1e hoofdstuk beknopt samengevat. Andere hoofdstuk uitgebreid. bij veel definities uitleg a.d.h.v. voorbeelden om het beter te kunnen begrijpen!
Ik heb er een 8.7 mee kunnen halen, succes!
Sociale psychologie, Elliot Aronson Timothy D. Wilson
Hoofdstuk 1
Psychologie: de wetenschap van het gedrag en de psychische processen van het individu
Sociale psychologie: studie naar manier waarop gedachten, gevoelens en gedragingen
van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of imaginaire aanwezigheid van mensen
Gestaltspyschologie: stroming in de psychologie die het belang benadrukt van het
bestuderen van de persoonlijke manier waarop een object wordt wwargenomen i.p.v. de
objectieve manier
Fenomenologie: filosofische methode die probeert door de geestelijke-intuÏtieve
beschouwing van de dingen , niet door rationele kennis, de constitutie van de wereld in de
geest en het wezen der dingen te beschrijven.
Behaviorisme: stroming in de psychologie die de stelling verdedigt dat men, om menselijk
gedrag te kunnen begrijpen slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende eigenschappen
van de omgeving.
Hypothese: als voorlopige waarheid aangenomen maar nog te bewijzen veronderstelling
Determinant: bepalende factor in ontwikkeling of toestand
Construct: manier waarop mensen de sociale wereld begrijpen, waarnemen en
interpreteren.
Empirische methode: op waarneming en/of onderzoek gebaseerde methode voor het
toetsen van hypothesen.
Hoofdstuk 2 – methodologie: psychosociaal onderzoek
Hindsight bias: wanneer mensen hun vermogen om een uitkomst te voorspellen overdrijven
nadat ze de uitkomst weten.
Voorbeelden: onderzoek naar agressie bij voetbal, iemand reageert hierop door te zeggen:
‘Ja dat weet iedereen, dit heb ik vorige week ook nog meegemaakt.’ Of na een
verkiezingsuitslag en we zoeken naar redenen waarom iemand heeft gewonnen. Hierna lijkt
de uitkomst onvermijdelijk en alsof iedereen het aanzag komen.
Inspiratie uit het verleden of hypothese o.b.v. persoonlijke observatie
Elk onderzoek begint met een hypothese die gebaseerd is op eerder onderzoek/theorie. Men
denkt een betere theorie te kunnen gebruiken en start een nieuw onderzoek of men start een
onderzoek voor iets wat hij/zij interesseert.
Onderzoeksmethoden
- Observationeel: beschrijven: wat is de aard van het fenomeen?
- Correlationeel: voorspellen: als we X kennen, kunnen we Y dan voorspellen?
1
, - Experimenteel: causaliteit: Is de variabele X de oorzaak van variabele Y?
Observationele methode
Definitie: techniek waarbij een onderzoeker mensen observeert en metingen/indrukken
systematische verzamelt.
Doel: Bruikbaar om een beschrijving te geven van een bepaalde groep mensen of bepaald
type gedrag.
Observationeel onderzoek kent veel verschillende vormen, o.a.:
- Etnografie : Belangrijkste methode bij culturele antropologie. Onderzoeker
observeert een groep/cultuur van binnenuit zonder zijn eigen normen en waarden
aan de groep op te leggen.
- Analyseren van archieven: Gebruik van documenten/archieven van een cultuur
voor onderzoek
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: om de zorgvuldigheid van observationele studies te
waarborgen, is het van belang dat twee of meer mensen onafhankelijk van elkaar de data
observeren en coderen en tot dezelfde conclusies komen. Zo voorkom je subjectieve
indrukken.
Beperkingen observationele studie
- De waarom? Vraag wordt niet altijd beantwoord. Gedrag uitleggen gaat niet bij deze
methode. Alleen het constateren.
- Sommige gedrag moeilijk observeerbaar, omdat het weinig voorkomt of alleen in de
privésfeer.
Correlationele methode
Definitie: techniek waarbij twee of meer variabele systematisch worden gemeten en
waarmee wordt vastgesteld wat de relatie ertussen is.
Doel: voorspellen wanneer bepaald soorten sociaal gedrag zullen optreden.
- Bij deze methode kan ook gebruik gemaakt worden van observatie voor een
variabele.
- Surveys: onderzoek waarin aan een representatieve steekproef (vaak anoniem)
vragen gesteld worden. Wordt vaak gebruik voor de correlationele methode. Bekijken
hoe het antwoord op de ene vraag samenhangt met antwoord op een andere vraag
Voordelen survey: inzicht in zaken die normaal moeilijk observeerbaar zijn (hoevaak
gemeenschap bijv.), hebben van een representatieve steekproef.
Nadelen: bij hypothetische vragen over handelen van die persoon in een bepaalde
situatie geeft onnauwkeurigheid omdat ze het vaak niet weten, ondanks dat ze
denken van wel. + vaak geven van sociaal wenselijke antwoorden
Correlatiecoëfficiënt: maat om correlatie vast te stellen.
- Negatieve correlatiecoëfficiënt: toename van de waarde van de ene variabele leidt
tot afname van de waarde van de andere variabele.
- Positieve correlatiecoëfficiënt: afname van de ene variabele leidt tot toename van
de waarde van de andere variabele
Steekproef: mensen die mee hebben gedaan aan het onderzoek di er zijn op bepaalde
kenmerken.
2
,Aselecte steekproef: steekproef die representatief is voor de populatie doordat iedereen
evenveel kans had om geselecteerd te worden voor de steekproef.
At-random steekproef/randomisatie: het willekeurig ordenen of in groepen indelen van de
populatie.
Beperking van de correlationele methode
- Alleen het verband wordt aangetoond, niet de oorzaak van het verband
- Wanneer er sprake is van een verband zijn er alsnog drie soorten causale verbanden
mogelijk, namelijk;
1. variabele A zorgt voor variabele B
2. Variabele B zorgt voor variabele A
3. Er is sprake van een niet gemeten variabele die van invloed is op de correlatie
NB: correlatie is geen bewijs van causaliteit!
Experimentele methode
Definitie: methode waarbij de onderzoeker proefpersonen willekeurig aan verschillende
condities blootstelt en ervoor zorgt dat deze condities identiek zijn op een variabele na
waarvan men denkt dat er een causaal verband is met het gedrag/reacties van de
proefpersonen.
Doel: causaal verband vaststellen.
- Longitudinaal onderzoek: kan gebruikt worden voor de experimentele methode.
- Meest gebruikte studie bij sociale psychologie
Onafhankelijke variabelen: de variabele die een onderzoeker varieert of verandert om te
zien of het effect heeft op de andere variabele
Afhankelijke variabelen: variabele die gemeten wordt om te zien of die beïnvloed wordt
door de onafhankelijke -.
De afhankelijke variabele hangt dus af van de onafhankelijke variabele in de hypothese.
Interne validiteit
Interne validiteit: de mate die aangeeft dat alleen de onafhankelijke variabele van invloed is
op de afhankelijke variabele. Dit bereik je door alle irrelevante variabelen te beheersen en
mensen willekeurig toe te wijzen aan verschillende experimentele condities.
Random toewijzing aan een conditie: deze techniek zorgt ervoor dat alle proefpersonen
evenveel kans hebben om in een bepaalde conditie van het experiment te komen. Hierdoor
kan je er meer zeker van zijn dat verschillende persoonlijkheid of de achtergrond van de
proefpersoon niet zeer bepalend zijn voor de uitkomst van het onderzoek. Quasi-
experimenteel onderzoek kent deze random toewijzing niet, omdat ze vaak over langere tijd
worden gevolgd en al behoren tot een onderzoeksconditie.
Alsnog is er een kans dat de groepen niet eerlijk verdeeld zijn bij random toewijzing. Daarom
wordt er ook een P-waarde (overschrijdingskans) berekend. Dit berekent de kans dat de
resultaten van het onderzoek per toeval zijn ontstaan i.p.v. door de onafhankelijke variabele.
Een onderzoek dient altijd significant te zijn om ervan uit te gaan dat het echt de
onafhankelijke variabele is die leidt tot de resultaten en niet het toeval. Het is significant als
de waarschijnlijkheidswaarde < dan 5 op de 100 zijn of te wel 5%.
3
, Waarschijnlijkheidswaarde: de kans dat de resultaten het gevolg zijn van toevalsfactoren
i.p.v. de onafhankelijke variabele.
Externe validiteit
Externe validiteit: de mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd
kunnen worden naar andere situaties en andere mensen.
Voorbeeld: Wanneer er onderzoek gedaan wordt naar een hypothese over te hulp schieten
van mensen wanneer iemand in nood is, is dit lastig na te bootsen in een universiteit. Hier
kan je dus vraagtekens bij zetten. Hetzelfde geldt voor kenmerken van de proefpersonen.
Generaliseerbaarheid over situaties
Psychologische realisme: mate waarin de psychologische processen die worden
getriggerd in een experiment lijken op psychologische processen in het dagelijks leven.
Alledaags realisme: mate waarin een experiment lijkt op situaties uit het dagelijks leven.
Coverstory: beschrijving van het onderzoek die wordt verteld aan de proefpersonen, maar
vaak anders is dan waar het onderzoek daadwerkelijk overgaat om zo het psychologisch
realisme in acht te houden
Generealiseerbaarheid over mensen
Een aselecte steekproef is hiervoor de beste methode op papier. Echter, dit is een hele dure
en daardoor onhaalbare methode. Daarom concentreren onderzoekers zich vaak op
fundamentele psychologische processen die dus opgaan voor alle mensen. Maar hierop kan
cultuur ook weer van invloed zijn. ss 2.5.
Veldexperimenten
Veldexperimenten: experimenten die in een natuurlijke setting plaatsvinden i.p.v. in het lab.
Dit zorgt voor hoge externe validiteit.
Interne vs. externe validiteit (basisdilemma van de sociaal psycholoog)
Het perfecte scenario is een hoge interne- en externe validiteit; experiment in een
veldsetting met een willekeurige steekproef, alle irrelevante variabelen zijn onder controle en
mensen worden willekeurig aan toegewezen aan condities. Dit is alleen niet haalbaar. Vaak
gaat een hoge interne validiteit ten koste van een hoge externe validiteit en andersom. Om
die reden worden onderzoeken vaak opgesplitst in twee onderzoeken. Eén met hoge externe
validiteit en een met een hoge interne validiteit. Dit is het basis dilemma van een sociaal
psycholoog
Replicaties en meta-analyses
Replicaties: herhaling van het onderzoek met proefpersonen uit een andere populatie of een
andere setting. Ultieme test voor externe validiteit en dus de generaliseerbaarheid.
Meta-analyse: gemiddelde van >2 onderzoeken om te zien of het effect van de
onafhankelijke variabele betrouwbaar is. Praktische hetzelfde als de P-waarde van één
onderzoek.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jonkersophie01. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.