In dit bestand zijn de eerste 8 hoorcolleges samengevat van het vak Brein en Omgeving: het optimaliseren van de eerste 1001 dagen van de ontwikkeling. Dit vak wordt gegeven aan de Universiteit Utrecht, keuzevak jaar 3 bij Pedagogische Wetenschappen, minor Orthopedagogiek. Deze eerste 8 hoorcolleges...
brein en omgeving optimaliseren van de eerste 1001 dagen van de ontwikkeling
Written for
Universiteit Utrecht (UU)
Pedagogische Wetenschappen
Brein En Omgeving (202000009)
All documents for this subject (39)
1
review
By: maudlubbinge • 1 year ago
Seller
Follow
-talitha-
Reviews received
Content preview
UITWERKING HOORCOLLEGES BO
~Brein en Omgeving: Optimaliseren van de eerste
1001 dagen van de ontwikkeling~ DEEL 1
In dit bestand zijn de eerste 8 hoorcolleges samengevat van het vak Brein en omgeving
(202000009). Deze hoorcolleges zijn tentamenstof voor deeltentamen A.
INHOUD
HOORCOLLEGE 1 Introductie + belangrijke theoretische modellen ..........................................1
HOORCOLLEGE 2 Hersenontwikkeling voor en na de geboorte ...............................................7
HOORCOLLEGE 3 Genen en hormonen .................................................................................... 15
HOORCOLLEGE 4 Zwangerschap en geboorte ........................................................................ 21
HOORCOLLEGE 5 Het belang van sociale relaties ................................................................... 28
HOORCOLLEGE 6 Interactie met de omgeving in een sociale context ................................... 32
HOORCOLLEGE 7 Zelfregulatie en executieve functies ........................................................... 38
HOORCOLLEGE 8 Het effect van distale factoren op de ontwikkeling .................................... 49
HOORCOLLEGE 1 Introductie + belangrijke theoretische modellen
Stelling 1: Intelligentie is erfelijk bepaald en verandert nauwelijks gedurende je leven. Deze
stelling wordt onderschreven door stabiliteitsdenkers en komt voort uit determinisme. Intelli-
gentie is volgens hen stabiel en goed onderwijs kan het niet verhogen. Ben je dom geboren,
dan heb je pech gehad.
Stelling 2: Intelligentie is voornamelijk afhankelijk van de omgeving waarin je opgroeit. Deze
stelling komt voort uit groeidenkers/leven lang leren. Intelligentie is niet stabiel, maar kan
groeien in een goede omgeving. Goed onderwijs is dus heel belangrijk. Met inzet en doorzet-
tingsvermogen kun je ver komen.
Beide stellingen zijn gedeeltelijk waar en onwaar. Ze zeggen iets over hoe je kijkt naar ontwik-
keling. In deze cursus wordt vooral gedacht volgens stelling 2. Stelling 1 is dan niet absoluut
onjuist. Deze twee stellingen hebben alles te maken met het nature-nurture debat: Is ontwik-
keling het resultaat van genetische of omgevingsfactoren?
- Nature = ontwikkeling is aangeboren, biologisch bepaald, volgens evolutie, genetisch, het
is een proces van rijping. Al in de 19 e eeuw werd zo gedacht en in de jaren ’80 en ’90 is dit
nog steeds een belangrijke visie. Omgeving is hierbij niet zo relevant. Het is evolutionair
bepaald dat wij ontwikkelen tot een mens. Zo zijn onze genen geconstrueerd. Er wordt
hierbij sterk geloofd in genetische processen.
- Nurture = ontwikkeling is aangeleerd en wordt beïnvloed door de omgeving en opvoeding.
Ervaring, belonen en straffen heeft hierbij veel invloed. Deze visie kwam voort uit psycho-
logie die kritiek gaven op de nature-visie. Zij stelden dat je kinderen kunt vormen. Halver-
wege de vorige eeuw was dit de belangrijkste opvatting. Nog steeds is dit belangrijk. Veel
opvoedprogramma’s gaan er vanuit dat kinderen plooibaar zijn en door straffen en belonen
gestuurd kunnen worden.
Waarom wordt er in deze cursus gekeken naar de eerste 1001 dagen? Tessa Roseboom
(2018): In de eerste duizend dagen van het leven, vanaf de bevruchting tot de tweede
1
,verjaardag worden we gevormd tot wie we zijn. Invloeden in deze periode zijn bepalend voor
de rest van het leven. In de eerste dagen wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling.
Het is een heel cruciale periode. Het is te strikt om te zeggen dat alles wordt bepaald in deze
periode, want dat zou betekenen dat verdere ervaringen geen invloed meer hebben. Dat is
niet zo, maar deze 1001 dagen zijn wel belangrijk.
Ontwikkeling = de beschrijving, verklaring en beïnvloeding van intra-individuele verandering
in gedrag gedurende de levensloop en met interindividuele verschillen en overeenkomsten in
intra-individuele verandering (intra-individueel = binnen een individu. interindividueel = tussen
individuen).
Bij ontwikkeling gaat het dus om veranderingen van een persoon over de levensloop. Maar
niet alle veranderingen zijn ook ontwikkeling. Wat is geen ontwikkeling?
- Cyclische en tijdelijke veranderingen (bijv. slaap-waakritme en dingen die gemakkelijk on-
gedaan kunnen worden).
- Regressieve veranderingen, zoals het verlies van vaardigheden. Ontwikkeling is een pro-
ces van verandering dat ergens heen gaat (positief).
o Uitzondering: het verlies van synaptische verbindingen gedurende de ontwikkeling.
Vrij kort na de geboorte is er sprake van een explosieve toename in synaptische ver-
bindingen. Veel van deze verdwijnen echter, dit is regressief, maar draagt wel bij aan
ontwikkeling.
Vijf kenmerken van ontwikkeling (Overton, 2010):
1. Organisatie van processen: processen in de ontwikkeling organiseren zich van eenvou-
dig naar complex.
2. Volgorde en sequentie: latere vormen in de ontwikkeling komen voort uit eerdere vormen
die ingebouwd zijn in het proces. De ontwikkeling verloopt in stadia.
3. Richting: ontwikkeling verloopt in meerdere richtingen. De eerder ontwikkelde vaardighe-
den kunnen verloren gaan en plaatsmaken voor nieuwe en meer adaptieve vaardigheden.
Bepaalde vaardigheden die een kind laat zien kunnen ook weer verdwijnen en vervangen
worden door betere vaardigheden. Ontwikkeling kan dus soms ook in een andere richting
verlopen. Voorbeeld: walking reflex bij pasgeboren baby’s. Na 2 maanden is deze reflex
verdwenen, maar bijv. in een bad of op de lopende band is de loopreflex er weer. Als een
baby gaat groeien krijgt hij meer vetweefsel en gewicht, maar de spierontwikkeling gaat
niet zo snel. Daarom lijkt de reflex te verdwijnen. Als de spieren echter sterker worden, kan
de reflex weer ondersteunen in het leren lopen.
4. Epigenese = er is sprake van wederzijdse interacties tussen verschillende niveaus van
het organisme en de omgeving. Om tot ontwikkeling te komen interacteren verschillende
processen met elkaar. Het is een continu samenspel tussen het organisme en de omge-
ving, zij zorgen samen voor ontwikkeling.
o Probabilistische epigenese (Gottlieb) = ontwikkeling is niet gedetermineerd en ligt
niet vast, maar gaat mogelijk/waarschijnlijk in een bepaalde richting.
o Horizontal and vertical coactions = ontwikkeling is het resultaat van factoren die elkaar
continu, dynamisch beïnvloeden. Alle factoren zijn hierin belangrijk. De genen coderen
eiwitten voor de hersenontwikkeling, dit heeft invloed op gedrag en dat beïnvloedt de
omgeving weer. Maar andersom is het ook het geval; omgevingsveranderingen kun-
nen zorgen voor veranderingen in genetische activiteit → epigenese.
o Dit is een nieuw perspectief: vroeger dacht men dat de genen een blauwdruk waren
voor de ontwikkeling, maar dat was volgens Gottlieb niet het geval.
Emergentie = het proces waarin de interacties met de omgeving zorgen voor het ontstaan
van nieuwe systeemeigenschappen. Deze eigenschappen zijn niet terug te draaien tot de
oorspronkelijke situatie (kwalitatieve verandering).
2
,5. Relatieve permanentie en onomkeerbaarheid: de ontwikkeling leidt tot een min of meer
blijvende toestand, redelijk stabiel. Terugkeer naar de oorspronkelijke toestand gebeurt
niet, hoewel kortdurende regressies mogelijk zijn.
o Als er sprake is van blijvende regressie, is er sprake van een ernstig probleem, zoals
een neurologische of ontwikkelingsstoornis.
Kernbevindingen over ontwikkeling (Cantor et al., 2018):
1. Er is sprake van een voortdurende interactie tussen verschillende factoren, zoals genen,
biologie, relaties met andere en contextuele/culturele invloeden.
2. Ontwikkeling is een dynamisch proces: er kan opeens sprake zijn van een sprong in ont-
wikkeling, waarna het weer stil lijkt te staan. Ontwikkeling is niet goed te voorspellen en bij
iedereen anders → dynamisch.
3. Relaties met anderen zijn één van de belangrijkste processen in de ontwikkeling. Als soci-
ale relaties afwezig zijn, ga je een ontwikkelingsproces in dat bijna niet meer goed te ma-
ken is. Vroege relaties zijn heel belangrijk.
4. Alle kinderen zijn kwetsbaar en er zijn op alle niveaus risicofactoren. Dit kan zorgen voor
negatieve gevolgen, maar biedt ook bronnen voor de bevordering van de veerkracht van
kinderen. Ouders kunnen het kind beschermen tegen risicofactoren en negatieve ervarin-
gen.
5. Kinderen zijn bezig met het onderzoeken van de eigen omgeving en zijn zo actieve bijdra-
gers aan hun eigen ontwikkeling. Kinderen hebben controle over hun eigen leerervaringen.
De hersenen stellen hen ertoe in staat om te leren en ontdekken. Kinderen hebben omge-
vingen waarin ze relaties kunnen aangaan en materiaal aangeboden krijgen om te ontwik-
keling. Daardoor heeft ieder kind een unieke ontwikkeling.
Leren en ontwikkelen doe je in een context. Er zijn daarbij factoren die dynamisch met elkaar
interacteren en telkens weer anders zijn. Als je dit weet, heeft dat consequenties voor de ma-
nier waarop je kinderen leert en een leeromgeving creëert. Zo kun je een leeromgeving ver-
anderen om de ontwikkeling te stimuleren.
Belangrijke theorieën
Binnen de psychologie en pedagogiek zijn er een aantal theorieën over ontwikkeling die zeer
dominant zijn geweest: de grand/major theories of development. De meeste theorieën gebrui-
ken we niet meer helemaal als verklaring voor hoe de ontwikkeling verloopt, maar we gebrui-
ken elementen uit de verschillende theorieën. Dat komt doordat deze grand theories heel erg
de nadruk leggen op of nature, of nurture. Tegenwoordig weten we dat de ontwikkeling wordt
bepaald door nature én nurture. De vier belangrijkste grand theories zijn:
1. Evolutiepsychologie (Darwin) nature = het gedrag van de ouder en het kind zijn het pro-
duct van een evolutionair proces (natuurlijke selectie). Daardoor vertonen mensen gelijke-
nissen met andere diersoorten in genen.
o Vanuit een evolutionair proces wordt verklaard waarom ouders op een bepaalde ma-
nier opvoeden. Het ultieme doel van opvoeden volgens de evolutie is namelijk de over-
leving van genetisch materiaal via volgende generaties. Daarom zorgen ouders goed
voor de kinderen.
o Er zijn eigenschappen die via natuurlijke selectie ontstaan en de overlevingskans ver-
hogen, zoals een natuurlijke angst voor hoogte en slangen, de voorkeur van gezichten
van baby’s (schattig) en automatische troostreactie bij huilen, liefde voor baby’s en
investering in de opvoeding. Ouders investeren veel tijd, geld en energie in de opvoe-
ding van hun kinderen.
o Volgens de evolutiepsychologie is dit alles dus evolutionair bepaald en draagt het bij
aan de overlevingskans van een baby. Als een baby lelijk zou zijn, zouden ouders
minder zorggedrag vertonen.
3
, 2. Hechtingstheorie (Bowlby en Ainsworth) nature (en nurture) = volgens Bowlby heeft een
baby een natuurlijke neiging tot hechting (nature). Hechting is de stabiele emotionele rela-
tie tussen kind en ouder/verzorger. Ainsworth voegt hier aan toe dat de kwaliteit van de
relatie afhangt van de sensitiviteit van de ouders (nurture).
3. Leertheorie/behaviorisme (Watson) nurture = gedrag is aangeleerd, dus kan veranderd
worden door beloning en straffen.
Sociale leertheorie (Bandura) = kinderen ontwikkelen zich via interacties met hun omge-
ving, waardoor een gevoel van controle ontstaat (self-efficacy). Ze leren, naast door belo-
ning en straf, door observatie, imitatie en modeling waarbij de ouder een rolmodel is.
Sociaal cognitieve theorie (Vygotsky) = kinderen ontwikkelen zich in een sociaal-cultu-
rele context met anderen die meer ontwikkeld zijn. Hoe? Volwassenen bieden taken aan
die in de ‘Zone van de Naaste Ontwikkeling’ liggen (taken die een kind nog niet kan zonder
hulp; scaffolding).
4. Gedragsgenetica (Plomin) nature (en nurture) = de ontwikkeling is het resultaat van ge-
netische en omgevingsfactoren. De invloed van genetische factoren is te lang onderschat.
Plomin bedacht daarom een manier om de genetische invloed te meten, en daaruit bleek
dat bijna alle menselijke eigenschappen in hoge mate genetisch bepaald zijn. Er kwam
hier echter veel kritiek op: genen worden namelijk zelf ook beïnvloed door de omgeving.
De omgeving kan bepalen welke genen wel en niet tot uiting komen (DNA-methylering).
Kritiek op de 4 grand theories:
1. Evolutiepsychologie onderschat de invloed van cultuur.
2. Hechtingstheorie geeft geen verklaring voor hoe kinderen leren.
3. Sociale leertheorie houdt geen rekening met individuele kenmerken en negeert de actieve
rol van individuen.
4. Gedragsgenetica overschat de invloed van genetische factoren.
De grand theories spelen echter nog steeds een belangrijke rol. Maar er zijn betere theo-
rieën!
Modern theoretische modellen en begrippen:
- Developmental system theories (DST) = ontwikkeling is het resultaat van de interactie
tussen de omgeving en het individu. Deze theorie kijkt naar zoveel mogelijk verschillende
factoren om de ontwikkeling te kunnen begrijpen.
o Variabiliteit = kinderen verschillen sterk in ontwikkeling. Wat zijn oorzaken daarvan?
o Stabiliteit = identificeren van patronen die ontstaan en blijven over de tijd.
o Complexe relaties tussen systemen zijn belangrijk om te begrijpen voordat we de ont-
wikkeling begrijpen. Bijv. biologische en fysiologische systemen, sociale omgevingen,
interpretaties, waarderingen en het internaliseren van onze ervaringen bepaalt in
welke richting wij ons ontwikkelen en welke mogelijkheden er zijn om de ontwikkeling
te optimaliseren.
o Twee kenmerken van DST:
▪ Relationeel = er is geen dichotomie (het één of het ander), maar alle verklaringen
zijn even belangrijk. De ene verklaring is niet meer funderend dan de andere.
▪ Holistisch = het geheel is meer dan de delen. Elk deel van een systeem wordt
bepaald door de andere delen en hun onderlinge relatie. Voorbeeld: genen beïn-
vloeden hersenprocessen, hersenprocessen beïnvloeden gedrag, maar ook om-
gekeerd: ervaringen beïnvloeden hersenprocessen en de werking van de genen.
- Dynamic system models = er is geen enkele factor of element in het kind-omgeving sys-
teem dat gedrag of ontwikkeling stuurt. Gedrag zit niet in het brein, maar in de interactie
tussen brein-taak-omgeving. Ontwikkeling is geen lineair proces, maar is dynamisch. De
fasen van stabiliteit worden afgewisseld door plotselinge sprongen en tijdelijke regressies.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller -talitha-. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.48. You're not tied to anything after your purchase.