Samenvatting van de hoorcolleges en literatuur van het vak Erfrecht II. Per week gecombineerd samengevat in verhalende vorm. Uitgebreid en duidelijk uitgelegd.
1 02-02-2022 Freek Schols
Ouderlijke boedelverdeling en overgangsrecht
A ------ B
/\
C D
De ouderlijke boedelverdeling was een testamentvariant. Tegenwoordig hebben we de wettelijke verdeling in art. 4:13 BW. Bij
overlijden van A zijn B, C en D op grond van deze regeling ieder voor een/derde gedeelte erfgenaam en krijgt B alle
goederen/schulden toebedeeld. Als A echter vóór 1 januari 2003 overleed, dan werden niet alle goederen/schulden aan B
toebedeeld, maar ontstond op grond van de wet een onverdeeldheid in een gemeenschap. De erfgenamen moesten dan zelf de
nalatenschap verdelen. Art. 3:170 en 182 BW zijn hier belangrijke artikelen bij. Dit betekent dat alle erfgenamen altijd samen
moesten handelen, wat er tevens toe leidde dat de langstlevende meteen de andere erfgenamen moest uitkopen. Er
ontstonden in principe geen geldvorderingen voor de kinderen, tenzij dit werd overeengekomen. Als de onderlinge
verhoudingen goed waren, was dit vaak geen probleem maar dit wordt uiteraard anders als de onderlinge verhoudingen niet
goed waren. Ook kwam soms de situatie voor dat C en D minderjarig waren, zodat de kantonrechter ook in beeld komt. De
kantonrechter handelt in het belang van C en D en houdt in principe geen rekening met de belangen van B. Dit leidde vaak niet
tot ideale situaties. Om deze situaties te voorkomen, moest men een testament maken. Vroeger kende men wel testeervrijheid,
maar deze was kleiner dan die wij nu kennen. Vroeger konden ook erfstellingen, legaten, testamentaire lasten enzovoorts
gemaakt worden. De testeervrijheid was echter door de legitieme van de kinderen beperkter. Legitimarissen hadden destijds
recht op een erfdeel, zodat de legitimaris bij een beroep op zijn legitieme ook erfgenaam wordt. De legitimaris kwam dan ook
aan de verdelingstafel te zitten en moest volgens art. 3:170 en 182 BW in de verdeling worden betrokken. Daarbovenop had de
legitimaris recht op een vrij en onbezwaard erfdeel. Een bewindvoerder, executeur of testamentaire last hoefden niet te worden
geduld. In het stelsel van de wettelijke verdeling is de testeervrijheid groter omdat een legitimaris bij een beroep op zijn
legitieme nooit erfgenaam wordt en dus niet aan de verdelingstafel terecht komt.
Om dus te voorkomen dat alle erfgenamen aan de verdelingstafel kwamen te zitten en de langstlevende echtgenoot direct de
kinderen uit moest kopen, werd vaak een ouderlijke boedelverdeling gemaakt; art. 1167 Oud BW. In deze ouderlijke
boedelverdeling werden B, C en D tot erfgenamen benoemd en werd bepaald dat alle goederen werden toebedeeld aan B,
onder de verplichting om de schulden voor eigen rekening te nemen en de kinderen hun erfdeel schuldig te blijven. De
geldvordering van de kinderen was dan pas opeisbaar bij overlijden van B. Dit lijkt dus erg veel op de wettelijke verdeling zoals
wij die nu kennen. Met de ouderlijke boedelverdeling kon ook het recht van de kinderen (legitimarissen) op goederen uit de
nalatenschap opzij worden gezet. A had B ook tot enig erfgenaam of vruchtgebruiker van de nalatenschap kunnen benoemen of
B een keuzelegaat kunnen toekennen, maar alle andere beschikkingen dan de ouderlijke boedelverdeling werden in strijd met
de rechten van de legitimaris geacht. Gelet op deze voordelen werd in negen van de tien gevallen door echtgenoten een
ouderlijke boedelverdeling gemaakt. Dit is de aanleiding geweest om een soortgelijke regeling als basiserfrecht op te nemen in
het wetboek.
Door de ouderlijke boedelverdeling kon dus voorkomen worden dat de legitimaris aanspraak kon maken op goederen van de
nalatenschap. De vordering die de legitimaris kreeg moest echter wel vrij en onbezwaard zijn, dus kon in principe niet niet-
opeisbaar worden gemaakt. Kon dit desondanks alsnog bewerkstelligd worden? HR 30 november 1945, ECLI:NL:HR:1945:514 De
Visser/Harms: als A een dringende morele verplichting heeft jegens B (natuurlijke verbintenis, art. 6:3 BW) om hem verzorgd
achter te laten, dan gaat die dringende morele verplichting voor op de legitimaris. In de meeste testamenten waar een
ouderlijke boedelverdeling is opgenomen, zie je ook staan dat deze boedelverdeling is opgenomen in het kader van de
dringende morele verplichting om de langstlevende verzorgd achter te laten. De geldvorderingen van de kinderen en dus ook die
van de legitimaris zijn hierdoor pas opeisbaar bij overlijden van de langstlevende. In 2002 zijn een aantal hof uitspraken geweest
waarin werd gezegd dat de lat hoog ligt om van verzorgd achterblijven te kunnen spreken. Er moest heel wat aan de hand zijn
om te oordelen dat de langstlevende ook verzorgd achter zou blijven als de erfdelen van de kinderen uitbetaald zouden worden.
De langstlevende moest ongestoord voort kunnen leven.
In testamenten met de ouderlijke boedelverdeling stond ook vaak de cautio Socini. Dit houdt in dat als de kinderen zich
verzetten tegen de ouderlijke boedelverdeling, de kinderen in de legitieme werden gesteld. Hierdoor werden kinderen
gedemotiveerd om zich te verzetten tegen de ouderlijke boedelverdeling en te stellen dat de langstlevende ook verzorgd achter
zou blijven als de erfdelen van de kinderen zouden worden uitgekeerd.
Hoe zit het tegenwoordig met de ouderlijke boedelverdeling? Een ouderlijke boedelverdeling kan niet meer gemaakt worden.
Volgens het algemeen overgangsrecht in art. 68a OBW heeft het nieuwe erfrecht van 1 januari 2003 onmiddellijke werking. Art.
1167 is niet meer terug te vinden in het BW en art. 4:42 BW bepaalt dat er een gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen is.
Wordt desondanks in een testament nog een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, dan is deze nietig.
Wat gebeurt er met de ouderlijke boedelverdelingen die vóór 1 januari 2003 zijn opgemaakt? In principe zou art. 68a OBW
leiden tot de conclusie leiden tot nietigheid omdat sprake is van strijd met gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen. Op de
hoofdregel van art. 68a OBW zijn echter een aantal uitzonderingen geformuleerd. In art. 69 OBW is opgenomen dat verkregen
vermogensrechten onder oud recht worden geëerbiedigd. Kan bij een nog niet opengevallen nalatenschap worden gesproken
1
,over onder oud recht verkregen vermogensrechten? Nee. Art. 69 OBW was in die zin van belang voor de situaties waarin de
nalatenschap vóór 1 januari 2003 was opengevallen, maar nog niet was afgewikkeld. Tegenwoordig zijn art. 79-81 OBW nog wel
relevant en belangrijk met betrekking tot ouderlijke boedelverdelingen. Op grond van art. 79-81 jo. 127 OBW blijft alles wat
geldig was onder oud recht ook geldig onder nieuw recht. Onder oud recht was de ouderlijke boedelverdeling geldig, zodat deze
ook onder nieuw recht geldig blijft. Voor het overige gelden wel de sancties van het nieuwe recht. Indien onder oud recht iets
nietig was en onder nieuw recht vernietigbaar, dan geldt de sanctie van het nieuwe recht.
Problemen in het kader van overgangsrecht moeten als eerste door de bril van het nieuw erfrecht opgelost worden en
vervolgens moet gekeken worden of wellicht via overgangsrecht een uitzondering geldt.
Naast het algemeen overgangsrecht is er ook bijzonder overgangsrecht; titel 5 OBW. Tegenwoordig kom je eigenlijk alleen nog
maar in het overgangsrecht terecht indien sprake is van een testament dat is opgemaakt vóór 1 januari 2003 en de testateur na
die datum komt te overlijden. Nalatenschappen die voor 1 januari 2003 zijn opengevallen, zijn allemaal wel afgewikkeld. Indien
je te maken krijgt met overgangsrecht, ga je eerst in het algemene overgangsrecht kijken en vervolgens of er nog
bijzonderheden zijn in het bijzonder overgangsrecht.
Zie bijvoorbeeld art. 139 OBW. Als een gift wordt gedaan, dan is het de vraag of dit een voorschot is op de erfenis of niet. Vóór 1
januari 2003 was het zo dat als een schenking werd gedaan aan een afstammeling, deze schenking bij de verdeling van de erfenis
werd verdisconteerd, tenzij het vrijgesteld was van inbreng. Tegenwoordig is deze regel omgedraaid en hoeft een schenking
nooit te worden ingebracht, tenzij anders is bepaald. In het overgangsrecht is bepaald dat als vóór 1 januari 2003 een schenking
aan een afstammeling is gedaan, deze schenking nog steeds ingebracht moet worden in de nalatenschap.
Wat is voor ouderlijke boedelverdeling in de plaats gekomen. De wettelijke verdeling lijkt wel op de ouderlijke boedelverdeling,
maar dit is versterferfrecht en de ouderlijke boedelverdeling was testamentair erfrecht. De ouderlijke boedelverdeling werd
gebruikt om de langstlevende verzorgd achter te laten en het recht op natura van de legitimaris te omzeilen. Wat wordt nu
gebruikt om ervoor te zorgen dat een legitimaris niet meer tijdens leven van de langstlevende zijn legitieme op kan eisen? Dan
denk je aan art. 4:82 BW. Op grond van deze bepaling kan tegenwoordig bewerkstelligd worden dat de legitimaris zijn legitieme
pas op kan eisen bij overlijden van de langstlevende. Met deze bepaling kan een legitimaris beter in de wachtkamer gezet
worden dan dit bij de ouderlijke boedelverdeling mogelijk was. Er is hier namelijk niet vereist dat de legitieme niet opeisbaar is
wegens een dringende morele verplichting om de langstlevende verzorgd achter te laten. Het enige dat vereist is, is dat het
moet gaan om een levensgezel waar de erflater een gemeenschappelijke huishouding mee voert. Dit artikel is niet gebaseerd op
een natuurlijke verbintenis tot verzorging, maar op het ongestoord voort kunnen leven door de echtgenoot. Daarnaast kan dit
artikel ook bij andere testamentvormen gebruikt worden en niet alleen bij de wettelijke verdeling.
Indien vóór 1 januari 2003 een ouderlijke boedelverdeling is opgemaakt en is bepaald dat de legitieme van de legitimaris niet
opeisbaar is vanwege een dringende morele verplichting tot het verzorgd achterlaten van de langstlevende, wordt deze bepaling
omgezet in clausule als bedoeld in art. 4:82 BW volgens art. 129 OBW. Het verzorgd achterlaten wordt dus ongestoord
voortleven.
HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1271: A overleed en had een testament met een ouderlijke boedelverdeling. B verkreeg alle
goederen en C en D kwamen in de erfrechtelijke wachtkamer. B ging vervolgens schenken aan eigen kind X. C en D zagen
hierdoor vermogen verdwijnen waarop zij een vordering hadden. Ze legden daardoor conservatoir beslag onder B ter zake de
niet-opeisbare vordering ter zekerheid van betaling. Kan conservatoir beslag worden gelegd voor een niet-opeisbare vordering?
Hoge Raad zei van wel. Door dit conservatoir beslag zal B wel beperkt worden in zijn doen en laten. Bij conservatoir beslag zal
verlof moeten worden gevraagd aan de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter zal een belangenafweging maken tussen
de beslaglegger en de beslagene. Doordat het conservatoir beslag in casu toegestaan was, werd de erfrechtelijke wachtkamer
opeens een escape room waarin de kinderen zekerheid konden claimen. Redenatie voor toekenning van dit conservatoir beslag,
was dat B op leeftijd was en kennelijk ruimte zag om te gaan schenken. Als ruimte wordt gezien om te gaan schenken, lijkt dit er
op dat het vermogen niet nodig is om verzorgd achter te blijven. Waarom werd in deze casus nog gewerkt met verzorgd
achterblijven? Het ging hier om een geval waarin een testament was gemaakt onder oud recht en de nalatenschap ook was
opengevallen onder oud erfrecht. Het was dus een volledig oud erfrechtelijk geval.
In de noot onder de uitspraak zei Perrick dat dit verhaal van conservatoir beslag ook toegepast kon worden op de wettelijke
verdeling en de niet-opeisbare vordering. Als conservatoir beslag kon worden gelegd bij een vordering uit hoofde van de
ouderlijke boedelverdeling, kan dat ook bij een niet-opeisbare legitieme of geldvordering uit hoofde van de wettelijke verdeling.
In reactie op Perrick hebben de gebroeders Schols aangegeven dat het niet mogelijk is om conservatoir beslag te leggen ter zake
een niet-opeisbare legitieme of geldvordering uit hoofde van de wettelijke verdeling. Het gaat niet om ongestoord voortleven in
de volksmond, maar om ongestoord voortleven juridisch gezien. Ongestoord voortleven kan alleen met een niet-opeisbare
vordering zonder zekerheid en zonder of nagenoeg zonder rente. Dat is het ongestoord voortleven dat door de wetgever is
beloofd met art. 4:82 BW. Als men tot een andere conclusie wil komen, moet er andere wetgeving komen.
Perrick was ook geen voorstander van de wettelijke verdeling en de sterke positie van B. Hij pleitte voor een bepaling waarin de
kantonrechter kon bepalen dat in bepaalde gevallen toch moet worden uitgekeerd, maar die bepaling is er niet gekomen. In
Suriname is er wel zo een bepaling.
2
,Hof Den Haag 19 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3380: kinderen legden in deze casus conservatoir beslag onder de
langstlevende. De voorzieningenrechter zei dat conservatoir beslag niet mogelijk was. Het hof zei dat als naar het testament
gekeken wordt, de erflater heeft gewild dat de langstlevende ongestoord kan voortleven. Dit moet geëerbiedigd worden, dus
conservatoir beslag is niet mogelijk. De langstlevende mag in principe alles, behalve misbruik maken van bevoegdheid. Als
misbruik van bevoegdheid wordt gezien het beschikken over de nalatenschap met geen enkel ander doel dan het benadelen van
schuldeisers. Het hof legt de lat dus waar de wetgever ook de lat heeft gelegd. Is schenken misbruik maken van bevoegdheid?
Nee, dat wordt niet gedaan met geen enkel ander doel dan het benadelen van schuldeisers. Of sprake is van misbruik van
bevoegdheid, zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
Als conservatoir beslag niet slaagt, kan wellicht nog gekeken worden naar paulianeus handelen. Dit is onderdeel van het
algemeen vermogensrecht en kan dus ook een rol spelen in het erfrecht. Bij paulianeus handelen ligt de lat lager dan bij
misbruik van bevoegdheid. Het gaat hier om onverplicht handelen door de langstlevende. Schenken kan hier dus wel onder
vallen.
Een andere mogelijkheid voor kinderen om te voorkomen dat de langstlevende al het vermogen opmaakt, is om
meerderjarigenbewind in te stellen. Er moet dan wel een grond voor dit bewind aanwezig zijn. Nadeel is wel dat een
bewindvoerder zal handelen in het belang van de langstlevende als rechthebbende en niet in het belang van de kinderen. Dit is
dus geen ideale oplossing voor de kinderen.
Uitleg van uiterste wilsbeschikkingen
A
/ \
B C
/ \
X Y
Stel A maakt een testament in 2000. De kinderen zijn ieder voor de helft erfgenaam. A overlijdt en C is al vooroverleden. Wie erft
nu de nalatenschap? Art. 4:12 BW geldt in beginsel niet omdat geen sprake is van versterfrecht. Er zal dan op grond van art. 4:48
BW sprake zijn van aanwas, tenzij A in zijn testament bepaald heeft dat de regels van plaatsvervulling van overeenkomstige
toepassing zijn. Plaatsvervulling is dus eigenlijk ook een uiterste wilsbeschikking. Van belang is dus altijd om te kijken of sprake is
van testamentair erfrecht of versterferfrecht. Dit kan tot verschillende gevolgen leiden.
Stel nu dat C niet is vooroverleden en in het testament van A wel een plaatsvervullingsclausule stond. B en C zijn erfgenamen en
verkrijgen dus het vermogen van A. C had echter liever gehad dat A hem had overgeslagen en zijn kinderen erfgenamen waren.
Dan hoeft slechts eenmaal belasting betaald te worden en niet twee keer over het hetzelfde vermogen. Om dit alsnog te
bewerkstelligen, kan C de nalatenschap kunnen verwerpen. Door de regels van plaatsvervulling komen bij verwerping door C de
kinderen van C in zijn plaats. Door de kinderen van C is dan niet minder belasting verschuldigd dan 18% procent doordat C als
kind heeft verworpen, art. 30 SW 1956. Er is dan dus nog wel gewoon 18% erfbelasting verschuldigd door de kinderen van C in
plaats van 10% door C. Voordeel is echter dat niet eerst in de verhouding A – C belasting betaald hoeft de worden en vervolgens
in de verhouding C – X/Y. Ook de waardestijging van de goederen zit al bij de kinderen van C en niet bij C zelf. In principe klopt
dit verhaal onder het huidige recht. Instinker in deze casus is echter dat het testament van A is opgemaakt in 2000 en dus onder
oud recht. Onder oud recht kenden we alleen plaatsvervullingsregels voor vooroverledenen en niet voor erfgenamen die
verwerpen. Kan dit wellicht via art. 68a OBW opgelost worden? Er kan dan beredeneerd worden dat het nieuwe erfrecht
onmiddellijke werking heeft en dat daardoor de nieuwe plaatsvervullingsregels van toepassing zijn. Dan kom je echter de derde
component van het overgangsrecht tegen: uitleg van de uiterste wilsbeschikking, art. 4:46 BW.
Art. 4:46 BW gaat over de uitleg van uiterste wilsbeschikkingen. Bij de uitleg van uiterste wilsbeschikkingen moet gekeken
worden naar wat de erflater ten tijde van het opmaken van zijn testament heeft willen nalaten aan de personen om hem heen.
Als in het testament een begrip is gebruikt (bijvoorbeeld plaatsvervulling), moet gekeken worden of dit begrip onder oud
erfrecht een andere inhoud heeft dan onder nieuw erfrecht. Als dit het geval is, zal bekeken moeten worden wat de erflater met
gebruik van het begrip heeft bedoeld. De wil van de erflater is door het nieuwe erfrecht niet opeens veranderd. Wat de erflater
heeft gewild moet dan worden uitgelegd naar de omstandigheden waaronder de uiterste wilsbeschikking is gemaakt. Deze uitleg
is net anders dan Haviltex doordat in art. 4:46 BW een kader is gegeven waarbinnen uitgelegd moet worden. Daarnaast is het
anders dan Haviltex, omdat de overledene er niet meer is om zijn wil of bedoeling toe te lichten. Er mag daarom niet te snel
buiten de uiterste wilsbeschikking om worden uitgelegd. Dit heeft ook te maken met de vormvoorschriften voor een uiterste
wilsbeschikking. Er zal moeten uitgelegd naar de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Een omstandigheid die
daarbij geldt is het toen geldende recht. Als er begrippen zijn gebruikt in het oude recht en het testament valt open onder nieuw
recht, moet bij verschil van de betekenis van het begrip, het begrip worden uitgelegd door de bril van het oude erfrecht. Uitleg
wordt op deze manier gebruikt om oude testamenten het nieuwe erfrecht in te loodsen.
A
/ \
X Y
A overlijdt en in zijn testament staat dat X in de legitieme wordt gesteld. Er wordt hier het begrip ‘de legitieme’ gebruikt. De
legitieme was onder oud erfrecht anders dan onder nieuw erfrecht. Onder oud erfrecht had een legitimaris recht op een erfdeel,
3
, was hij erfgenaam en waren de breukdelen anders. Als het beding onder oud erfrecht is opgemaakt, zal moeten worden
uitgelegd wat hier meer is bedoeld. De vraag is dan wat met de in de legitieme stelling is bedoeld. Onder oud erfrecht werd dit
gezien als ‘ik benoem X als erfgenaam voor zijn legitieme breukdeel’. Op basis van het versterfrecht zou X de helft erven. Onder
oud erfrecht was de breuk als er twee kinderen waren 2/3 (bij één kind was dit 1/2 en bij 3 of meer kinderen 3/4). De helft maal
2/3 is 1/3. Onder oud erfrecht zou X dus voor 1/3 gedeelte tot erfgenaam benoemd zijn. Onder het nieuwe erfrecht wordt een
legitimaris echter niet meer erfgenaam en is de breukdeel anders. Onder het nieuwe erfrecht zou X een geldvordering krijgen ter
waarde van 1/4 van de nalatenschap. Er is dus een wezenlijk verschil tussen oud erfrecht en nieuw erfrecht. Om te bepalen wat
nu toegepast moet worden, moet de uiterste wilsbeschikking uitgelegd worden. Het gaat er om wat A in zijn testament heeft
staan en wat hij heeft willen nalaten aan X. De wil van A is niet veranderd door de invoering van het nieuw erfrecht, dus hij heeft
iets willen nalaten aan X. Het begrip ‘de legitieme’ moet in beginsel worden uitgelegd door de bril van het oude erfrecht zodat X
voor 1/3 tot erfgenaam is benoemd.
Als in het testament de cautio Socini was opgenomen (als je je niet berust in mijn testament, stel ik je in de legitieme), dan is
sprake van een soort strafsanctie. Doordat hier een sprake is van een strafsanctie, kan hieruit afgeleid worden dat de A zo min
mogelijk heeft na willen laten aan X zodat kan worden uitgelegd naar nieuw erfrecht, Hof Amsterdam 8 juli 2014. Betoogd zou
nog kunnen worden dat als het gezien wordt als een strafsanctie en A zo min mogelijk wilde toekennen aan X, dat dit uitgelegd
moet worden als een onterving. De rechter gaat echter niet zo ver.
Stappenplan overgangsrecht:
1. Is sprake van een overgangsrechtelijk probleem?
o Wanneer is de uiterste wil gemaakt?
o Wanneer is de nalatenschap opengevallen?
o Wanneer is de wet in werking getreden of van toepassing geworden?
o Wijkt het nieuwe erfrecht af van het oude?
2. Welke bepalingen van de nieuwe wet komen voor toepassing in aanmerking?
o Hoofdregel: onmiddellijke werking, art. 68a OBW
3. Is een uitzondering van toepassing? Algemene uitzonderingen:
o Verkregen vermogensrechten worden geëerbiedigd, art. 69 OBW
o De geldigheid van rechtshandelingen wordt geëerbiedigd; conversie van vernietigbaar dan wel nietig naar oud recht in
geldig, vernietigbaar of nietig naar nieuw recht kan plaatsvinden, art. 79-81 en 127 OBW
o Uitgestelde werking verval- en verjaringstermijnen, art. 72-73a OBW
o Bijzondere regeling lopende procedures, art. 74 OBW
4. Kijk of voor de toepasselijke bepalingen uit de nieuwe wet bijzondere bepalingen in titel 5 van de Overgangswet zijn
opgenomen
5. In geval van onbillijk eindresultaat kan de redelijkheid- en billijkheidstoets van art. 75 OBW wellicht toepassing vinden
2 09-02-2022 Freek Schols
A
/ \
B C
A is overleden. B en C zijn de enige erfgenamen. In het testament is B een last opgelegd en het erfdeel van C is onder bewind
gesteld. Kunnen B en C zich tegen de uiterste wil verzetten en wat zijn de gevolgen?
Er zijn drie soorten legitimarissen:
1. De onterfde legitimaris die niets verkrijgt
2. De ontevreden legitimaris
3. De aanvullende legitimaris
De legitieme wordt in Nederland benaderd als een soort schadevergoedingsactie. De norm is dat je je kinderen iets geeft. Als je
je kind onterfd of minder geeft dan zijn legitieme portie, wordt die norm geschonden. Er wordt dan een soort onrechtmatige
daad verricht.
Onterfde legitimaris die niets verkrijgt
Wat als C is onterfd. Als je onterfd bent, wordt je nooit meer erfgenaam. Een beroep op de legitieme is dan wel mogelijk.
Belangrijk hierbij is dat de legitimaris een gedeelte van de waarde van de nalatenschap verkrijgt en dus een geldvordering.
Goederenrechtelijk betekent dit dus dat er 100% testeervrijheid is. Een testateur kan zelf volledig bepalen naar wie zijn
goederen gaan. In economische zin kunnen kinderen echter hun legitieme portie vorderen als schuldeiser van de nalatenschap
(art. 4:7 lid 1 sub g BW).
Om te bepalen waar een legitimaris recht op heeft, moet gekeken worden in art. 4:63 e.v. BW. Onder het versterferfrecht zou C
de helft van de nalatenschap hebben geërfd. Hierdoor heeft C volgens art. 4:64 lid 1 BW recht op de helft van de helft van de
waarde van de nalatenschap, oftewel 1/4 gedeelte. De legitieme portie wordt berekend over de legitimaire massa (art. 4:65
BW). De legitimaire massa is het actief van de nalatenschap minus de passief van de nalatenschap plus de in aanmerking te
nemen giften. In art. 4:66-69 BW welke giften in aanmerking worden genomen. Het berekenen van de legitieme portie klinkt
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jelka24. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.01. You're not tied to anything after your purchase.