In dit document zijn alle leerdoelen die je in kennistoets 2 (KT12) moet weten, uitgebreid uitgewerkt. De volgende vakken komen aan bod:
AFPF, CGO, VTV, Onderzoekend vermogen, Zelfmanagement, Voedingsleer, Sociologie, GGZ en Ethiek.
Casus 1 ................................................................................................................................................................ 3
Casus 2 ................................................................................................................................................................ 4
Casus 3 ................................................................................................................................................................ 8
Casus 4 .............................................................................................................................................................. 11
Casus 5 .............................................................................................................................................................. 13
Casus 6 .............................................................................................................................................................. 17
Casus 7 .............................................................................................................................................................. 19
Casus 8 .............................................................................................................................................................. 21
Casus 1 .............................................................................................................................................................. 22
Casus 2 .............................................................................................................................................................. 24
Casus 3 .............................................................................................................................................................. 38
Casus 4 .............................................................................................................................................................. 48
Casus 5 .............................................................................................................................................................. 56
Casus 6 .............................................................................................................................................................. 66
Casus 7 .............................................................................................................................................................. 75
Casus 8 .............................................................................................................................................................. 86
Casus 2 .............................................................................................................................................................. 94
Casus 3 .............................................................................................................................................................. 95
Casus 4 .............................................................................................................................................................. 96
Casus 5 .............................................................................................................................................................. 97
Casus 7 .............................................................................................................................................................. 99
Casus 3 ............................................................................................................................................................ 100
Casus 7 ............................................................................................................................................................ 102
Casus 1 ............................................................................................................................................................ 103
Casus 3 ............................................................................................................................................................ 104
, Casus 4 ............................................................................................................................................................ 105
Casus 6 ............................................................................................................................................................ 106
Casus 5 ............................................................................................................................................................ 107
Casus 7 ............................................................................................................................................................ 108
Casus 8 ............................................................................................................................................................ 109
,CGO
CASUS 1
o Student kan globaal de ontwikkeling van de verpleegkundige professionaliteit
benoemen.
o Student kan de inhoud van de rollen en verantwoordelijkheden van de (wijk)
verpleegkundige van de 21ste eeuw benoemen.
o Student kan benoemen welke niveaus binnen de verpleegkunde bestaan en wat
hun onderscheid is.
o Student start met het vormen van een eigen visie op het beroep van
(wijk)verpleegkundige.
o Student kan de begrippen zelfmanagement en Shared Decision Making
uitleggen. De student kan benoemen wat het verschil is tussen zelfredzaamheid,
zelfmanagement en eigen regie.
Zelfmanagement = stimuleren van de patiënt om zo veel mogelijk zelf dingen te kunnen doen. Het zelf
regie kunnen voeren over je leven en je ziekte. Zorgen dat de patiënt eigen keuzes kan maken, etc.
o Student kan de NIC/NOC app toepassen bij het maken van een verpleegplan.
,CASUS 2
o De student kan benoemen wat de kenmerken zijn van verpleegkundige
observatie.
Doelgericht, planmatig en objectief.
o De student kan belangrijke zorgaspecten van zuigelingen benoemen.
- Mictie = Hoeveelheid kleur en geur van de urine is belangrijk.
- Defecatie = Borstvoeding luiers meestal vaker dan flesvoeding luiers
- Slapen = Eerste maanden → slaapt ongeveer 16 uur gelijkmatig verdeeld over 24uur.
Na 4 maanden → slaapt meestal ’s nachts door en overdag in 3 periodes.
Op een jarige leeftijd → slaapt ongeveer 13 uur met 2 korte slaapjes overdag.
- Huilen betekent honger, vieze luier of aandacht (3 uur per dag bij jonge zuigeling).
- Krijgt eerste tanden na 5 maanden.
- Grote fontanel sluit na 1 à 2 jaar. Kleine na 6 weken.
o De student kan enkele richtlijnen uit de JGZ vinden en toepassen.
Doel jeugdgezondheidszorg:
- Bevorderen, beschermen en bewaken van de gezondheid en de lichamelijke, psychische,
cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren zo vroeg mogelijk in hun leven.
- Populatiegericht, alle kinderen in beeld, preventief, actief aanbod, en preventie op
persoonlijke maat.
Basistaken van de jeugdgezondheidszorg:
- Preventieve zorg, vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen.
- Volgen van de ontwikkeling en gezondheid.
- Signaleren van mogelijke risico’s.
- Inschatten van de behoeften aan zorg.
- Geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding.
- Doorverwijzen en geleiden naar curatieve zorg.
→ Heel erg dialoog gericht. Dus de ouders hebben ook een groot aandeel in deze gesprekken.
Kenmerken jeugdgezondheidszorg:
- Proactief bevorderen van gezondheid van alle kinderen.
- Vertrouwd, laagdrempelig, gelijkwaardig en dialooggericht.
- Volgt kinderen van uit brede context: contextgerichte benadering.
o Kijken naar het hele plaatje; bijv. hoe het huis eruit ziet. Dit kan een signaal zijn van
een te laag inkomen.
- Verricht onderzoeken op indicatie.
- Sluit aan op de leefwereld van ouders en kinderen.
o Kijkt in de buurt, hele gezin, ouders, etc. om een zo goed mogelijk beeld te krijgen.
- Multiscreeningen op ijkmomenten in de levensloop.
- Geeft beleidsadviezen op basis van monitoring.
- Werkt Evidence Based (indien mogelijk), gebruikt daarbij richtlijnen en landelijke documenten.
- Digitaal, longitudinaal en integraal dossieropbouw.
, o De student kan een inschatting maken van het functioneren van een gezin (op
micro/meso/macroniveau).
Met behulp van het model van Bakker:
o De student kent de verschillende soorten hechting en de student onderkent het
belang van veilige hechting.
Soorten hechting
- Veilige hechting
- Verlatingsangst
- Angstig-ambivalent gehecht
- Angstig-vermijdend gehecht
- Gedesorganiseerde en desoriënterende hechtingspatroon
, Belang van veilige hechting
Gezien, gehoord en begrepen worden. Leren het meest van voorbeeldgedrag, nabijheid zoeken wordt
beloond.
o De student kan bevorderende en belemmerende factoren van veilige hechting
noemen.
Belemmerende factoren
- Onveilige hechting van de ouder
- Psychische problemen bij de ouder
- Opvoedingsonzekerheid van de ouder
- Een lichte verstandelijke beperking bij de ouder
- Een moeilijk temperament
- Vroeggeboorte
- Een ontwikkelingsstoornis
- Een autistische stoornis
- Een verstandelijke beperking
- Een opeenstapeling van sociaaleconomische risico’s, zoals armoede, slechte huisvesting en
werkloosheid
- Mishandeling of verwaarlozing
- Een complex trauma
Bevorderende factoren
- De aanwezigheid van veel sociale steun in het gezin
- Een hoge mate van sensitiviteit van ouders
o De student kan diverse gezinsvormen benoemen.
Huwelijk in gemeenschap van goederen = alle bezittingen en vermogen wordt één gemeenschappelijk
bezit.
Huwelijk op huwelijkse voorwaarden = er kan worden vastgesteld dat het vermogen geen gezamenlijk
bezit wordt. Er kan bijv. vastgesteld worden hoe de verdeling is van de kosten en bezittingen.
Geregistreerd partnerschap = is vergelijkbaar met een huwelijk. Belangrijk verschil is dat kinderen die
geboren worden gedurende het partnerschap, nog door de vader erkend moeten worden als zijn
kinderen.
Samenwonen met samenlevingscontract = samenwonende partner leggen dit vast. Er kan hierin
worden vastgelegd hoe de kosten van de huishouding verdeeld gaan worden. In principe houden de
partners ieder eigen vermogen en bezittingen.
Samenwonen zonder samenlevingscontract = partners zijn in principe niet aan elkaar gebonden. Bij
overlijden van één van de partners, is de partner geen erfgenaam.
Gezamenlijke bezittingen en gezamenlijke schulden = alles schulden en bezittingen zijn van beide
partners.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller floorgeise. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.47. You're not tied to anything after your purchase.