1. Geld
1.1 Inleiding
-
1.2 Geld als sociaal verschijnsel
Geld kan men zien als een ‘te goed’: je krijgt er iets voor in de plaats. Men vermoedt dat mensen
vroeger goederen of producten tegen elkaar ruilden. Mogelijk is echter dat er toen al geld in het
spel was.
Papiergeld of muntbiljetten zijn pas sinds kort ‘normaal’: vroeger gebruikte men dit alleen voor erg
grote betalingen, vaak bij De Nederlandsche Bank (DNB).
Het ruilmiddel geld is niets anders dan een meeteenheid. We kennen er een bepaalde waarde aan
toe en laten deze overeen komen met de waarde van het product dat we kopen. Er zijn twee
voorwaarden die zorgen voor kredietwaardigheid:
- Er is sociale en politieke stabiliteit.
- Deze stabiliteit is weer afhankelijk van het algemeen vertrouwen in het geld door de
gebruiker ervan.
Met kredietwaardigheid bedoelen we dat het middel ‘geld’ door iedereen voldoende wordt
geaccepteerd om als ruilmiddel te gebruiken zonder dat het geld zelf als metaal of papier die
waarde in zich heeft. Geld is een sociaal geaccepteerd verschijnsel dat in toenemende mate alle
aspecten van het leven van mensen beheerst (Michael Sandel, 2012). De marktwerking heeft
daarbij veel moraal uit de maatschappij gehaald.
Bij het kopen van iets is er dus sprake van een overdraagbare schuld. Het materiaal van een
munt(biljet) vertegenwoordigt bijna nooit de waarde ervan. Wel is het zo dat munten met een
hogere waarde vaak van duurder materiaal gemaakt werden. We hebben het dan over een
‘standaard van geld’: de waarde die het geld vertegenwoordigt. Nog geen tweehonderd jaar
geleden was het daarbij heel normaal dat elke provincie een eigen munt had en dat deze
verschillende munten rouleerden op de markt.
Naast contanten zijn je pin-en bankpas in principe ook geld. Geld in onze portemonnee noemen we
chartaal geld. Geld op de bank is giraal geld. Onder giraal geld kunnen we ook de cheque,
polissen en verzekeringen rekenen: deze zijn op een gegeven moment in te wisselen voor geld.
Als appeltje voor de dorst hebben veel mensen een levensverzekering of ze beleggen hun geld in
aandelen. Anderen lenen juist geld, bijvoorbeeld in de vorm van een doorlopend krediet. Mensen
kunnen in financiële problemen raken doordat zij niet weten welke producten geld
vertegenwoordigen en/of waar hun geld naartoe gaat.
1.3 Geld als economisch verschijnsel
Geld meet op macroniveau hoe een land er economisch voor staat. Nederland is bijvoorbeeld geen
arm land, maar kent wel een extreem hoge private schuld (schulden van individuen) binnen
Europa, onder andere door hypotheekschulden. Schuldenaren zijn niet meer kredietwaardig
wanneer zij hun schulden niet meer kunnen afbetalen. Schuldeisers komen dan geld tekort; de
liquiditeit komt in gevaar.
Het oppotten van geld kan de economie doen stagneren. Een gezonde economie heeft immers een
ondernemende klasse nodig. Toch sparen individuen liever in tijden van crisis: net als de regering
met haar bezuinigingen.
1.4 De geschiedenis van het geld in Europa
‘Het volk’ gaat ervan uit dat je voor producten elk jaar meer betaalt, bijvoorbeeld door de Euro en
de Gulden nog met elkaar te vergelijken. Er is echter geen patroon te vinden van goederen die
steeds duurder worden. Wel laat de geschiedenis zien dat de economie grillig is.
Onze oude Gulden is er overigens maar kort geweest: de voormalige Florijn kwam pas eind
achttiende eeuw en werd door Napoleon ingevoerd voor de gehele Republiek. De Florijn dankt zijn
naam aan de toen belangrijke handelsplaats Florence. De eerste ‘Hollandse’ munt is waarschijnlijk
tussen 1325 en 1350 geslagen.
Elk beetje belangrijke stad of streek had vroeger zijn eigen munthuis. Provincies, graafschappen en
‘vrije stadstaten’ hadden wel een eigen munt, die op jaarmarkten circuleerden. Napoleon wilde één
munt in zijn Rijk en voerde daarom de Gulden in. Tot 1877 mocht je echter nog met de voormalige
munten betalen: in 1901 werd in Nederland bij wet bepaald dat de Gulden het (wettelijke)
betaalmiddel werd.
Lange tijd bepaalde het edelmetaal de waarde van ons geld. Zo waren onze Guldens en
Rijksdaalders tot 1967 van puur zilver; daarna werden ze van nikkel gemaakt.
Keizer Karel V voerde in 1521 onze Nederlandse (decimale) Gulden in, met de Stuiver als
rekeneenheid. In het verleden hebben we vele munteenheden met elk hun eigen namen gekend,
die ook weer verdwenen. In de Tweede Wereldoorlog werd daarnaast veel geld van zink geslagen
,vanwege het gebrek en de kostbaarheid van ander materiaal. Ook gingen veel producten op de
bon.
In de Gouden Eeuw kwam het bankbiljet op: puur goud werd bij de Amsterdamse wisselbank
omgewisseld voor bankguldens. Ook vertegenwoordigden bankguldens het geld in de kluizen van
DNB. Halverwege de achttiende eeuw kwamen ‘onze’ bankbiljetten op, al werden ze weinig
gebruikt. Vertrouwen had men er ook nog niet in. Ook bankbiljetten hebben overigens veel
verschillende namen gekend.
1.5 Steenrijk
De waarde van iets kan door meer dan alleen geld vertegenwoordigd worden. In de Middeleeuwen
maakte het bezit van stenen iemand ‘steenrijk’. Tot een eeuw terug waren vooral de kloosters
‘steenrijk’ door legaten en dank voor zielenheil.
Rijkdom heeft daarnaast ook veel in land gezeten. Tot aan de Tweede Wereldoorlog
vertegenwoordigden huizen ook je rijkdom. Nu beleggen veel mensen hun geld bijvoorbeeld in
aandelen.
Tot de Tweede Wereldoorlog was het vrijwel onmogelijk om als arme rijk te worden en andersom
De afgelopen decennia is dit echter veranderd; men kan grote bedragen winnen én verliezen
(beleggen, loterijen etc.). De ‘nouveau riches’ kwamen op. Tegenwoordig moet men de juiste
keuzes en beslissingen maken voor een redelijk financieel onafhankelijk bestaan.
2. Jouw eigen financiën
2.1 Inleiding
-
2.2 Voeren van een financiële huishouding
Het leren beheren van je eigen financiële huishouding is erg belangrijk: je hebt dan ten minste een
goed overzicht. Een handig hulpmiddel is daarvoor het bijhouden van een kasboek.
Voordat je aan het kasboek kunt beginnen, maak je een begroting: een overzicht van wat je
verwacht dat jouw financiële positie is over een bepaalde periode. Je zet hierin je inkomsten en
vaste lasten, huishoudelijke lasten, etc. tegenover elkaar. Daarna maak je je kasboek: je houdt bij
welke uitgaven je doet.
2.3 Het kasboek, de uitgangspunten
Tot kort geleden kwam men maar net uit men hun geld en was er geen schuldhulpverlening om op
terug te vallen. Vaak werd elke cent daardoor begroot. Tot ong. 1965 kocht men de boodschappen
vaak ‘op de pof’: de grutter schreef op wat de klant gekocht had en de klant betaalde wanneer het
weeksalaris binnen was. Doordat de winkelier de klanten vaak persoonlijk kende, ging dit (meestal)
goed. Doordat vele betalingen wekelijks afgerond werden, ontstonden er geen grote schulden. Ook
hielden veel gezinnen een huishoudboekje bij en waren er ‘geldkistjes’ waarin geld apart werd
gelegd voor verschillende ‘typen’ aankopen.
Tegenwoordig hebben mensen vaak geen idee meer wat er betaald moet worden en wanneer.
Daarnaast kennen brieven over betalingsachterstanden vaak ingewikkelde formuleringen, waardoor
deze brieven in de hoek belanden en de schulden zich opstapelen.
Als schuldhulpverlener maak je mensen hier (weer) wegwijs in. Je leert hen dus een huishoud- of
kasboekje bij te houden. Dit kan in een schrift on in een kasboek dat je in de winkel koopt. Let wel
goed op welk kasboek voor jou geschikt is, want er zijn verschillende items in op te nemen, zoals:
- Inkomsten (studiebeurs, salaris, uitkering, zak- of kleedgeld etc.)
- Vaste lasten of – uitgaven (= alle uitgaven die structureel terugkeren, zoals verzekeringen,
abonnementen, polissen en huurovereenkomsten/hypotheken).
- Huishoudelijke lasten of uitgaven (voeding, kleding, toilet- en schoonmaakartikelen, etc.)
- Reservelasten of uitgaven (geld dat je reserveert voor onverwachtste uitgaven, zoals je
eigen risico of plotselinge gebeurtenissen)
1
, 2.4 Leren begroten
Om te leren begroten ga je dus een huishoud- of kasboekje bijhouden. Deze kun je eventueel
bestellen bij het Nationaal Instituut voor Budgetbegroting (Nibud). Voor je hieraan begint maak je
eenmalig) een begroting, zodat je weet met welke inkomsten en uitgaven je rekening moet
houden. Hierna ga je per dag je uitgaven bijhouden (wanneer, wat en hoeveel het kost). Na een
tijdje heb je dan goed zicht op je uitgavenpatroon. Als je structureel teveel geld uit geeft, kun je
bijvoorbeeld de volgende maatregelen treffen:
- Bezuinig op een of meerdere items in je begroting en stel deze bij
- Schrap een of meer items in je begroting en stel deze bij
- Probeer minder geld uit te geven
- Probeer meer inkomsten te verwerven
Na het in kaart brengen van je inkomsten en uitgaven, beslis je hoe je dit wilt of gaat betalen
(contact, acceptgiro, etc.). Zorg dat het overzichtelijk blijft. Denk ook eens na over de manier
waarop je contant geld opneemt ((on)bewust, qua moment en bedrag).
Een kasboek houdt je bij tot je zicht hebt op je financiën en uitgavenpatroon en je in staat bent
bewust met geld om te gaan. Als je goed uit komt met je geld en de begrote bedragen kloppen,
dan kun je spreken van een ‘sluitende begroting’. Tot die tijd moet je echter nog ‘schaven’ aan
je begroting: een teken dat het bijhouden van een kasboek nuttig voor je is.
Bij het maken van een begroting gebruik je je netto-inkomen, dus wat er op je bankrekening
komt .Dit netto-inkomen min de vaste lasten noemen we dan het ‘vrij besteedbaar inkomen’.
2.5 Geld lenen
Bedenk eens hoe jij tegenover lenen en uitlenen staat, of je dit weleens doet (en voor hoeveel) en
of je dit dan ‘het hebben van een schuld’ vindt. Dit zal best confronterend zijn voor je. Bedenk dat
dit voor een cliënt nog veel meer is, aangezien zij hun gehele financiële situatie op tafel moeten
leggen. Ga hier dus met respect en de nodige secuurheid mee om.
2.6 Te weinig inkomen of niet kunnen omgaan met geld?
Individuen en organisaties roepen vaak dat zij te weinig geld hebben. Hierbij moet je je kritisch
afvragen wat te weinig geld is en wat wel voldoende zou zijn. De roep om meer geld is immers
overal aanwezig. Wanneer het geld opraakt, zul je er anders mee om moeten gaan of iets
schrappen, wat vaak lastig blijkt. Als schuldhulpverlener zul je dit toch moeten doen. In discussies
gaat het al snel over ‘normen en waarden’: welke producten zijn bijvoorbeeld onmisbaar om een
volwaardig burger te zijn? (Pc, laptop, tv, gameboy… etc.). Mensen wijten ‘niet kunnen
rondkomen’ al snel aan een tekort aan inkomen. Niet goed met geld kom kunnen gaan speelt vaak
echter (ook) en rol. Keuzes maken is daarbij erg belangrijk en vooral: erg moeilijk!
2.7 De cultuur van het kapitaal
Het is goed om te kijken wat bepaalde tradities zeggen over geld verdienen en uitgeven en hoe
bepaalde theorieën armoede en rijkdom benaderen. Nederland heeft zijn wortels bijvoorbeeld in
de joods-christelijke traditie. Enkele tradities en theorieën zijn:
- De joods-christelijke traditie: volgens deze traditie (Tenach en de Bijbel) mag je geld
bezitten, zolang je er geen slaaf van wordt en het je leven gaat beheersen. Geld moet een
middel blijven voor een goed leven, dat in teken staat van het Grote Leven (gericht zijn op
een ander en je gemeenschap). Je moet dus goed omgaan met je geld, al mag je het wel
investeren en mag je lenen tegen rente volgens deze traditie. Rente vragen aan armen
mag niet. Vanuit de traditie in Mesopotamië scheldt het jodendom alle schulden eens in de
50 jaar kwijt waarmee alle posities hersteld worden : het jubeljaar.
- De islamitische traditie: volgens deze traditie (o.a. Koran) worden economische activiteiten
omkleed met ethische waarden, zoals eerlijkheid en bescheidenheid. Armenbelasting (de
Zakaat) is hier een verplichting (2.5% van het netto spaargeld) en wordt afbetaald tijdens
de Ramadan. Je moet alles wel eerlijk verdienen (bv. geen rente vragen bij het uitlenen van
geld). Streven is een juiste balans tussen kapitaal en arbeid. De islamitische bank belegt in
objecten die een hele groep mensen helpen. Schulden worden overigens wel schriftelijk
vastgelegd en er zijn regels over terugbetaling te vinden in deze traditie.
Alle rente is in deze traditie in principe woekerrente (ongeoorloofde rente): je moet
immers zelf werken voor je geld.
- Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus: de Duitse socioloog Max Weber
verklaarde dat het westerse kapitalisme o.a. is ontstaan doordat het calvinisme een ethiek
uitdroeg van soberheid: we sparen en zijn meer bezig met geld verdienen dan met het
uitgeven. Het calvinisme leerde ons ook onze talenten te benutten. Van woekerrente
(ongeoorloofde rente) is sprake als de schuldenaar het geleende niet meer kan
terugbetalen. Door deze nieuwe visie op rente (anders dan het renteverbod uit de Bijbel)
kon de markteconomie vanaf de zestiende eeuw tot bloei komen.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Femke97. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.84. You're not tied to anything after your purchase.