100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Ultieme begrippenlijst CE Economie HAVO $3.75
Add to cart

Summary

Samenvatting Ultieme begrippenlijst CE Economie HAVO

 0 view  0 purchase
  • Course
  • Level

Ultieme begrippenlijst CE Economie HAVO Alle belangrijke begrippen uitgelegd, met duidelijke uitleg en gecontroleerd door docent

Preview 2 out of 5  pages

  • May 18, 2022
  • 5
  • 2021/2022
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
Consumentensurplus: een meevaller voor de consument omdat de marktprijs
lager is dan de prijs die de consument voor het product wil betalen.
Producentensurplus: het verschil tussen de marktprijs en de prijs die een
producent minimaal voor het product wil ontvangen.
Substitutiegoederen: producten die elkaar kunnen vervangen. Bijvoorbeeld: Coca
Cola en Pepsi Cola of aardappelen en rijst. Substitutie is een ander woord voor
vervangen.
Complementaire goederen: producten die elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld: koffie en
koffiemelk en motoren en benzine.
Normale goederen / primaire goederen: wanneer je inkomen stijgt ga je maar
een klein beetje extra van deze goederen kopen. Bijvoorbeeld brood en melk.
Inferieure goederen: wanneer je inkomen stijgt ga je minder van deze goederen
kopen. Bijvoorbeeld huismerkproducten.
Luxe goederen: wanneer je inkomen stijgt ga je in verhouding tot je inkomen
meer van deze producten kopen. Bijvoorbeeld zalm of luxe vakanties.

Marginale kosten: dit zijn de extra kosten van de productie van één extra product.
Marginale opbrengsten: dit zijn de extra opbrengsten van de verkoop van één
extra product.
Vaste kosten: deze kosten veranderen niet als de productie toeneemt/afneemt. De
maandelijkse huurkosten behoren bijvoorbeeld tot de vaste kosten.
Variabele kosten: deze kosten veranderen wel als de productie verandert. De
kosten voor onderdelen van een fiets horen tot de variabele kosten. Als er één fiets
extra wordt geproduceerd, moet je bijvoorbeeld één extra paar trappers hebben.

Volkomen concurrentie: veel aanbieders die een homogeen product aanbieden.
Iedereen verkoopt voor ongeveer dezelfde prijs.
Monopolistische concurrentie: veel aanbieders die een heterogeen product
aanbieden. Voorbeelden: kledingwinkels, restaurants en de markt van frisdrank.
Oligopolie: weinig aanbieders die een homogeen of heterogeen product
aanbieden. Voorbeelden: benzinemaatschappijen en de producenten van
smartphone’s. Deze aanbieders proberen in het algemeen te voorkomen dat ze
met elkaar op basis van de prijs gaan concurreren.
Monopolie: één aanbieder. Een monopolist heeft invloed op de prijs en wordt
daarom ook wel een prijszetter genoemd.

Prijsdiscriminatie: wanneer een aanbieder voor hetzelfde product aan
verschillende afnemers (vragers) een verschillende prijs rekent. Bijvoorbeeld bij
abonnementen waar je afhankelijk van je leeftijd korting op krijgt (bv als 65+er in
de trein)
Minimumprijzen: een door de overheid vastgestelde prijs. Dit is de minimale prijs
waarvoor het product wordt verkocht. Een hogere prijs mag dus wel, een lagere
prijs mag dus niet. Een mimimumprijs wordt ingesteld om de aanbieder te
beschermen.

, Maximumprijzen: een door de overheid vastgestelde prijs. Dit is de maximale prijs
waarvoor het product wordt verkocht. Een lagere prijs mag dus wel, een hogere
prijs mag dus niet. Een maximumprijs wordt ingesteld om de vrager te
beschermen.

Octrooi / Patent: het exclusieve recht (alleenrecht) tot het maken of verkopen van
een product of exploiteren van een uitvinding. Exploiteren betekent “gebruiken
met als doel winst te maken”.
Voorraadgrootheid: een grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten
(bijvoorbeeld de hoeveelheid spaargeld op je rekening).~
Stroomgrootheid: een grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten
(bijvoorbeeld de bijschrijvingen en afschrijvingen van je rekening in de maand
april)

Nominale rente: het rentepercentage dat je over je spaargeld ontvangt of over je
lening betaalt.
Reële rente: het nominale rentepercentage vermindert met de inflatie.
Private schuld: schuld van de private sector. De private sector bestaat uit de
consumenten, werknemers en ondernemingen.
Omslagstelsel: de werkenden betalen premies die direct worden gebruikt om de
uitkeringen van andere mensen te betalen. Zoals bij de Algemene Ouderdoms Wet
(AOW).
Kapitaaldekkingstelsel: een manier van sparen voor later, waarbij je tijdens je
werkzame leven geld opzij zet voor je eigen pensioen.

Balans: een overzicht van de bezittingen van een onderneming en de
vermogensbronnen waarmee de bezittingen zijn betaald (eigen vermogen en
vreemd vermogen). De balans is een momentopname en op de balans staan dus
voorraadgrootheden.
Resultatenrekening (winst- en verliesrekening): een overzicht van de
opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode. De
resultatenrekening geeft een overzicht over een periode en op de RR staan dus
stroomgrootheden.
Externe effecten: effecten van productie en consumtie die niet zijn meegenomen
in de verkoopprijs. Bijvoorbeeld milieuvervuiling bij vliegen, omdat de kosten voor
het opruimen van de milieuvervuiling niet in de prijs van een vliegticket zijn
verwerkt.
Meeliftgedrag: iemand die niet betaalt voor een collectief goed, maar wel van de
opbrengsten geniet. Bijvoorbeeld: iemand betaalt geen wegenbelasting, maar kan
wel profiteren van een goed onderhouden snelweg.
Collectieve dwang en het nut ervan (sociale normen en contracten): je wordt
door de overheid gedwongen mee te doen. Bijvoorbeeld om belasting te betalen.
Zelfbinding: een speler legt zich vast op een bepaalde keuze, bijvoorbeeld door te
zeggen dat hij geen uitverkoop houdt als de ander dat ook niet doet.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tim111. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

50064 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.75
  • (0)
Add to cart
Added