Sociale Ongelijkheid
Introductie
“Ongelijkheid kan gezien worden in de uiting van levenskansen.”
PTOB
- Probleemstelling
o Achtergrond (maatschappelijk en wetenschappelijk)
o Goede vragen
- Theorie
o Overzicht van belangrijkste concepten en theorieën
o Micro/meso/macro
- Onderzoek
o Empirie
o Verklaren van variatie en verklaren van samenhangen
- Beleid (A: advies)
o Toepassen van theorie en onderzoek
➔ Theorie linken aan praktijk
Theoretische stromingen:
- Functionalisme: een stroming die de samenleving ziet als een soort huis met
onderdelen/ruimtes die met elkaar verbonden zijn en allemaal een eigen functie
hebben en samen functioneren als een huis. In de samenleving is dit ook met instituties
en mensen die samen een samenleving vormen. Ieder van die structuren/onderdelen
heeft ook een functie (functionalisme) en werken samen. Omdat dit samen
functioneert blijft een samenleving in stand. Sociale ongelijkheid heeft een functie en
is nuttig voor de samenleving om te blijven bestaan.
o Durkheim, Parsons
o Lenski, Blau en Duncan
o Bv. moderniseringstheorie
- Conflict theorie: draait om strijd. Er is altijd strijd tussen mensen, tussen verschillende
groepen/structuren. Kan een politieke uiting zijn of door het willen onderscheiden van
anderen door verschillende statusgroepen die zich anders uiten.
o Karl Marx, Weber
o Collins, Bourdieu
o Bv. Sociale reproductietheorie
Theorieniveaus:
Micro: individuen / gezinnen
Meso/macro: contexten
Meso: buurten, scholen, organisaties
Macro: samenlevingen
Historische ontwikkelingen (trends): wanneer leef je, nu of rond 1900
Internationale vergelijkingen: in welk land je leeft (bv. Nederland vs.
Afghanistan)
Multiniveau-probleem: kenmerken van contexten beïnvloeden individueel gedrag omdat ze
dan niet als restrictie werken
,Micro/macro ~ Coleman
Er speelt iets in de samenleving en heeft negatieve gevolgen,
welke individuen worden daarmee geraakt en in welke context
en wat zijn de gevolgen voor specifiek deze individuen.
Onderzoek: verklaringen
Verklaren van variatie:
1) Welke determinanten/factoren? X → Y
2) Verklaren van samenhangen → begrijpen waarom X leidt tot Y
Manieren verband tussen X en Y:
1) Schijnverband (spurious): bv: inkomen → museumbezoek (mensen met een hoger
inkomen gaan vaker naar een museum – positief verband) maar eigenlijk een
achterliggende oorzaak die zowel de X veroorzaakt als de Y. als je museumbezoek wil
stimuleren is het achterhalen van die achterliggende oorzaak. Bv. Opleidingsniveau
(hoger opgeleiden verdienen meer en gaan uit interesse vaker naar het museum)
2) Mediërend verband: sociale herkomst → beroep (positief). Wanneer je afkomstig bent
uit een hoge sociale herkomst heb je een hoger beroep. Je gaat op zoek naar een
verklaring waarom dit verband zo is. Niet in een achterliggende factor maar een
tussenliggende factor. Bv. De sociaal economische status van het gezin waar je in
opgroeit zorgt ervoor dat je een goede opleiding kan volgen en dit kan er weer voor
zorgen dat je een hoger beroep kan uitoefenen. Je kan hierbij de tussenliggende stap
veranderen die de uitkomst kan veranderen.
3) Interactieverband (moderation): relatie tussen X en Y (mensen met kinderen hebben
een grotere kans om meer te verdienen)
Maar het verband is anders voor verschillende groepen in de samenleving. Voor
mannen een positief verband en voor vrouwen een negatief verband. Mannen met
kinderen verdienen meer dan mannen zonder kinderen. Vrouwen met kinderen
verdienen over het algemeen minder dan vrouwen zonder kinderen. Je beleid moet dan
aangepast worden op verschillende groepen.
Beleid: toepassing T & O op P:
Theorie: “Er is niks zo praktisch als een goede theorie (Kurt Lewin)
Onderzoek: R&D van beleid
HC1: Sociale ongelijkheid
Wie krijgt wat en waarom
- 18e eeuw: Rousseau (filosofisch)
- 19e eeuw: Marx (politieke strijd)
- Deze cursus: sociologische, wetenschappelijke benadering
o Probleemstelling: vragen
o Theorie: hypothesen
o Onderzoek: empirie
o Beleid: toepassing
, ~ Gerhard Lenski (1966)
Power and privilege
- Technologisch evolutionisme
(functionalisme) verschillende
productieperiodes hebben een bepaalde functie
en zorgen dat de samenleving draait)
- Verband tussen bestaansmiddelen
(hulpbronnen) en ongelijkheid (hoe meer
geavanceerdere productiemethoden, hoe meer
je kunt produceren, en hierdoor ontstaat meer `
ongelijkheid). Bij jagers en verzamelaars blijft
alles verdeeld en blijft er niet veel over (geen overschot). Bij samenlevingen waarbij
veel geproduceerd wordt blijft er een overschot over. de verdeling van dat overschot
wordt bepaalt door macht daarom groeit de ongelijkheid. Bij de industriële
samenleving zou je denken dat dat nog meer het geval is, maar er is hier niet meer
ongelijkheid. Komt door de manier waarop de industriële samenleving werkt. Door zo
geavanceerde technologie, kan de elite dit niet meer doen omdat er teveel rust op de
technologische kennis van mensen die zij niet altijd zelf in pacht hebben. Steeds meer
nadruk komt nu op de grond en kapitaal nodig om het te produceren en dit kapitaal
bestaat uit mensen die met de machines kan werken en kennis heeft van deze
technologie. De elite moet een stukje van de acht afstaan aan menselijk kapitaal anders
kan de samenleving niet draaien. De elite heeft al super veel dus het heeft veel baat bij
een deel afstaan van die macht voor respect en het tegengaan van de macht.
Omkeer trend naar meer ongelijkheid:
➔ Industriële samenleving
- Menselijk kapitaal van bezit (hulpbron)
- Lager marginaal nut voor elite
- Politiek: democratie
Tegenwoordig is een post-industriële samenleving → hoe gaat het dan verder met die
ongelijkheid.
Inkomensgelijkheid (zie ook McCall & Percheski, 2010)
1) Data
- Surveys of administratieve data (belastingsdienst)
- Componenten van inkomen
o Inkomsten uit arbeid (brutoloon, zelfstandigen; inkomsten na aftrek van kosten
o Extra inkomsten (13e maand, bonus, overwerk)
o Inkomsten uit kapitaal (rente, dividend)
o Uitkeringen (pensioen, werkloosheid, bijstand)
o Toeslagen (huur, zorg, kinderopvang) etc.
- Voor of na belastingen
2) Analyse-eenheid
- Individuen versus huishoudens
- Standaardiseren: rekening houden met omvang huishouden
Definitie centraal bureau van de statistiek: gestandaardiseerd besteedbaar inkomen:
het inkomen dat huishoudens vrij te besteden hebben nadat herverdeling heeft
, plaatsgevonden en waarbij correctie voor grootte en samenstelling van het huishouden
plaats vindt.
3) Ongelijkheidsmaat
- Samenvattingsmaten
o Gini-coëfficient (0-1 of 0-100%) 0 is heel gelijk en 1 heel ongelijk (je kan
makkelijk vergelijken maar je weet niks over de verdeling precies
o Theil coëfficient
- Percentiel ratio’s
o Palma ratio (10/40) je vergelijkt de 10% hoogste inkomens met de 40%
laagste inkomens
Ongelijkheid de afgelopen jaren toegenomen
➔ Globalisering: handel en technologie
- Liberalisering financiële markten: makkelijker om rendement te plukken van
investeringen. Rijke mensen worden rijker door deze investeringen.
- Polarisering van de arbeidsmarkt: lagere beroepen verdwijnen naar andere landen
waardoor mensen werkloos worden. Terwijl hoger opgeleiden in een globaliserende
markt juist wel meer werk hebben en dit vertaalt zich in inkomens.
➔ Relatie en gezinsvorming
- Meer gebroken relaties/gezinnen (kwetsbare eenverdieners) → kans groter bij lage
inkomensgroepen dan hoge inkomensgroepen)
- Meer vrouwen zijn gaan werken (maar vooral de hoger opgeleiden)
- Meer opleidings- (en inkomens-) homogamie → wie trouwt er met wie → partner
lijken veel meer op elkaar qua opleiding en inkomen.
Tweedeling tussen ‘powerkoppels’ tegenover ‘kwetsbare eenverdieners’.
Ook meer vermogensongelijkheid ~ Pikkety: Capital in the twenty-first century
Ongelijkheid en Corona:
Eerste onderzoeksresultaten en verwachtingen:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kellyvanhelvoirt1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.85. You're not tied to anything after your purchase.