In dit document treft u de uitwerkingen van alle werkcolleges aan. Deze zijn gedurende de werkcolleges nagekeken. Bovendien wordt ook de literatuur erin vermeld, zodat er een meer volledig beeld ontstaat van de verplichte materie.
, Blok 1: Doelen/functies van aansprakelijkheidsrecht en vestiging van aansprakelijkheid
Opdracht 1
In het centrum van Tilburg is een bekend en altijd druk plein – de Heuvel – opnieuw ingericht.
Het plein is bestraat met een glad afgewerkte, grijs gekleurde, natuurstenen tegel. Kern van het
nieuwe plein vormen drie naast elkaar gelegen rijen uit de grond komende fonteintjes, die water
tot verschillende hoogtes opspuiten.
Op zonnige dagen trekken de fonteintjes, zoals verwacht, veel spelende kinderen. Zo speelt ook
Maartje op een zonnige zaterdagmiddag in juli 2017 tussen de water opspuitende fonteintjes.
Haar vader, Willem Bunning, drinkt in de tussentijd een drankje op het aangrenzende terras.
Als zijn glas leeg is, staat Willem op om zijn dochtertje mee naar huis te nemen. Enkele meters
voordat hij zijn dochtertje bereikt, glijdt hij uit op de – door het water uit de fonteinen – nat
geworden tegels. Willem komt ongelukkig ten val. In het ziekenhuis blijkt dat Willem beide
polsen gebroken heeft. De door Willem gemaakte ziektekosten bedragen € 2.000,- en worden
voor de helft vergoed door zijn zorgverzekeraar. Willem, die een succesvolle eigen
tandartspraktijk heeft, is ten gevolge van deze breuken minimaal een jaar uit de running. Zijn
gederfde inkomsten bedragen daarmee minimaal € 50.000,-. Willem is daarnaast in zijn vrije
tijd een begenadigd pianist en wordt regelmatig gevraagd voor optredens en concerten. Zijn
droom is om over een jaar of tien van zijn hobby zijn beroep te kunnen maken. Deze droom
valt in duigen: vast staat dat hij ten gevolge van de gecompliceerde polsbreuken nooit meer
(goed) piano zal kunnen spelen.
Vraag
Kan Willem Bunning de gemeente Tilburg met succes op grond van art. 6:162 BW
aansprakelijk stellen voor zijn ten gevolge van de val geleden schade?
De grondslag van de schadevergoedingsverplichting van art. 6:162 is de toerekenbare
onrechtmatige gedraging van een persoon. De verplichting tot schadevergoeding ontstaat
slechts indien de schade een gevolg is van de onrechtmatige gedraging.
Artikel 6:162 BW vraagt allereerst dat we een gedraging (1) moeten formuleren. De gedraging
is het verwijt dat Willem de gemeente maakt. De gedraging moet je altijd als ‘doen’ formuleren
en is hier: het leggen van gladde tegens naast fonteintjes waar water uitkomt. Je zou ook kunnen
zeggen: het niet waarschuwen voor gladheid in de buurt van de fonteintjes. Die gedraging is
alleen iets minder sterk omdat dit als een nalaten en niet als een doen wordt geformuleerd.
Vervolgens zijn we opzoek naar een onrechtmatige gedraging. We moeten dus
onrechtmatigheid (2) vaststellen. Er zijn drie categorieën en die vind je terug in lid 2 van artikel
6:162 BW. We hebben: inbreuk op een recht, strijd met een wettelijke plicht en strijd met de
maatschappelijke zorgvuldigheid. We zouden hier kunnen zeggen dat er sprake is van een
inbreuk op een recht, namelijk de lichamelijke integriteit van Willem. Maar, de inbreuk op het
recht moet een directe, rechtstreekse opzettelijke inbreuk zijn, wil enkel de inbreuk op een recht
voldoende zijn om onrechtmatigheid te kunnen aantonen. Dat is hier niet het geval, dus moeten
we verder met de onechtmatigheidscategorie ‘strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid’.
De vraag die je in deze categorie gaat beantwoorden is: ‘Had de veroorzaker anders moeten
handelen gelet op de belangen van de benadeelde?’ In de jurisprudentie zijn bepaalde
, gevaltypen tot ontwikkeling gekomen, om deze open vraag wat concreter te kunnen aanvliegen.
In de casus speelt het gevaltype van gevaarzetting.
Voor gevaarzetting geldt allereerst de ingangsvoorwaarde dat het gevaar kenbaar moet zijn. Dit
vloeit voort uit het HR Taxusstruik-arrest. In casu is het een bekend gevaar dat glad afgewerkte
natuurstenen tegels, zeker wanneer zij nat worden door fonteintjes in de nabijheid, dat zij
valgevaar in de hand kunnen werken.
Daarna gaan we over naar de vier kelderluik-criteria:
1. de mate van waarschijnlijkheid dat het slachtoffer onvoorzichtig zal zijn
2. de omvang van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan
3. de ernst van de gevolgen
4. de bezwaarlijkheid (voor de potentiële dader) in termen van kosten, tijd en moeite voor
het nemen van voorzorgsmaatregelen.1
Ten aanzien van het eerste gezichtspunt wordt het volgende gesteld. Hierbij moet worden
gekeken naar de waarschijnlijkheid van het over het hoofd zien van het mogelijke gevaar van
gladheid van de tegels. Er bestaat een grote kans dat men niet nadenkt over de kans van extreme
gladheid van de tegels. Kinderen rennen over de tegels heen, en daar gebeurd niks. Kinderen
zijn derhalve onoplettend en onvoorzichtig bij het lopen over de tegels. Het gaat om een druk
plein, een drukke stad waar veel winkelend publiek is dat niet continu naar de grond zal staren
om te kijken of er gladde en eventueel natte tegels liggen. Er moet dus rekening worden
gehouden met een bepaalde mate van onvoorzichtigheid bij voorbijgangers. Er bestaat derhalve
een grote kans dat ook Willem niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht heeft
genomen.
Ten aanzien van het tweede gezichtspunt wordt gesteld dat bij stenen tegels die glad zijn, een
grote kan sop ernstige schade komt kijken. Het vallen op harde stenen kan namelijk ernstig
letsel met zich meebrengen.
Ten aanzien van het derde gezichtspunt wordt geoordeeld dat de kans dat deze schade zich als
gevolg van bepaald gedrag zal voordoen, groot is. Op het moment dat tegels nat worden, dan is
het een feit van algemene bekendheid dat deze dientengevolge glad kunnen worden (HR
Taxusstruik).2 De gemeente had op de hoogte van het gevaar kunnen en moeten zijn. Om te
beginnen rennen kinderen over de fonteinen en derhalve ook over de tegels heen. De kans op
uitglijden is daarbij hoog. Ervan uitgaande dat Willem normaal liep, en toch enige
voorzichtigheid en oplettendheid in acht neemt, maar dan toch valt, dan kan gesteld worden dat
de waarschijnlijkheid dat het gevolg intreed groot is.
Tot slot wordt over het laatste gezichtspunt, de bezwaarlijkheid (voor de potentiële dader) in
termen van kosten, tijd en moeite voor het nemen van voorzorgsmaatregelen, het volgende
gezegd. De gemeente had verscheidene voorzorgsmaatregelen kunnen treffen. Ten eerste
hadden er bordjes kunnen worden opgehangen met daarop een waarschuwing dat er kans op
1
HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik);
2
HR 22 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1347, NJ 1994/624 (Taxusstruik).
, uitgeleiden bestaat (HR Jetblast).3 Deze dienen dan wel effectief te zijn. Bovendien had de
gemeente de betreffende tegels minder glad kunnen maken, door bijvoorbeeld het aanbrengen
van antislip of onregelmatigheden op de tegels. Deze maatregelen hoeven in principe niet heel
duur te zijn, maar kunnen wel veel problemen voorkomen. Bovendien heeft de gemeente
hiervoor voldoende geldelijke middelen. Bij dit alles is niet beslissend of degene die het gevaar
in het leven heeft geroepen het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt concreet heeft voorzien.4
Voldoende is dat wordt getracht met het nemen van bepaalde veiligheidsmaatregelen in het
algemeen – naar objectieve maatstaven – bepaalde (gezondheids)gevaren te voorkomen.5
De conclusie die je hieruit kan trekken is dat er sprake is van een onrechtmatige, gevaarzettende
situatie. De gemeente had aan de belangen van een ander moeten denken. Gelet op de verhoogde
zorgvuldigheidsnorm die de gemeente heeft als terreinbeheerder, en het feit dat er een verhoogd
gevaar bestaat waardoor er afdoende preventieve – fysieke – maatregelen ter voorkoming van
het gevaar hadden moeten worden genomen, kan gesteld worden dat de gedraging van de
gemeente als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd in de zin van art. 6:162 lid 2 Sr en het
Kelderluik-arrest. Er zijn hier verder geen rechtvaardigingsgronden aanwezig, dus dat zal dan
ook niet aan de onrechtmatigheid in de weg staan. Er kan hier dus een onrechtmatige
gevaarzetting worden vastgesteld.
Kan de onrechtmatige gevaarzetting dan ook worden toegerekend (3) aan de veroorzaker? In
lid 3 van artikel 6:162 BW vinden we de vormen van toerekening (3) terug: schuld, de wet en
de verkeersopvatting. Hierbij moet worden gekeken naar de hoedanigheid van de dader en de
aard van de gedraging. De toerekening op basis van verkeersopvattingen kan gebruikt worden
voor die gevallen waarin persoonlijke verwijtbaarheid ontbreekt, terwijl aansprakelijkheid
desondanks in verband met een redelijke risicoverdeling gewenst is. Hier had de gemeente
anders kunnen handelen, de gevaarzettende situatie had vermeden kunnen worden door te
kiezen voor rubberen tegels of door waarschuwingsbordjes neer te zetten. Doordat de gemeente
verwijtbaar heeft gehandeld, is de onrechtmatigheid van de gedraging in beginsel gegeven.
Vervolgens moet er sprake zijn van schade (4). Hier zijn verschillende schadeposten aan te
wijzen. We hebben bijvoorbeeld de gemaakte ziekenhuiskosten, die slechts voor de helft
worden gedekt door de zorgverzekering. De casus heeft aan dat hij een tijdje een succesvolle
tandartsenpraktijk had die hij niet kan uitoefenen waardoor hij minimaal € 50.000 euro aan
gederfde inkomsten heeft. Daarbij kan gesteld worden dat sprake is van gederfde
levensvreugde, een immateriële schadepost. Ook dit kan voor vergoeding in aanmerking
komen.
Tot slot zegt lid 1 van artikel 6:162 BW dat de schade die de ander dientengevolge lijdt, vergoed
moet worden. De zinssnede ‘dientengevolge’ duidt erop dat er een causaal verband aanwezig
moet zijn. Een verband dat een oorzaak en een gevolg heeft. De vraag die een conditio sine qua
non verband altijd inhoudt is: Zou de schade ook zijn geleden als we de schadeveroorzakende
gedraging zouden weg denken? Als de gladde tegels er niet waren geweest, dan was Willem
niet uitgegleden en had hij dientengevolge geen letselschade opgelopen. Wanneer we dat laatste
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LisannedeGraaf. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.05. You're not tied to anything after your purchase.