Memory (geheugen): niet een enkel eenvoudig systeem; patiënten met geheugenverlies kunnen allerlei soorten dingen leren,
ook al herinneren ze zich de leerervaring niet.
Theories & maps: theorieën kunnen worden gezien als een map. Het vat onze kennis op een eenvoudige en gestructureerde
manier samen die ons helpt te begrijpen wat bekend is. Een goede theorie zal ons helpen om nieuwe vragen te stellen en dat
kan vervolgens ons helpen om meer te weten te komen over het onderwerp wat we in kaart brengen.
- Reductionism: het doel van de wetenschap is om elke verklaring terug te brengen tot het onderstaande niveau ->
psychologie in termen van fysiologie, fysiologie in termen van scheikunde (chemistry) en scheikunde in termen van
natuurkunde (physics).
→ In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de psychologie van geheugen.
Bestuderen van memory:
1) Philosophy of mind: het bestuderen van het geheugen door te kijken naar voortdurende gedachten (introspection). Echter,
deze manier is niet betrouwbaar. Ten eerste verschillen mensen in wat ze in een bepaalde situatie ervaren (visual imagery,
etc.). Daarnaast zijn we maar bewust van een klein deel van ons mentale mechanismen.
2) Psychophysics: dit werd ontwikkeld om verder te gaan dan introspectie. Het was een poging om de relatie tussen fysieke
stimuli, zoals helderheid en luidheid, en de psychologische ervaring van participanten in kaart te brengen. Echter, geheugen
en leervermogen werd in de eerste instantie gezien als ongeschikt voor experimentele studies.
3) Herman Ebbinghaus: begon met experimenten uit te voeren bij zichzelf. Het bleek dat het wel mogelijk was om
systematische verbanden te leggen tussen de leeromstandigheden en de hoeveelheid geleerd. Hij hield alles constant om zo
te proberen de betekenis in de stimuli te vinden. Dit werd verder ontwikkeld ->
• Verbal learning approach: een benadering van het geheugen die voornamelijk afhankelijk is van het leren van lijsten
met woorden en onzinnige lettergrepen.
• Gestalt psychology: probeerde om perceptuele principes op het menselijk geheugen toe te passen. De interne
representaties werden benadrukt in plaats van waarneembare stimuli en reacties.
• Schemas (Bartlett): legde de nadruk op de studie van geheugenfouten en verklaarde deze in termen van culturele
veronderstellingen. De geheugenfouten zouden afhankelijk zijn van interne representaties (=schemas). Echter, er was
geen manier om deze interne representaties te onderzoeken.
• Models (Craik): theorieën worden voorgesteld als modellen en de computer wordt gebruikt om dergelijke modellen te
ontwikkelen. Dit idee werd overgenomen door de information-processing approach en later de cognitieve psychologie.
Met de digitale computer als analogie kan het menselijke geheugen worden beschouwd als één of meerdere
opslagsystemen.
→ Elk geheugensysteem vereist (1) het vermogen om informatie te coderen of in het systeem in te voeren, (2) het
vermogen om het op te slaan en (3) het vermogen om het te vinden en op te halen. Deze functies zijn sterk aan elkaar
gerelateerd; de methode van de codering bepaalt wat en hoe de informatie wordt opgeslagen, wat op zijn beurt zal
beperken wat later kan worden opgehaald.
Soorten geheugen:
, 2
- Huidig artikel: gaat uit van de informatie stroom volgens het plaatje hierboven. Echter, is er meer dan alleen een simpele
stroom van informatie van de omgeving naar het langetermijngeheugen (LTM). Informatie uit het lange termijn geheugen
zal ook de andere kant opstromen. Zo kan kennis opgeslagen in het LTM onze aandachtsfocus beïnvloeden, die vervolgens
bepaalt wat er in het sensorische geheugensysteem wordt ingevoerd, hoe het wordt verwerkt en of het vervolgens wordt
onthouden.
1) Sensory memory: de korte opslag van informatie binnen een specifieke modaliteit.
• Iconic memory: korte opslag van visuele informatie. De wereld bestaat uit complexe visuele stimuli die op ons netvlies
vallen die niet allemaal nuttige informatie bevatten. Het iconische geheugen leest de informatie van het netvlies af en
een deel daarvan wordt vervolgens doorgegeven aan de duurzamere visuele opslag in het korte termijn geheugen.
▪ Visual array (Sperling, 1960): mensen kregen heel kort 12 letters in drie rijen te zien (zie hiernaast) en werden toen
gevraagd om ze weer op te halen (recall). Mensen kunnen over het algemeen 4-5 items correct onthouden.
o Een hoge toon voor de bovenste lijn, een middentoon voor de tweede lijn en een lage toon voor de laatste lijn
werden toegevoegd. Men moest één van de drie regels onthouden, maar omdat de deelnemer niet wist welke
regel zou worden gecued, kon het worden gezien als representatief voor de hele reeks. Wanneer het
terugroepen onmiddellijk wordt getest, zou het een schatting moeten geven van de totale capaciteit van de
geheugenopslag, waarbij de afname van de prestatie als de toon vertraagd is, het verlies van informatie
weergeeft.
→ Masking: een proces waarbij de waarneming en/of opslag van een stimulus wordt beïnvloed door
gebeurtenissen die direct voor de presentatie plaatsvinden (forward masking) of direct na (backward
masking). Het figuur hieronder laat zien dat hoe brighter, des te slechter de prestatie.
▪ Soorten masking:
o Brightness masking: de mate van maskering neem toe wanneer het masker helderder wordt of dichterbij de
stimulus wordt gepresenteerd. Het treedt alleen op als het masker en de stimulus aan hetzelfde oog worden
gepresenteerd, wat suggereert dat het op het perifeer netvliesniveau werkt.
o Pattern masking: treedt op wanneer doelen worden gevolgd door een masker met gelijke kenmerken als het
doelwit. Dit type masker werkt zelfs wanneer het doelwit aan het ene oog wordt gepresenteerd en het masker
aan het andere, wat suggereert dat het een later stadium van visueel verwerking beïnvloedt nadat informatie
van de twee ogen is gecombineerd tot één waarneming.
• Echoic memory: korte opslag van auditieve informatie.
▪ Auditief versus visueel: bij een visuele presentatie, neemt de kans op een
fout toe naarmate je verder komt. Bij een auditieve presentatie worden
de laatste paar items juist beter onthouden dan items in het midden
(=recency effect).
→ Dit effect voor auditieve informatie kan wel worden verstoord door
een ander gesproken item toe te voegen.
, 3
2) Short-term memory (STM) & working memory:
• Short-term memory: tijdelijke opslag van kleine hoeveelheid informatie met korte vertragingen. Veel informatie (NIET
ALLE) is in verbale vorm. Zelfs als de stimuli niet verbaal zijn, gebruikt men verbale repetitie om het prestatieniveau
gedurende een korte vertraging op peil te houden.
• Working memory: onze capaciteit om ‘keep things in mind’ tijdens het uitvoeren van complexe taken. Het functioneert
als een vorm van mentale werkruimte en daarbij biedt het een basis voor denken. Het houdt verband met aandacht en
andere bronnen binnen het korte- en langetermijngeheugen.
3) Long-term memory (LTM): systemen die informatie
gedurende lange perioden opslaat.
• Explicit/declarative memory: geheugen van
intentionele ophaling. Het bevat meestal specifieke
ervaringen en feiten of informatie over de wereld.
▪ Semantic memory: kennis van de wereld. Het gaat
verder dan de betekenis van woorden en kunnen
zich uiten tot zintuigelijke eigenschappen zoals de
smaak van een appel. Het is algemeen en het kan
in principe in één keer worden verkregen.
▪ Episodic memory: het onthouden van specifieke afzonderlijke episodes of gebeurtenissen. Bijvoorbeeld de
specifieke gelegenheid waarop een bepaald droevig nieuws werd vernomen, wordt onthouden.
o Mental time travel (Tulving, 2002): het episodisch geheugen stelt ons in staat het verleden te herbeleven en
deze informatie te gebruiken om de toekomst te voorspellen.
→ Het vermogen om herinneringen op te halen en terug te halen voor bepaalde gebeurtenissen is het meest
ernstig verstoord bij patiënten met amnesia (geheugenverlies).
▪ Verband semantic & episodic: het semantische geheugen is mogelijk een overblijfsel van vele episoden. Dit zou
overeenkomen met het feit dat de meeste patiënten met amnesia moeite hebben met het opbouwen van nieuwe
semantische kennis.
• Implicit/nondeclarative memory: geheugen van situaties waarin enige vorm van leren heeft plaatsgevonden, maar die
tot uiting komt in de prestaties. Patiënten met geheugenverlies tonen soms nog een vermogen om te leren op een
normaal niveau.
▪ Classical conditioning: een leerprocedure waarbij een neutrale stimulus (bel) dat herhalend gecombineerd wordt
met een reponse-evoking stimulus (eten), uiteindelijk ook op zichzelf de response zal uitlokken (kwijlen). Patiënten
met geheugenverlies kunnen dit leerproces ook uitvoeren; ze zullen de leerervaring zelf echter niet herinneren.
▪ Priming: het proces waarbij een presentatie van een item de verwerking van een volgend item makkelijker (positive
priming) of moeilijker maakt (negative priming). Patiënten met amnesia kunnen optimaal profiteren van hun
eerdere ervaringen, hoewel ze zich niet herinneren dat ze eerder al een ervaring hadden meegemaakt. Dit priming
effect wordt bij vele soorten taken gevonden (complexe activiteiten, auditief, visueel, etc.).
Geheugen buiten het lab:
- De toepassing van de geheugentheorie op bepaalde groepen zoals kinderen, ouderen en patiënten met amnesia hebben
gezorgd voor robuustheid en bruikbaarheid van cognitieve theorie. Daarnaast hebben ze ook gezorgd voor manieren om de
theorie te testen en te verrijken.
- Een ander voordeel is het besef dat bepaalde zeer belangrijke aspecten van het geheugen niet direct door bestaande
theorieën werden gedekt. Sommige hiervan hebben geleid tot belangrijke nieuwe theoretische ontwikkelingen.
THEME 1: SHORT-TERM MEMORY
1 – CHAPTER 4: RETRIEVAL IN SHORT-TERM MEMORY (RADVANSKY, 2017)
, 4
Retrieval in short-term memory: als iemand informatie codeert in de beperkte capaciteit van het STM en verval en interferentie
voldoende vermijdt om het vast te houden, kan het vervolgens gebruikt worden. De STM kan doorzocht worden om dat ene
item te selecteren dat nodig is.
- Serial processing: één item tegelijk kan worden verwerkt.
- Parallel processing: meerdere items kunnen tegelijkertijd verwerkt worden.
→ Cascading processes: voor elke complex geheugenproces zijn waarschijnlijk zowel serial als parallel componenten
betrokken.
Onderzoek STM (Sternberg) – Stenberg scanning: in een experiment kregen studenten een lijst met 1 tot 6 getallen die ze in
hun STM moesten houden. Deze getallen werden één voor één getoond voor 1.2 seconden. Na het einde van de lijst en een
delay van 2 seconde, moest men op een knop drukken als ze een bepaald cijfer hadden gezien in de lijst. De reactietijd als
functie van het aantal items in een lijst en of het cijfer daadwerkelijk in de lijst voorkwam (ja/nee), werd gemeten.
- Parallel search: wanneer alle items in het STM tegelijk beschikbaar zijn en parallel benaderd worden. Als mensen parallel
het STM doorzoeken, zou de hoeveelheid informatie in de zoektest er niet toe moeten doen. Alle informatie is in één keer
beschikbaar, ongeacht de grootte van een zoekset.
→ Responstijden mogen niet variëren met aantal items + geen verschil in ja en nee antwoorden.
- Serial self-terminating search: de items worden één voor één doorgelopen en zodra men het doelitem bereikt stopt de
zoektocht.
→ Toename in responstijd met aantal items + voor nee-antwoorden is de
helling van responstijden relatief steil omdat de persoon de hele set moet
doorlopen + voor ja-antwoorden is er een toenemende responstijdhelling
en deze moet de helft zijn van die van nee-antwoorden (gemiddeld tot de
helft voordat ze bij het doelitem komen).
- Serial exhaustive search: de items worden één voor één doorlopen, maar
men gaat door totdat ze de hele set doorlopen hebben.
→ Toename in responstijd met aantal items + geen verschil in
responstijdhelling voor de ja en nee-antwoorden.
- Resultaten: de data bewijst de serial exhaustive search. Daarnaast laten de
resultaten zien dat men niet goed is in het voorspellen hoe men in het
geheugen zoekt; de meeste denken dat ze serial self-terminating search
gebruiken, maar dit is dus niet zo.
→ We zijn dus niet bewust over hoe ons geheugenprocessen werken en
moeten objectieve metingen gebruiken.
2 – WORKING MEMORY: LOOKING BACK AND LOOKING FORWARD (BADDELEY, 2003)
Werkgeheugen: een systeem met beperkte capaciteit, dat informatie tijdelijk vasthoudt en opslaat en menselijke
denkprocessen ondersteunt door een interface te bieden tussen perceptie, LTM en actie. In het artikel wordt uitgegaan van een
multi-component model.
- Three-component model of working memory (Baddeley & Hitch): de drie componenten bestaan uit de central executive
(controlesysteem met beperkte aandachtscapaciteit), de phonological loop (gebaseerd op geluiden en taal) en de
visuospatial sketchpad.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller NGelderblom123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $14.04. You're not tied to anything after your purchase.