Dit is een uitgebreide samenvatting van de powerpoints en mijn eigen notities van de lesopnames van het opo Colmplexe opvoedingssituaties deel 1 in het eerste semester
Thema 1: kinderen en hun context: van wetenschappelijke kaders en theorieën naar concrete
technieken en methodieken
BLOK 1: Kaders en theorieën algemeen
HC 1: analytische modellen en opvoedingsvaardigheden,
Doelstelling:
= wetenschappelijke modellen/ theorieen die methodisch werken van jeugdprofessional ondersteunen (in de
rol van opvoeder of opvoedingsondersteuner) benoemen, uitleggen en toepassen
Je kan:
• uitleggen op welke manier pedagogische modellen kunnen helpen bij methodisch werken.
• mogelijkheden en beperkingen bij het werken met pedagogische modellen beschrijven.
• analytische modellen gebruiken in gegeven casus.
• je onbevooroordeeld uitspreken over elk kind en elke jongere in hun alledaagse/complexe context.
• opvoedingsvaardigheden omschrijven.
• het ICF-kader toelichten en toepassingen ervan situeren.
Methodisch werken als jeugdprofessional
Je moet op een methodische manier te werk gaan als jeugdprofessional. Je gaat
niet met je buikgevoel vanalles bedenken, maar eerst een overzicht krijgen van
wat er voor je ligt, info verzamelen en ordenen. Dan krijg je een inzicht in deze
gegevens en uiteindelijk ga je handelen en een uitzicht bieden op de situatie.
,Pedagogische modellen als hulpmiddel bij methodisch werken
Om zicht te krijgen op een specifieke situatie hebben we pedagogische modellen nodig als hulpmiddel.
Er zijn 2 soorten pedagogische modellen
1. pedagogische analytische modellen:
o deze brengen factoren in kaart die de opvoeding beïnvloeden
o ze helpen informatie te ordenen
o ze helpen de pedagogische situatie te begrijpen.
o Voorbeeld: Belsky, Bakker (risico en beschermingsfactoren) en Hellinckx (afstemming
pedagogische vraag en aanbod)
2. Pedagogische handelingsmodellen
o Ze brengen die pedagogische vaardigheden in kaart
o Ze geven richting aan handelen in een pedagogische situatie
Analytische modellen: ICF kader (2001)
= International Classification of Functioning, Disability and Health
= een analytisch model om situaties in kaart te brengen.
Afkomstig van het WHO (world health organization) :
• was op zoek naar een soort schema aan de hand waarvan we casussen situaties kunnen omschrijven,
classificeren en ontleden. → complexiteit daarin duidelijk maken
• staat in voor het functioneren van alle mensen, voor alle mensen. Niet alleen voor bijvoorbeeld
mensen met een beperking.
• Bevat een standaardtaal en schema: je kan het ruim gebruiken en met andere beroepsgroepen,
landen, culturen,… te communiceren
• Bedoeling is niet om een etiket te plakken op iemand, maar om genuanceerd de situatie van een
persoon in kaart te brengen
Opbouw ICF kader: hoe kader gebruiken en invullen?
Vertrekpunt ICF kader: 3 invalshoeken:
3 invalshoeken die samen het functioneren van een persoon vormen
1. Eerste invalshoek: beschrijft de mens als organisme. Wanneer je een mens beschrijft als organisme
blijkt dat ons lichaam verschillende onderdelen heeft waarvan we de functies en anatomie van kunnen
gaan beschrijven. Wanneer daar een probleem gaat optreden spreken we van stoornissen: er loopt
iets fout met een organisme. Wat moet er dan gebeuren? → we gaan denken in termen van
biomedische interventies. Vb: naar het ziekenhuis gaan, naar de dokter,…
1e invalshoek bestaat uit:
o Functies: als persoon heb je een aantal functies welke er zijn obv fysiologische en mentale
eigenschappen
Vb:
▪ Oor: functie van de oren is om te horen
▪ Hersenen: functie van de hersenen is om te denken
▪ Spieren: functie van de spieren is om te bewegen
o Anatomische eigenschappen: we hebben onderdelen aan ons lichaam waarvan de vraag is of
ze aanwezig zijn, of ze in de juiste positie zitten, juiste vorm hebben? Dat vormt onze
anatomie.
Vb:
▪ Oor:
, ▪ Hersenen: waar zitten welke elementen? Werken ze allemaal?...
▪ Spieren: hoe dik is de spier? Is de spier er? Is deze juist aangehecht?...
=Concrete voorbeelden 1e invalshoek en biomedische interventies
o Cochleair implantaat: bij gehoorverlies zijn er verschillende mogelijkheden om dit te beteren/
voorkomen
o Cerebral visual impairment
2. Tweede invalshoek (micro-niveau): beschrijft het menselijke handelen:
Vanuit de vraag: welke activiteiten doet iemand, wil iemand doen of kan iemand doen. Gaat om
dagdagelijkse activiteiten en handelingen.
Wanneer er moeilijkheden zijn bij het uitvoeren van handelingen: niet spreken van stoornissen, wel
van beperkingen!
Als je gaat kijken naar welke oplossingen daarvoor mogelijk zijn ga je kijken naar trainings-en
ontwikkelingsprogramma’s= deze hebben de doelstelling om iets te voorkomen maar ook om een
bepaald negatief gevolg weg te werken of minimaliseren.
Het ICF kader omschrijft dat het menselijke handelen op verschillende vlakken bestaat, er zijn een
aantal activiteiten mogelijk:
o Leren en kennis gebruiken: transfer= je hebt iets geleerd in een taalles en gaat dat nodig
hebben om je wiskundeles te begrijpen. Vb: goed begrijpend leze voor je iets kan oplossen.
o Taken en eisen: vb: tanden poetsen lukt niet goed dus je gaat de taak onderverdelen in een
aantal elementen.
o Communicatie: vb ondersteunen met gebaren
o Mobiliteit: Vb: professionals die gespecialiseerd zijn in het aanleren van stappen met een
stok aan blinden, vb trein leren gebruiken
o Zelfzorg
o Huiselijk leven: vb iemand met dwerggroei waar alles op de juiste hoogte wordt
geïnstalleerd.
o Socio-emotioneel welbevinden
o Gedrag
o Sociale relaties
Concreet voorbeeld menselijke handelen: “trainen van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij
kinderen met een autismespectrumstoornis. Handleiding voor ouders”
3. Derde invalshoek: participatie.
o Er is een wisselwerking tussen de persoon en zijn omgeving: je doet niet zomaar dingen thuis,
op school of op het werk. Je bent als persoon ook ingebed in je omgeving. Je bent lid van een
samenleving.
o Participatieproblemen: wanneer er problemen ontstaan op vlak van participatie aan de
omgeving. Vb: de ontoegankelijkheid van een gebouw, van bepaalde stukken van een stad
owv het verkeer. Kan ook zitten in bepaalde normen en waarden van een maatschappij,
wanneer iemand vb een etiket opgekleefd krijgt.
o Je gaat kijken naar de aanpassing van bepaalde diensten en maatschappelijke structuren: je
gaat problemen in de maatschappij proberen elimineren.
Uitgangspunt= diversiteit! De maatschappij moet een aangepaste dienstverlening voorzien.
Belangrijk= zowel bij de activiteiten als de participatie moet er nagedacht worden waar het
probleem zit.
Vb oplossing participatie: geribbelde stenen waardoor een blinde weet waar hij loopt.
De 3 invalshoeken: bevinden zich op meso- en macroniveau. Ze zorgen ervoor dat je het functioneren van een
persoon kunt bespreken, nadat je de info van een persoon met de invalshoeken hebt gelinkt.
, Hoe zijn die blokjes met elkaar verbonden? → 1 richtingsverkeer: je hebt bepaalde functies, anatomische
eigenschappen en bepaalde mogelijkheden op dat vlak. Dat maakt dat je bepaalde mogelijkheden hebt op vlak
van activiteiten dat je doet en dat bepaald weer de mogelijkheden op vlak van participatie.
Maar= eenrichtingsverkeer in vraag stellen!
Vb: Marc herremans die na 20 maand in een rolstoel een overwinning haalt in de triatlon en zegt dat hij het
volgende jaar de laatste 10 meter over de finish gaat stappen → hij participeert aan de maatschappij ondanks
zijn rolstoel en dat hij dus anatomisch beperkt is.
Vb: 2 jongens die gaan meedoen aan Belgiums got talent, ondanks hun beperking zegt 1 van die jongens dat
het hem makkelijk maakt dat hij geen zicht heeft aangezien hij het publiek niet kan zien. Hij benut zijn m
mogelijkheden om te participeren aan de maatschappij.
Is er dan toch een wisselwerking?
Vb: je hebt een misvorming maar dat brengt geen beperkingen mee in je leven
Vb: een persoon die in een psychiatrie heeft gezeten, de discriminatie tov die persoon in de maatschappij → er
is geen probleem op vlak van functies en anatomische eigenschappen, wel op vlak van participatie.
Dus: de elementen interageren met elkaar, er is een wederzijdse interactie met deze 3. Er is eerder een
wisselwerking dan een eenzijdige verhouding.
Het schema laat ruimte om allerhande participatieproblemen te bespreken.
Voordelen van het beschrijven van menselijke functioneren obv de 3 invalshoeken:
• Er wordt een neutrale terminologie gebruikt waardoor je voor elk van de invalshoeken kan
beschrijven welke belemmerende factoren in iemand zijn situatie aanwezig zijn en welke positieve
elementen. Afhankelijk van naar welke hoek je kijkt ga je andere oplossingen zien.
• Mensen in een complexe situatie zijn mensen waarbij je kan kijken of ze functioneringsproblemen
hebben.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nelevranken. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.