; om de transactiekosten te beperken.
De meeste mensen kiezen voor zekerheid en zijn risicomijdend of risicoavers,
mensen willen risico’s uit de weg gaan. Het streven naar volledige contracten,
kunnen de risico’s uitschakelen.
Asymmetrische informatie= de ene partij heeft meer informatie dan de andere
partij.
Averechtse selectie= bij producten waar mensen geen onderscheid kunnen
maken tussen producten, kiezen ze meestal voor het product met de laagste
kosten. Hierdoor moeten verkopers met goede producten minder geld gaan
vragen, dit vinden ze te laag, dus bieden ze de auto niet meer aan. De markt
verlies de goede producten, de betalingsbereidheid van kopers zal dalen. Dit
proces zet zich voor totdat alle auto’s slecht zijn. Als de asymmetrische
informatie verdwijnt, kan het probleem worden hersteld. Er zal dan wel wat
gedaan moeten worden aan het onderlinge vertrouwen.
Mensen zijn over het algemeen risicoavers, hierdoor sluiten ze verzekeringen af
om risico’s te mijden. De verzekeringsmaatschappij neemt het risico van de
verzekerde over. De verzekerden betalen premies, hiermee worden schadeclaims
uitbetaald. Alle verzekerden dragen de risico’s dus samen, er is sprake van
solidariteit. De premiehoogte wordt bij particuliere verzekeringen bepaald door
het risico.
De wettelijke aansprakelijkheid (WA) is verzekerbaar via de WA-verzekering, dit is
verplicht voor bestuurders van motorvoertuigen. Als je verzekerd bent voor
schade aanbrengen aan andermans spullen én je eigen spullen, ben je Allrisk
verzekerd.
Premie= kans op schade x de gemiddelde hoogte van de verwachte schade
Hoe meer mensen er zijn verzekerd, hoe voorspelbaarder de uitgaven worden
voor de verzekeraar.
Informatieasymmetrie heeft gevolgen voor de verzekeringsmarkt vóór en ná het
afsluiten van het verzekeringscontract.
Voor:
, Averechtse selectie= er zijn goede risico’s (klanten die weinig schade
claimen) en slechte risico’s (klanten die veel schade claimen), op goede
risico’s maakt de verzekeraar winst en op slechte risico’s verlies. Tot welke
groep de klant behoort weet de verzekeraar pas achteraf. Hierdoor gaat hij
bij het vaststellen van de premie uit van de gemiddelden. Doordat elke
verzekerde dezelfde premie moet betalen, voelen de goede risico’s zich
benadeeld (lager risico, maar betalen wel veel). Hierdoor zullen zij de
verzekering opzeggen en een goedkopere verzekering afsluiten. De
verzekering blijft met hoge schadeclaims zitten, waardoor hij de premie
moet verhogen. Hierdoor voelen mensen zich weer benadeeld, ze gaan
weg bij de verzekering en de premie moet dus weer omhoog. De
verzekeraar blijft zitten met alle slechte risico’s, zijn selectie is averechts.
Daarnaast zal de verzekeraar nieuwe klanten niet accepteren, want als
iemand zich voor zo’n groot bedrag wilt verzekeren, moet het wel een
slechte risico zijn.
Oplossingen averechtse selectie:
1. Selecteren van risico’s= de verzekeraar laat de klant vragenlijsten
invullen over het aantal schadeclaims dat de klant eerder heeft gedaan.
Ook kunnen risico’s worden vastgesteld door de leeftijd, beroep of het
woonadres. De goede risico’s worden onderscheiden van de slechte
risico’s, waardoor de verzekering aan premiedifferentiatie gaat doen;
verschillende premies voor verschillende risico’s.
2. Eigen risico= de verzekerde draait zelf op voor het eerste deel van het
schadebedrag. Goede risico’s zullen een hoog eigen risico en een lage
premie nemen en slechte risico’s zullen een laag eigen risico en een hoge
premie nemen.
3. Bonus-malusregeling= automobilisten die geen of weinig schade
veroorzaken krijgen een korting op de premie en automobilisten die veel
schade veroorzaken moeten extra premie betalen.
4. Dwang van de overheid= de overheid kan mensen verplichten om zich
voor bepaalde dingen te verzekeren. Veel mensen zijn verzekerd,
waardoor de premie ook laag kan blijven.
Na:
Moral hazard= de verzekerde weet dat als hij schade maakt dit zelf toch
niet hoeft te betalen, waardoor de verzekerde zich roekelozer gaat
gedragen.
Oplossingen moral hazard:
1. Eigen risico= bij schade moet de verzekerde eerst zelf een deel betalen,
waardoor ze zich niet roekelozer gaan gedragen.
2. Bonus-malusregeling= de malus weerhoudt de verzekerde ervan zich
roekelozer te gaan gedragen.
3. Maximum vergoeding
De principaal en zijn agent
= de principaal is de opdrachtgever en de agent is de opdrachtnemer. De
belangen komen niet overeen, want de twee partijen hebben verschillende
doelen. De principaal krijgt niet wat hij van het contract verwacht, het contract is
, onvolledig. Controle maakt het contract vollediger. De controle kost echter tijd en
dus transactiekosten.
P= prinicpaal
A= agent
A= asymmetrische informatie
T= tegengestelde belangen
Het stelsel van collectieve verzekeringen= verplichte verzekeringen, verplichte
solidariteit. De werkenden betalen bijvoorbeeld de premie voor de
gepensioneerden. De hoogte van de premies is afhankelijk van het inkomen. Er
worden twee verzekeringen onderscheiden;
1. Werknemersverzekering= alleen voor mensen in loondienst
2. Volksverzekering= voor iedereen; de AOW, de Wet langdurige zorg(Wlz),
de Werkloosheidwet(WW), de Ziektewet(ZW), de Wet Werk en inkomen
naar arbeidsvermogen(WIA).
De overheid heeft de zorgverzekeraars een acceptatieplicht opgelegd, om
slechte risico’s niet uit te sluiten. De premie voor zorg bestaat uit twee delen;
1. Rechtstreekse premie aan de zorgverzekeraar, de nominale premie.
2. Inkomensafhankelijke premie via de belastingdienst (betaald door de
werkgever), dit komt in het vereveningsfonds terecht. Dit wordt uitgekeerd
aan verzekeraars met risicovolle klanten.
Mensen met een laag inkomen krijgen zorgtoeslag, zo kan de nominale premie
wel betaald worden.
De zorgverzekering lijkt een volksverzekering, maar het is een verplichte
particuliere verzekering.
Hoofdstuk 3
Arbeidsinkomen= loon, salaris, winst, aandelen of rente.
vraag naar arbeid= de vraag waarin al is voorzien en een openstaande vraag.
aanbod van arbeid= iedereen die zich aanbied, de beroepsbevolking.
De arbeidsmarkt bestaat uit verschillende deelmarkten.
De CAO= de collectieve arbeidsovereenkomst; hierin worden de arbeidstijd,
vakantie, pensioen, overuren en reiskostenvergoedingen geregeld.
Als je voor jezelf werkt is er sprake van het ondernemersrisico, je weet niet of je
eigen bedrijf een succes zal worden. Een ondernemingsplan zorgt voor wat meer
zekerheid; hierin staan de doelstellingen, marktpositie en de haalbaarheid van de
plannen. Er zijn verschillende dingen nodig voor een eigen bedrijf;
1. Kapitaal= voor de aanschaf van kapitaalgoederen. Dit kan met eigen
vermogen of vreemd vermogen.
2. Arbeid= om de producten te maken. Je kan zelf gaan werken en/of
mensen in dienst nemen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller eekmalies. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.98. You're not tied to anything after your purchase.