Geef vijf voorbeelden van gedrag dat je vandaag al gesteld hebt.
-
-
-
-
-
Geef nu een omschrijving van het begrip ‘gedrag’.
Bewuste en onbewuste gedragingen die je doet.
Waarschijnlijk bevat jouw lijst met voorbeelden en je begripsomschrijving heel wat waarneembare
gedragingen. Onder gedrag verstaan de meeste mensen namelijk het uiterlijke waarneembare
gedrag. Dat is echter maar een klein deel van wat gedrag eigenlijk is. Het grootste gedeelte van het
gedrag speelt zich af binnen de mens. Dat innerlijke gedrag bestaat uit een heleboel activiteiten die
je niet kunt zien. (Denk aan een ijsberg)
Het uiterlijk waarneembare gedrag gaat bijna altijd gepaard met twee soorten innerlijk gedrag: het
fysiologisch* en het mentaal* gedrag.
Uiterlijk:
waarneembaar gedrag
Fysiologisch (meetbaar)
Biochemisch en elektronische van het
gedrag lichaam.
Vb. hartslag, zweten, blozen,…
Innerlijk: niet
waarneembaar gedrag
Mentaal:
Vb. fantasieën, dromen, gedachten,…
Het fysiologisch gedrag omvat alle biochemische en elektrische activiteiten die zich binnen inde
mens afspelen. Het is mogelijk om dat gedrag met bepaalde apparatuur te meten.
Het mentaal gedrag bestaat uit de processen die zich situeren in de geest van de mens. Dat gedrag is
moeilijker meetbaar, maar de fysiologische processen die ermee samengaan kunnen wel bestudeerd
worden.
Zijn deze elementen voorbeelden van fysiologisch of van mentaal gedrag?
Noteer het nummer telkens op de juiste plaats in de tabel.
1) Hartkloppingen
2) Gedachten Fysiologisch gedrag mentaal gedrag
3) Een vreemd gevoel in de buik wanneer je
onverwacht iemand tegenkomt waar je een oogje
op hebt.
4) Bloeddruk
5) Herinneringen
6) Fantasieën
Er is een relatie tussen fysiologisch en mentaal gedrag. Elk mentaal gedrag heeft namelijk een
fysiologisch verlengde. Bij iemand die liegt, wordt de huid op bepaalde plaatsen vochtiger. Er kunnen
ook andere fysiologische reacties optreden, zoals spierspanning, een verhoging van de bloeddruk en
een snellere hartslag. Die reacties kunnen worden gemeten met een polygraaf of leugendetector.
LEUGENDETECTOR
Een leugendetector gaat niet rechtstreeks na of je liegt, maar meet je fysiologisch gedrag.
Onderzoekers gaan daarbij uit van de veronderstelling dat er een verband is tussen het fysiologisch
gedrag en het liegen. Toch gaat niet elk fysiologisch gedrag gespaard met mentaal gedrag.
Onderzoekers moeten daarom voorzichtig omspringen met de resultaten van zo’n test.
Een belangrijk voorbeeld van fysiologisch gedrag is de hersenactiviteit. Die is op het eerste gezicht
niet waarneembaar. Toch bestaan er een aantal manieren om hersenactiviteit te meten. Omdat de
hersenen altijd werken, is er voortdurend een zekere mate van elektrische spanning aanwezig.
Elektro-encefalogram (eeg)
Om hersenactiviteit te meten, kunnen onderzoekers een elektro-encefalogram (eeg) maken. Daarbij
bevestigen ze een aantal elektroden op iemands hoofd. Die elektroden geleiden de elektronische
spanning en staan in verbinding met een computer. Op het beeldscherm verschijnt een patroon van
lijntjes die de spanning weergeven. Een eeg wordt onder andere gebruikt om te onderzoeken of
,iemand epilepsie heeft. De elektrische ontladingen, die typisch zijn voor die aandoening, zijn goed
zichtbaar op het computerscherm.
Ook s’ nachts zijn je hersenen actief. Op de grafiek zie je het verloop van de hersenactiviteit tijdens
een normale nachtrust van acht uur.
De grafiek toont dat je in de loop van
de nacht een vijftal cycli van ongeveer
anderhalf uur doormaakt. Hoe hoger
de curve, hoe actiever je hersenen zijn.
Diepe slaap (met weinig activiteit) en
ondiepe slaap wisselen elkaar af. In het
begin van de nacht wordt er vooral
diepe slaap geregistreerd. Je lichaam
en je geest herstellen zich dan van de
inspanningen van de voorbije dag. Op
die momenten word je niet
gemakkelijk wakker. Later in de nacht is de slaap minder diep en kun je wel sneller wakker worden.
Het aandeel van de remslaap wordt tijdens de periode steeds groter. ‘REM’ staat voor rapid eye
movements. Het is de fase waarin je droomt. Je hersenen zijn dan zeer actief en je (gesloten) ogen
maken heel snelle bewegingen.
Iemand met een slaapprobleem heeft vaak een verstoord slaappatroon. Een elektro-encefalogram
kan helpen om de oorzaak van het probleem op te sporen.
PET-scan
De hersenactiviteit kan ook in kaart gebracht worden met hersenscans, zoals PET-scans en de fMRI-
scan. Iemand die een PET-scan (positronemissietomografie) laat maken, krijgt een injectie met een
radioactieve, maar relatief onschadelijke stof. Die stof maakt de hersenactiviteit zichtbaar op de
scan. Zo kun je duidelijk op de scan zien welke delen van de hersenen meer of minder actief zijn. Een
zwarte tot blauwe kleur betekent dat er geen tot heel weinig hersenactiviteit is. De kleuren geel tot
rood wijzen op veel activiteit.
fMRI-scan
Bij een fMRI-scan (functional magnetic resonance imagine) wordt iemand in een sterk magneetveld
geplaatst. De scan laat zien waar er zuurstofrijk bloed aanwezig is. Zuurstofrijk bloed op een
bepaalde plaats in de hersenen wijst op activiteit.
DEFINITIE VAN ‘GEDRAG’
Gedrag kan op heel wat verschillende manieren gedefinieerd worden. Op basis van de vorige
paragrafen zou de definitie er als volgt kunnen uitzien: Gedrag is alles wat we doen, zowel de
innerlijke handelingen.
, Die definitie kan ook schematisch weergeven worden als S-O-R. De Amerikaanse psycholoog Robert
S. Woodworth (1869-1962) breidde het klassieke behavioristische* S-R-schema uit met de O (de
invloed van de persoon zelf). Afhankelijk van de toestand van het organisme zal een stimulus een
andere reactie opwekken.
S O R
stimulus (prikkel) Organisme (gevoelens) Respons (gedrag)
1) Stimulus (de prikkel)
We ontvangen een stimulus prikkel. Om de prikkel te ontvangen, gebruiken we onze
zintuigen. De prikkel kan zowel van buitenaf als van binnenuit komen.
2) Organisme (gevoelens, gedachten)
De prikkel wordt verwerkt in de hersenen. Elk persoon zal op basis van zijn behoeften,
verlangens, ervaringen, kennis en interesses een eigen betekenis aan de prikkel geven.
3) Respons (je gedrag)
De reactie op de ontvangen en verwerkte prikkel is het gedrag.
Pas het S-O-R schema toe op de volgende situaties.
1) Amina krijgt het nieuws dat ze niet geslaagd is voor een toets waarvoor ze heel hard
gestudeerd had.
S:
O:
R:
2) Cedric werd een tijdje gepest door een jongen uit zijn klas. Die krijgt nu een uitbrander van
de leerkracht.
S:
O:
R:
3) Silke komt met haar fiets bij de verkeerslichten. Er staat een politiewagen aan de kant van de
weg. Het licht springt op rood.
S:
O:
R:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller yanadegreef. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.80. You're not tied to anything after your purchase.