Vraag 1: Duidt de volgende begrippen aan op de figuur: MRI tunnel, patiënt, radiogolven, uitgaande straling
(transversale magnetisatie Mxy of radiogolven?), proton, spin, magnetisch veld, RF antenne, T2-gewogen
beeld.
Vraag 2: Waarvoor dienen de gradiënten bij MRI?
De magnetische gradiënten die worden aangelegd bij MRI (z-richting: snede-coderende gradiënt, y-richting:
fase-coderende gradiënt, x-richting: frequentie-coderende gradiënt) zorgen voor het bekomen van ruimtelijke
informatie. Deze magnetische gradiënt wordt omgezet in de Larmor frequentie die hieraan gekoppeld is. Elke
voxel krijgt een uniek waarde die kan omgezet worden in grijswaarde.
Vraag 3: Vul de assen in de grafiek aan. Wat doet G en hoe kan je hier schade aan de BHB mee vastzetten?
Op welk soort relaxatie heeft dit invloed?
G = gadolinium (paramagnetisch ion). Het is een contraststof die kan gebruikt worden bij MRI beeldvorming
waardoor de T1-relaxatie zal versnellen: energie wordt afgegeven aan het rooster waardoor de protonen snel
terug zullen vervallen naar een lagere energietoestand (up-state) waardoor de longitudinale magnetisatie zal
toenemen en een beter T1 contrast gegenereerd wordt. Door gadolinium in te spuiten kan men lekkages in de
BHB nagaan op een MRI omdat dan de contrastvloeistof uit de bloedbaan in de hersenen zal lekken en deze als
intense regio’s zichtbaar wordt op het MRI beeld dat T1-gewogen is.
Vraag 4: Wat is de resolutie bij klinische en preklinische beeldvorming bij MRI?
Klinisch: 3 – 1 mm, preklinisch: 125-70 micron.
Vraag 5: Duid op de grafiek aan hoe je een T1 image verkrijgt.
Vraag 6: Wat kan je allemaal doen met hersenonderzoeken (niet pathologisch)?
We kunnen de anatomie (structuur), fysiologie (zoals doorbloeding), hersenmetabolisme en de hersenwerking
gaan bestuderen.
, Vraag 7: Geef het synoniem voor H+ (waterstof/proton). In welke moleculen in het lichaam komt dit voor en
wat gebeurt er als waterstof in de ultramagneet kom (2 factoren)?
H+ = waterstof = proton. Protonen vinden we terug in water, koolhydraten en vetten. Wanneer een proton in
de ultramagneet komt zullen er 2 processen optreden:
- Restrictie van de oriëntatie van de protonen in het magnetisch veld: het grootste deel van de
protonen zal zich oriënteren in de up-state (laag energetisch) en een klein deel in de down-state (hoog
energetisch)
- Protonen gaan precesseren: de protonen gaan rond hun eigen as draaien waardoor een elektrische
stroom gegenereerd wordt en er een magnetisch moment µ gevormd wordt. De frequentie waarmee
de protonen draaien noemt men de Larmor frequentie en is afhankelijk van het magnetisch veld
waarin het proton zich bevindt
Vraag 8: verklaar DTI en bij welke beeldvorming wordt dit gebruikt?
DTI = diffusion tensor imaging. Het is een contrast dat gebaseerd is op de watermobiliteit en gegenereerd
wordt door het aanpassen van de Rf pulse sequentie bij MRI beeldvorming. Vocht/water staat niet stil maar
ondergaat Braunse bewegingen: diffusie of perfusie. Het DTI contrast is vnl. gebaseerd op fractionele
anisotrope diffusie waarbij de beweging van water kan voorgesteld worden als een ellipsoïde, de beweging zal
hier sterker zijn in een bepaalde richting. Dit treedt op in vezelige structuren zoals axonen aan de hand van
DTI kan men zenuwen visualiseren in de hersenen en kan men informatie verwerven over axonale densiteit,
axonale coherentie en over myelinisatie.
Vraag 9: Verklaar ASL en bij welke beeldvorming wordt dit gebruikt? Wat is hier het voordeel van?
ASL = arterial spin labelling. Door extra Rf pulsen in te sturen zullen de spins in het bloed gelabeld worden
waardoor het bloed gemagnetiseerd wordt en een contrast gegenereerd wordt voor MRI beeldvorming.
Voordeel: geen contrastvloeistof nodig dus je kan de beeldvorming herhaaldelijk uitvoeren.
Vraag 10: Welk type beeldvorming is dit? Wat is FA? Wat concludeer je van deze beelden voor de patiënt?
MRI beeldvormingstechniek. FA = fractionele anisotropie. Fractionele anisotropie treedt op wanneer de diffusie
van vocht in een bepaalde richting groter is dan in een andere richting en kan worden voorgesteld aan de hand
van een elipse met pijlen. FA zal laag zijn in regio’s waar de diffusie undirected is zoals in grijze stof en CSF en
FA zal hoog zijn in regio’s zoals de witte stof omdat het vocht/water hier de oriëntatie van de axonale bundels
volgt.
Op de afbeelding zien we bij de Alzheimer patiënt dat de FA laag is wat duidt op de aanwezigheid van
microstructurele schade aan de vezels van de witte stof waardoor het water meer undirected kan diffunderen
en de FA dus daalt. = witte stof lijden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller BMWUAstudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.